33 402 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013)

33 403 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2013)

33 405 Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met de herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet herziening fiscale behandeling eigen woning)

33 407 Invoering van een verhuurderheffing (Wet verhuurderheffing)

G1 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2012

Op maandag 17 december jl. heeft in de Eerste Kamer de eerste termijn van de kant van de Kamer plaatsgevonden van de plenaire vergadering over het pakket Belastingplan 2013. Een aantal vragen is dusdanig technisch van aard dat ik deze schriftelijk beantwoord. Deze brief stuur ik, voor zover de antwoorden betrekking hebben op het wetsvoorstel Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Uiteraard zijn de Minister voor Wonen en Rijksdienst en ik bereid om desgewenst de antwoorden mondeling toe te lichten.

Belastingplan 2013

Koopkracht

De leden van de fractie van de SP vragen of in tabel 1 uit de nota naar aanleiding van het verslag inkomensondergrenzen en -bovengrenzen zijn gehanteerd en welk toppercentage van de inkomensverdeling, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CPB) die publiceert, eventueel niet is meegenomen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de selectie huishoudens in deze tabel een specifieke inkomensgrens gehanteerd, namelijk op netto inkomens van ten minste 75% van het op het huishouden van toepassing zijnde sociaal minimum. Het betreft dus een ondergrens. Er is geen bovengrens gehanteerd. Het CPB heeft in zijn notitie van 10 december over de marginale druk een bovengrens gebruikt van € 150 000. De achtergrond hiervan ligt in het feit dat het Centraal Planbureau een gemiddelde marginale druk per inkomensinterval van € 1 000 presenteert. Bij hogere inkomens zijn er te weinig huishoudens per inkomensinterval van € 1 000 in de steekproef om de marginale druk op een betrouwbare manier te presenteren. In tabel 1 van de nota naar aanleiding van het verslag is dit bij de gepresenteerde cijfers niet het geval.

De leden van de fractie van de SP vragen verder naar een toelichting op wat het kabinet aangeeft, namelijk dat het gemiddelde behept is met uitschieters en dat daarom de presentatie van uitsluitend de mediaan te prefereren is. De leden van de fractie van de SP stellen dat de zuivere mediaan uit de steekproef getrokken wordt, en dat juist die behept kan zijn met een uitschieter. Het gemiddelde daarentegen geeft wat de naam zegt: het gemiddelde, inclusief de middeling van uitschieters naar boven en beneden. De mediane koopkrachtmutatie geeft weer dat de helft van alle koopkrachtmutaties hierboven ligt, terwijl de andere helft hieronder ligt. De mediaan splitst de verdeling van effecten dus precies in tweeën op. Uitschieters in de koopkrachteffecten doen zich voor in de staarten van de verdeling. Het gaat dan om koopkrachtmutaties die uitzonderlijk zijn, en die onder andere ontstaan door data-imperfecties in de steekproef. Bij de berekening van een gemiddelde beïnvloeden die «uitschieters» het gemiddelde relatief sterk waardoor ze de betrouwbaarheid van de presentatie verstoren. Hierdoor is de mediaan te prefereren boven het gemiddelde, omdat de mediaan niet wordt beïnvloed door toevallige uitschieters. Bij de mediane koopkrachtmutatie hebben dit soort uitschieters geen invloed.

Wet herziening fiscale behandeling eigen woning

De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet het antwoord op de vraag over de invloed van de civielrechtelijke bestuursbevoegdheid op het eigenwoningregime wil heroverwegen, gezien rechtsoverweging 3.3.2 van het arrest HR BNB 2007/152. Genoemde rechtsoverweging 3.3.2 handelt over de vraag wie van de echtgenoten inkomsten uit een tot de gemeenschap behorende schuldvordering geniet. De leden van de fractie van het CDA stellen dat het oordeel van de Hoge Raad dat besloten ligt in deze overweging eveneens bepalend zou moeten zijn voor het antwoord op de vraag wie van beide echtgenoten inkomsten uit de eigen woning geniet. Voor het eigenwoningregime is naar de mening van het kabinet echter niet relevant wie van beide echtgenoten inkomsten geniet. Ter zake van de bij een belastingplichtige in aanmerking te nemen inkomsten uit eigen woning zijn nadere regels gegeven in artikel 2.17, derde lid en vijfde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 en bij belastingplichtigen die geen partner van elkaar zijn volgt dit uit artikel 3 115 en artikel 3 121 van de Wet IB 2001. Daarom wordt niet toegekomen aan de beoordeling aan de hand van de civielrechtelijke bestuursbevoegdheid die gevolgd wordt bij het ontbreken van dergelijke aanknopingspunten, zoals in de casus in genoemde overweging 3.3.2 het geval was. Overweging 3.3.2 vormt dus geen aanleiding het eerdere antwoord te wijzigen.

Overweging 3.3.3 van dat arrest handelt over de vraag wie van de echtgenoten, in geval van de vervreemding van een goed dat tot de huwelijksgemeenschap behoort, gerechtigd is in de verkoopopbrengst van dat goed. In die overweging heeft de Hoge Raad geoordeeld dat indien een vermogensbestanddeel tot de huwelijksgemeenschap behoort ook de echtgenoot die niet over dat goed kan beschikken geacht wordt voor de helft gerechtigd te zijn in de verkoopopbrengst.

Het belang in dat vermogensbestanddeel gaat immers steeds beide echtgenoten, ieder voor de helft, aan. Het hier gegeven oordeel is daarom relevant voor de vraag wie economisch gerechtigd is tot het vervreemdingssaldo eigen woning.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het kabinet nog aandacht wil geven aan het artikel van A.J.M. Arends, Nieuw huwelijksvermogensrecht en eigenwoningregeling, in NTFR Beschouwingen 2012/29. Zoals geschetst in de reactie op de eerdere vragen naar de gevolgen van het nieuwe huwelijksvermogensrecht worden de mogelijke gevolgen van artikel 1:87 van het BW op diverse fiscale regelingen op dit moment nog nader geanalyseerd. Daarbij wordt ook de zienswijze zoals opgenomen in het door deze leden genoemde artikel betrokken. Indien nodig zullen nadere maatregelen worden getroffen.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers


X Noot
1

De letter G heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 33 402.

X Noot
2

HR 10 maart 2006, nr. 38044, BNB 2007/15.

Naar boven