33 401 Homogene Groep Internationale Samenwerking 2013 (HGIS-nota 2013)

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 juni 2014

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 mei 2014 ter Aanbieding jaarverslag 2013 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) (Kamerstuk 33 401, nr. 5).

De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 12 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

De griffier van de commissie, Van Toor

Vraag 1

Kunt u aangeven wat de reden is dat er meer geld is uitgegeven aan de punten 4 en 5 (armoedebestrijding en sociale vooruitgang) dan aanvankelijk begroot was?

Antwoord 1

De stijging van het budget op beleidsthema 4 betreft een saldo van diverse mutaties. De grootste mutaties betreffen de beleidsterreinen van BH&OS (landenprogramma’s voedselzekerheid, technische bijstelling), Financiën (herschikking begroting t.b.v. betalingen Wereldbank) en EZ (overheveling budget voor bijdrage aan RVO). Verder verwijs ik u naar de financiële toelichting bij het beleidsthema op bladzijde 15 en 16.

De hogere realisatie op beleidsthema 5 betreft met name een saldo van mutaties binnen de begroting voor BH&OS. Zoals gemeld in de Decemberbrief 2013 (Kamerstuk 33 751, nr. 4) is een eenmalig bijdrage van EUR 28 mln ter beschikking gesteld aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen in het kader van de beëindiging van de subsidie en de transitie naar een zelfstandig voort te zetten organisatie. Daarnaast is, zoals gemeld in de financiële toelichting op bladzijde 18, de overschrijding veroorzaakt door een hogere liquiditeitsbehoefte bij de SRGR-landenprogramma’s in Bangladesh en Ethiopië. De betaling voor het SRGR-fonds is tevens naar voren gehaald om de budgettaire druk op 2014 te verlichten.

Vraag 2

Kunt u aangeven wat er gebeurt met het overschot op de begroting van de totale HGIS?

Antwoord 2

Als gevolg van de daling van het BNP en het hieraan gekoppelde budget voor ontwikkelingssamenwerking zijn de HGIS ODA-uitgaven verlaagd. De onderuitputting op HGIS non-ODA wordt door de betreffende departementen opgevraagd via de HGIS-eindejaarsmarge ten behoeve van de financiering van verplichtingen. Deze budgetten worden bij voorjaarsnota 2014 conform HGIS-besluitvorming toegevoegd aan de betreffende departementale begrotingen.

Vraag 3

Kunt u aangeven hoe het komt dat er EUR 10 mln minder is uitgegeven in Afghanistan dan begroot?

Antwoord 3

Afghanistan is een fragiele staat, er moet daarom rekening worden gehouden met een snel veranderende situatie die de implementatie van programma’s en de daarmee samenhangende bestedingspatronen kan beïnvloeden. Vanwege algemene bezuinigingen en de hogere toerekening van de opvang van asielzoekers was er in 2013 minder geld in het wederopbouwfonds beschikbaar dan aanvankelijk begroot waardoor de jaarlijkse bijdrage aan het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF) naar beneden is bijgesteld. Daarnaast kon, door de sluiting van de Provinciale Reconstructie Teams (PRT’s) en de verslechterende veiligheidssituatie in Afghanistan, minder geld uit het decentrale budget van de Ambassade worden uitgegeven.

Vraag 4

Welke resultaten heeft de Nederlandse inzet gehad om het EU-beleid op het gebied van beleidscoherentie te beïnvloeden?

Antwoord 4

NL heeft zich altijd ingezet voor meer aandacht voor beleidscoherentie voor ontwikkeling in het EU-beleid (BCO). De EU is zich ervan bewust dat BCO een meer prominente plaats moet krijgen in debatten over mondiale kwesties en beter moet mainstreamen in niet-hulp agenda’s die aan ontwikkeling in arme landen raken, maar ook in de verdere vormgeving van de post 2015 agenda. NL is het daar zeer mee eens: beleidscoherentie speelt een centrale rol in de modernisering van internationale samenwerking en is een belangrijke voorwaarde om inclusieve groei en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden verder vorm te geven.

De huidige Raadsconclusies (2013), waarbij Nederland ook een rol heeft gespeeld, gaan verder op de weg die is ingeslagen bij de Raadsconclusies over BCO van 12 mei 2012 waarin wordt opgeroepen om besluitvorming te verbeteren door het ontwikkelen van meetbare indicatoren; onafhankelijk onderzoek naar de impact van beleid gericht op coherentie partnerlanden te verbeteren en dialoog te versterken met partners (OESO, Europees Parlement, lidstaten, private sector, civil society en partnerlanden). Mede op voorspraak van Nederland is er meer aandacht voor het monitoren van de gevolgen van EU-beleid in ontwikkelingslanden. Langs de afgesproken lijnen van de EU-Raadsconclusies spoort Nederland de Commissie aan in de bilaterale relaties meer aandacht te besteden aan beleidscoherentie. De delegaties kunnen als geen ander op nationaal niveau de gevolgen in kaart brengen en, indien nodig, in overleg met de EU en lokale partners actie ondernemen.

Tevens ondersteunt Nederland het streven van de EU om een onderzoeksprogramma op te zetten die de evidence over kosten en baten van (in)coherenties in beeld brengt. Er is nog veel methodologisch werk te verzetten om de case voor BCO beter te kunnen onderbouwen en doelen en resultaten te preciseren. Nederland heeft hieraan bijgedragen door het financieren van een studie door ECDPM over het meten van BCO en door een pilot uit te voeren in twee partnerlanden (Ghana en Bangladesh) die de gevolgen van EU en Nederlands beleid op een aantal thema’s in deze landen in kaart probeert te brengen.

Nederland moedigt van harte aan dat de EU werkt aan een herziening van de Impact Assessments die (niet hulp) beleid ex ante screenen op mogelijke gevolgen voor de relaties met derde landen. Nederland is van mening dat slechts in een beperkt aantal Impact Assessments melding gemaakt wordt van impact op ontwikkeling en dat onvoldoende aandacht wordt besteedt aan beleidscoherentie. De EU heeft toegezegd de richtlijnen te herzien en de werking ervan te zullen verbeteren. Nederland zal dit proces nauwgezet volgen.

Vraag 5

Op welke wijze zijn maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten onder de aandacht gebracht bij de 27 ministeriële economische missies in 2013? Met welk resultaat?

Antwoord 5

IMVO is een vast onderdeel in economische missies. Hiervoor is een IMVO kader gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De overheid heeft bij economische missies twee taken: enerzijds het aanspreken en voorlichten van bedrijven over MVO en anderzijds het aanspreken van andere overheden op hun verantwoordelijkheden, onder meer door middel van economische diplomatie. In 2013 is per kwartaal aan de Kamer gerapporteerd over de uitkomsten van economische missies, inclusief per missie de MVO issues en mensenrechtenaspecten. In het vervolg wordt twee keer per jaar over economische missies aan de Kamer gerapporteerd.

De OESO Richtlijnen, maar ook mensenrechten en due diligence zijn expliciet onderdeel van de voorlichting aan bedrijven die meegaan op economische missies. Voorafgaand aan een economische missie gaat het om het informeren van de deelnemende bedrijven over mensenrechtenrisico’s in het betreffende land. Mensenrechtenexperts en/of NGO’s worden daarbij betrokken. Tijdens een missie worden mensenrechtenexperts en/of NGO’s betrokken bij briefings en MVO seminars met het bedrijfsleven. Maatschappelijke organisaties maken in toenemende mate ook onderdeel uit van de delegatie tijdens een economische missie.

Daarnaast spreekt de Nederlandse overheid andere overheden aan op hun verantwoordelijkheden. Zo worden mensenrechten, daar waar relevant, door de Nederlandse overheid aan de orde gesteld. Dat kan door middel van een seminar of tijdens bilaterale gesprekken met overheden, het lokale bedrijfslijven en/ of maatschappelijke organisaties. Het mensenrechtenbeleid «Respect en recht voor ieder mens» is de basis voor de inbreng.

Vraag 6

Hoe droeg Nederland, los van de inzet op armoedebestrijding, in 2013 bij aan een eerlijke verdeling? Is er ook inzet op het bestrijden van (excessieve) rijkdom? Zo ja, hoe is hier het afgelopen jaar op ingezet?

Antwoord 6

Door in te zetten op inclusieve economische ontwikkeling in lage- en middeninkomenslanden. De inzet richt zich onder meer op verbetering van wet- en regelgeving, het versterken van de douane- en de belastingdienst, het overdragen van kennis over betere productiemethode en een betere martkttoegang.

Eerlijke verdeling is verder een belangrijk aspect van programma’s, zoals die zijn gericht op betere toegang tot financiering voor kleine bedrijven, verduurzaming van landbouwproductie, respecteren van landgebruikstitels, versterking van (coöperaties van) kleine boeren en boerinnen, het bevorderen van vrouwelijk ondernemerschap, versterking van vakbonden en het veiliger maken van arbeidsomstandigheden, bijvoorbeeld in de textielindustrie in Bangladesh.

Vraag 7

Hoeveel meer exporttransacties zijn er in 2013 in verzekering genomen dan in voorgaande jaren?

Antwoord 7

In onderstaande tabel staan de aantallen uitgereikte polissen en dekkingstoezeggingen vermeld in de jaren 2008 tot en met 2013. Alleen in 2011 (152) zijn er meer uitreikingen geweest dan in 2013 (147). In alle andere jaren was het aantal uitreikingen lager dan in 2013.

 

2013

2012

2011

2010

2009

2008

Aantal uitgereikte dekkingstoezeggingen

114

82

118

102

73

92

Aantal uitgereikte polissen

33

45

34

22

22

25

             

Totaal polissen en dekkingstoezeggingen

147

127

152

124

95

117

Als achtergrondinformatie bijgaand ook de toename in de aantallen aanvragen.

2013

2012

2011

2010

2009

2008

315

271

262

229

226

295

Vraag 8

Waarom was er in 2013 minder behoefte aan budgetruimte voor de uitwerking van speerpuntpijler «verbetering ruraal ondernemingsklimaat»?

Antwoord 8

Er was minder budget nodig omdat de uitvoering van het programma voor ondersteuning van producentenorganisaties minder voortvarend verliep dan gepland.

Vraag 9

Waarom is er geld aan het Ministerie van Financiën van Moldavië toegezegd? Om wat voor bedrag gaat het hier? Wordt voorzien dat dit geld alsnog wordt uitgegeven?

Antwoord 9

Bij het IMF en de Wereldbank levert Nederland de bewindvoerder voor een kiesgroep waarin Nederland als grootste aandeelhouder dertien landen vertegenwoordigt. Moldavië is één van de dertien. Nederland ondersteunt de relatie door financiering van enkele bilaterale technische assistentie activiteiten in de niet-EU leden van de kiesgroep. Van november 2009 t/m december 2013 heeft AgentschapNL|EVD (inmiddels RVO) namens Buitenlandse Zaken de opdracht «Kiesgroepsteun» uitgevoerd.

In het kader van de Kiesgroepsteun is RVO een contract aangegaan met het Ministerie van Financiën van Moldavië: «Agreement on co-financing projects on Public Financial Management and Capacity Building in Public Accounting» voor een bedrag van EUR 1.015.000 voor een periode van 01-05-2010 t/m 31-12-2013.

Op de sluitingsdatum van 31 december 2013 stond in de boeken van RVO nog een bedrag open van EUR 245.000. RVO heeft per brief (d.d. 15 april 2014) aan de autoriteiten van Moldavië kenbaar gemaakt dat dit bedrag niet meer wordt overgemaakt. Tevens heeft RVO teruggave verzocht van reeds overgemaakte-, maar niet uitgegeven, middelen. De autoriteiten van Moldavië hebben hiermee ingestemd en wikkelen momenteel het contract financieel af.

Vraag 10

Op welke wijze is er in 2013 specifiek aandacht besteed aan de problematiek rond kindhuwelijken?

Antwoord 10

In de nota Wat de Wereld Verdient (kamerstuk 33 625, nr. 1) heeft het kabinet aangegeven zich sterk te maken voor het tegengaan van huwelijksdwang en seksueel geweld, onder meer door deelname aan de internationale campagne Girls not Brides. Samen met Girls not Brides heeft het kabinet in juli 2013 een informele bijeenkomst van publieke en private donoren, internationale organisaties en NGO’s georganiseerd om de internationale samenwerking tegen kindhuwelijken te bevorderen. De internationale coalitie tegen kindhuwelijken breidt zich sinds deze bijeenkomst uit. Het doel is om tot een breed gedragen internationale agenda te komen. In gesprekken met onder andere politieke en religieuze leiders stelt het kabinet dit thema met grote regelmaat aan de orde.

Samen met Ghana, Canada, UNFPA en UNICEF nam Nederland het voortouw voor de organisatie van het side event Too Young To Wed; empowering girls as leaders of tomorrow bij de Algemene Vergadering van de VN. Een groot aantal landen heeft bij dit side event steun uitgesproken voor de campagne tegen kindhuwelijken.

Op 27 september 2013 nam de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties met consensus de eerste resolutie over kindhuwelijken aan. Kindhuwelijken worden in deze resolutie bestempeld als schending van de mensenrechten. De resolutie, waarvan Nederland een van de initiatiefnemers was, werd door 107 landen gesteund.

In New York werd in oktober door de Derde Commissie de, mede door Nederland ingediende resolutie «Child, early and forced marriage» (A/C.3/68/L.29) aangenomen. Deze resolutie bepaalt onder andere dat in 2014 in de Algemene Vergadering een paneldiscussie wordt gehouden over «Child, early and forced marriage and the post-2015 development agenda» en dat mede op basis van de uitkomst van deze discussie een follow-up resolutie zal worden ingediend tijdens de Derde Commissie in het najaar.

De meeste projecten die het kabinet ondersteunt zijn niet specifiek gericht op kindhuwelijken, maar dragen bij aan de ontwikkeling van meisjes en gendergelijkheid. Voorbeelden van interventies zijn het voorkomen van schooluitval door training van docenten, het verschaffen van studiebeurzen en werkstages, microkrediet en training in life and business skills. Onduidelijk is nog welke interventies het meest effectief zijn. Daarom ondersteunt het kabinet een onderzoeksprogramma van de Population Council in Bangladesh. De interventies zijn gericht op de verbetering van het economisch perspectief van families door het uitstellen van het huwelijk van hun dochter. Het programma wordt nauwgezet gemonitord en aan het eind worden de kosteneffectiviteit en impact berekend.

In 2013 zijn met UNICEF gesprekken gestart over het met ingang van 2014 oormerken van EUR 5 mln per jaar van de vrijwillige contributie aan UNICEF voor de preventie van kindhuwelijken. Eind 2013 is ook een start gemaakt met het uitwerken van specifieke subsidiekaders voor besteding van de extra fondsen die door het amendement Voordewind zijn toegevoegd aan de begroting 2014.

Vraag 11

Op welke grondstoffen richt het programma gestart door het Initiatief Duurzame Handel zich? In welke landen en gebieden wordt dit programma uitgezet? Op welke wijze worden sociale aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen (zoals arbeidsomstandigheden) hierin meegenomen?

Antwoord 11

Gedoeld wordt op het nieuwe programma Sustainable Land and Water Programme (SLWP) dat het Initiatief Duurzame Handel op 27 februari 2014 formeel is gestart met bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dit programma richt zich op duurzame exploitatie van grondstoffen op basis van een gebiedsgerichte aanpak in 6 gebieden. In ieder gebied zal worden voortgebouwd op ervaringen opgedaan vanuit verduurzaming van handelsketens.

Bij de start van het programma zijn twee gebieden geselecteerd, voor de selectie van de overige 4 gebieden is een call for proposals uitgezet. Het eerste gebied is het Zuidwestelijk Mau Forest gebied in Kenia waar thee verbouwd wordt en plantages en kleine theeproducenten het Rain Forest Alliance keurmerk voeren. Het tweede gebied is de Central Highlands in Vietnam waar koffie, specerijen en cacao worden verbouwd en waar Rain Forest Alliance en Utz Certified als keurmerken worden gebruikt.

In de geselecteerde gebieden ondersteunt het SLWP-programma de samenwerking van bedrijven, overheden en maatschappelijke organisaties. Vanuit deze samenwerking en vanuit de betrokken keurmerken zullen sociale aspecten van het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) worden meegenomen. De aanpak is specifiek voor de problematiek in een gebied, zodat pas na selectie van een gebied en de verkenning van de mogelijkheden tot samenwerking concrete activiteiten kunnen worden gedefinieerd. Eind dit jaar zullen alle gebieden geselecteerd en verkend zijn, en is voor ieder een plan van aanpak opgesteld.

Vraag 12

Kunt u aangeven waar de ruim EUR 48 mln vandaan komt, die in 2013 in Mali is uitgegeven, aangezien er voor Mali EUR 0 was begroot?

Antwoord 12

Gezien de politieke situatie in Mali kon bij opstellen van de ontwerpbegroting 2013 geen uitsluitsel worden gegeven over de verwachte ODA-uitgaven in Mali. Deze werden dan ook in de begroting als PM (pro memorie) opgenomen. Uitgangspunt voor de Nederlandse inzet vormden de speerpunten zoals geformuleerd in het Meerjarig Strategisch Plan van de Nederlandse ambassade in Bamako opgesteld voor de periode 2014–2017. De ODA-uitgaven voor Mali bedroegen in 2013 overigens EUR 43,3 mln.

Naar boven