1. Inleiding
De regering is de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen erkentelijk
voor de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen en zal daarop hierna reageren. Daarbij
is de volgorde van het verslag aangehouden.
2. Doel
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het meten van de behaalde
toetsresultaten, zodat het beleid van het departement geëvalueerd kan worden en zonodig
bijgesteld. Zij vragen aan de regering of er ieder jaar een evaluatie op basis van
examenresultaten plaatsvindt.
Het wetsvoorstel betreft de registratie van de behaalde examenresultaten vanaf het
jaar van invoering van de centrale examinering Nederlandse taal en rekenen. De aanpak
voor de beleidsevaluatie op basis van deze examenresultaten moet nog nader worden
uitgewerkt. Jaarlijkse evaluatie van het taal- en rekenbeleid vindt al wel plaats
in de pilotfase voorafgaand aan de invoering van de centrale examinering. Dit gebeurt
aan de hand van de resultaten van de pilotexamens.
De leden van de D66-fractie constateren dat de registratie van examenresultaten vooral
dient ter evaluatie van het kabinetsbeleid en vragen of dit betekent dat de resultaten
niet zullen worden gebruikt voor toezichtsdoeleinden.
Uit het basisregister onderwijs kunnen (geanonimiseerde) gegevens worden verstrekt
aan de inspectie voor zover dat noodzakelijk is voor de uitoefening van hun haar wettelijke
(toezichts-)taak. Dit geldt ook voor de geregistreerde examenresultaten.
Deze leden lezen voorts dat deze registratie mbo-instellingen de mogelijkheid biedt
tot benchmarking en vragen zich af of registratie bij DUO daarvoor daadwerkelijk nodig
is. En, zo vragen deze leden zich af, zal benchmarking op examencijfers niet leiden
tot perverse prikkels bij mbo-instellingen, bijvoorbeeld bij het toelatingsbeleid?
De registratie van de examenresultaten voor Nederlandse taal en rekenen in BRON biedt
mogelijkheden voor benchmarking, maar mbo-instellingen kunnen er ook voor kiezen om
dit niet te doen of hiervoor van andere informatiebronnen gebruik te maken. De regering
gaat er niet van uit dat een dergelijke benchmarking tot perverse prikkels zal leiden
bij het toelatingsbeleid van mbo-instellingen. Zij zou dat onwenselijk achten en daarom
zal zij signalen op dit punt volgen.
3. Financiële gevolgen voor de rijksbegroting.
De leden van de fracties van VVD en D66 vragen welke kosten verbonden zijn aan aanpassing
van de software voor gegevensuitwisseling tussen de leerlingadministratie-systemen
van de instellingen en BRON en voor wiens rekening deze kosten komen.
Het doorvoeren van aanpassingen van voornoemde software kan om allerlei redenen nodig
zijn, waaronder wijzigingen in de wet- en regelgeving, wijzigingen in de functionaliteit
van een pakket en het verhelpen van fouten. De aanpassingen die nodig zijn in verband
met dit wetsvoorstel zijn niet ingrijpend. Naar verwachting zullen zij een onderdeel zijn van de onderhoudscontracten
die de softwareleveranciers hebben met de instellingen en die qua kosten per leverancier
kunnen verschillen. De aanpassingen van de software moeten, al dan niet als onderdeel
van het onderhoudscontract, worden bekostigd uit de lumpsum.
Naast de in de memorie van toelichting genoemde incidentele kosten voor de benodigde
aanpassingen in BRON die uit de begroting van OCW worden gedekt, zijn ten gevolge
van dit wetsvoorstel geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting aan de orde,
aangezien de nieuwe gegevens deel gaan uitmaken van de reguliere uitwisseling tussen
instellingen en BRON.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker