33 400 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) en van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2013

Nr. 98 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 december 2012

Bij de regeling van werkzaamheden van uw Kamer vandaag heeft het lid Omtzigt om een brief van mij gevraagd inzake het oordeel van de Raad van State over de tweede nota van wijziging bij de begroting 2013 van Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 33 400 V, nr. 83).

In het advies van de Afdeling advisering van de Raad over de eerste nota van wijziging heeft de afdeling als overwegingen meegegeven om:

  • a. door medeondertekening de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BH&Os) tot uitdrukking te brengen voor de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor zover het de besteding betreft van de begrotingsmiddelen die haar portefeuille aangaan;

  • b. bij een nieuwe nota van wijziging een bepaling toe te voegen aan het bij de Tweede Kamer aanhangige begrotingsvoorstel voor Buitenlandse Zaken, waarin uitdrukkelijk wordt omschreven voor welke onderdelen van de begroting van Buitenlandse Zaken de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, als het gaat om het doen van uitgaven, zelfstandig verantwoordelijk is.

In de Tweede nota van wijziging bij de begroting 2013 van Buitenlandse Zaken is hieraan materieel gevolg gegeven. Daarin is in die begroting, door middel van een aparte begrotingsstaat van BH&Os, omschreven voor welke onderdeel de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking budgettair verantwoordelijk is. In een incidentele suppletoire begroting op de begroting van Buitenlandse Zaken zullen begin volgend jaar de begrotingsposten die betrekking hebben op ontwikkelingssamenwerking, en die thans nog in de begrotingsstaat van Buitenlandse Zaken zijn opgenomen, worden overgebracht naar de begrotingsstaat van BH&Os.

Hiermee wordt materieel bereikt hetgeen de Afdeling in punt b in overweging heeft gegeven. De oplossing die de Afdeling voor ogen staat, is naar ik aanneem, één gezamenlijke begrotingsstaat voor de begrotingsposten van Buitenlandse Zaken en die van BH&Os. Dat is dus een vormverschil.

Door de nota van wijziging door beide bewindslieden te laten indienen wordt mede bereikt dat zij beiden verantwoordelijk zijn geworden voor dat wetsvoorstel, ieder voor de eigen begrotingsstaat. Dat zal ook blijken uit de bijgewerkte tekst van het begrotingswetsvoorstel van Buitenlandse Zaken.

Nu aan het advies van de Afdeling tegemoet is gekomen, zie ik geen reden om over de tweede nota van wijziging alsnog het advies van de Afdeling te vragen.

De minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven