33 481 Wijziging van de Wet op bedrijfsorganisaties en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de financiering van de sociaaleconomische raad

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 31 mei 2013

Inleiding

Met waardering heeft de regering kennisgenomen van de vragen die de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft gesteld over het voorliggende wetsvoorstel. Zij stelt in hoofdzaak vragen over de argumentatie voor de gemaakte keuze van financiering van de sociaaleconomische Raad (SER) via het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf), en over mogelijke alternatieven. Daarnaast wordt ingegaan op de samenloop met de discussie over de product- en bedrijfschappen.

Argumentatie voor financiering SER via het AWf

De commissie vraagt waarom juist gekozen is voor financiering van de SER uit het AWf, dat qua doelstelling en activiteiten los staat van de SER, en of deze keuze bij meer voorbereidingstijd anders zou zijn gemaakt.

In september 2011 heeft de toenmalige minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) in de Tweede Kamer het voornemen kenbaar gemaakt om de heffingen van de Kamers van Koophandel (KvK) per 2013 af te schaffen. Dit gebeurde als onderdeel van de kabinetsplannen om de informatie-, voorlichtings- en ondersteuningsinfrastructuur op het gebied van ondernemerschap en innovatie grondig te moderniseren en te stroomlijnen.1 Hierop zijn de ministeries van EL&I en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in overleg getreden over een alternatieve wijze van financiering voor de SER.2 De SER is betrokken geweest bij het uitwerken van een afgewogen alternatief voor financiering en onderschrijft de uitgangspunten alsmede de uitkomst van dit traject. Het thans voorliggende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo) en de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) is tot stand gekomen na zorgvuldig beraad waarbij ook alternatieven in overweging zijn genomen.

Sinds de oprichting van de SER financiert het Nederlandse bedrijfsleven de SER voor de uitvoering van zijn taken. Bij het wijzigen van de financiering van de SER was het uitgangspunt dat deze systematiek ongewijzigd blijft. Omdat de middelen van de sociale fondsen worden opgebracht door premies van werkgevers in het bedrijfsleven sluit het financieren via deze fondsen beter aan bij deze systematiek dan financiering van de SER met een rijksbijdrage. De regering heeft gekozen voor financiering via het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) omdat alleen het bedrijfsleven, niet de overheidswerkgevers, de AWf- premie is verschuldigd.

Daarbij heeft de regering voorafgaand aan het indienen van dit wetsvoorstel zeker onderzocht of er betere alternatieven voor de financiering van de SER zijn. Daartoe zijn eerst criteria gesteld waaraan de gekozen oplossing moet voldoen. Als gezegd was de eerste overweging dat de bestaande situatie zoveel mogelijk in stand blijft, namelijk dat het bedrijfsleven de SER financiert. Ten tweede is gezocht naar waarborgen voor de onafhankelijke positie van de SER en ten derde is nagegaan of alternatieven toekomstbestendig zijn. Bij dit alles is ten slotte uiteraard ook goed gekeken naar de praktische gevolgen van de verschillende alternatieven, waaronder de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. De regering wil dan ook de indruk wegnemen, mocht die bestaan, dat de keuze voor financiering van de SER via het AWf alleen door doelmatigheidsoverwegingen zou zijn ingegeven. Bij het nalopen van de verschillende mogelijkheden bleek dat financiering via het AWf per saldo het beste tegemoet komt aan de gehanteerde criteria. Andere financieringsvormen verhouden zich niet of duidelijk minder goed tot deze criteria. Het alternatief van aparte heffingen, door de SER of door de Belastingdienst, ligt niet voor de hand vanwege het geringe bedrag dat op die wijze zou moeten worden opgebracht in relatie tot de hoge kosten die hiervoor moeten worden gemaakt en de bijbehorende regeldruk. Het alternatief van heffingen in de vorm van een afzonderlijke opslag op enige premie of belasting is evenmin verkieslijk. Bij een dergelijke opslag zou het gaan om een verwaarloosbaar klein percentage, waardoor bepaalde groepen werkgevers door afrondingsregels de facto niet meer zouden bijdragen. Op het alternatief van financiering uit de algemene middelen gaat de regering hieronder in.

Hoewel de regering de aan uw Kamer voorgelegde financieringsvorm het meest passend acht, houdt de regering er terdege rekening mee dat deze door een verandering in de omstandigheden op enig moment niet meer passend kan blijken, bijvoorbeeld na een wijziging in de wijze van financiering van de sociale verzekeringen. Deze overweging is mede ingegeven door de Raad van State en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. In een dergelijke situatie moet dan ook de financieringsvorm van de SER kunnen worden heroverwogen. De regering heeft hieraan uitdrukking willen geven door het opnemen van een evaluatiebepaling. Dit houdt in dat de regering zal onderzoeken of er zodanige veranderingen van omstandigheden zijn opgetreden dat de wet zou kunnen vervallen en op een andere wijze in de financiering van de SER kan worden voorzien.

Bekostiging SER uit algemene middelen of via een bredere wijze van financiering?

De commissie vraagt, vanwege het negatieve saldo AWf, of bekostiging van de SER uit de algemene middelen niet meer voor de hand ligt. En waarom niet is gekozen voor een bredere wijze van financiering van de SER gezien de centrale rol van de SER binnen de arbeidsverhoudingen, waarbij niet alleen ondernemingen maar ook de rijksoverheid en de sociale partners als belanghebbenden zijn aan te merken.

De regering benadrukt het uitgangspunt dat het Nederlandse bedrijfsleven de SER blijft financieren. Met de keuze voor het AWf, dat is opgebouwd uit premieafdrachten van werkgevers, als financieringsbron voor de SER wordt hieraan voldaan. Dat tekorten in het AWf de facto worden bekostigd uit algemene middelen doet er niet aan af dat de ondernemers de kosten van de SER dragen. Dit wordt mede gegarandeerd door de wijze van premievaststelling, waarbij de begroting van de SER door de minister vastgesteld en goedgekeurd dient te worden, waarna deze in de premiestelling kan worden verwerkt. Het voorliggende wetsvoorstel kan dan ook opgevat worden als een continuering van de huidige financieringssystematiek, waarbij vooral het vehikel verandert: eerst de KvK-heffing en straks de AWf-premie. Een nader argument voor de gemaakte keuze werd gevormd door het belang van de onafhankelijkheid van de SER. Juist door de financiering van de SER wettelijk te verankeren wordt het onafhankelijke karakter benadrukt.

De regering beaamt het door de commissie genoemde belang van de SER, maar benadrukt ook dat de overheid niet «lid» is van de SER. De overheid als werkgever is niet vertegenwoordigd en draagt dan ook financieel niet bij aan de SER, noch in de oude situatie (via KvK-heffing) en evenmin in de beoogde nieuwe situatie (via AWf). Omdat het bedrijfsleven is te beschouwen als een samenwerkingsverband tussen werkgevers en werknemers en omdat de premies die werkgevers aan het AWf afdragen uit de loonruimte van de werknemers komen, leveren zowel werkgevers als werknemers een bijdrage. De regering beoogt met dit wetsvoorstel dat juist het gehele bedrijfsleven bijdraagt aan de bekostiging van de SER, niet slechts degenen die bij een vertegenwoordigende organisatie zijn aangesloten. De sociale partners onderschrijven deze zienswijze.

Op nul-stelling KvK-heffing en verhouding tot PBO-discussie

De commissie vraagt waarom de KvK-heffing reeds per 1 januari 2013 op nul is gesteld, terwijl een alternatieve financieringsvorm voor de SER nog niet door het parlement is aangenomen. De commissie vraagt dit mede vanwege de betrokkenheid van de SER bij de aangekondigde opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (PBO).

De KvK-bijdrage is op nul gesteld om de (administratieve) lastendruk van het bedrijfsleven te verminderen en een nieuwe vorm van dienstverlening aan ondernemers mogelijk te maken: de ondernemingspleinen. Bijgevolg dient een nieuwe financieringsvorm voor de SER te worden vastgelegd. De regering hecht belang aan een zorgvuldige regeling van de wijze waarop de SER wordt gefinancierd, juist vanwege de positie die de SER inneemt in het sociaaleconomische bestel. De uitwerking van een alternatieve financieringsvorm is echter geen reden geweest om de lastenverlichting op een later moment door te voeren. Temeer daar de regering van oordeel is dat het voorliggende wetsvoorstel een afgewogen en passende regeling biedt. Het tijdelijk handhaven van de KvK-heffing, alleen voor de financiering van de SER, zou daarnaast zeer ondoelmatig zijn vanwege de hoge kosten in relatie tot de relatief beperkte omvang van de benodigde middelen.

De wettelijke taken van de SER omvatten primair de sociaaleconomische advisering van regering en parlement. Daarnaast zijn aan de SER enkele bestuurlijke taken opgedragen, waaronder die met betrekking tot de PBO. Dit betreft overigens geen hoofdtaak en vergt slechts een beperkt deel van de capaciteit van de SER. Het eventuele wegvallen van deze taken zal tot uitdrukking komen in het benodigde budget. De discussie over de opheffing van het PBO-stelsel raakt echter niet aan de wijze waarop de SER gefinancierd wordt. De regering ziet dan ook geen basis of noodzaak om de financiering van de SER in relatie tot deze eventuele toekomstige wijziging van de taken van de SER te bezien.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 203

X Noot
2

Tweede Kamer, 2011–2012, 32 004, nr. 3

Naar boven