Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2013
In het Notaoverleg MIRT van 12 december 2011 is door de Tweede Kamer motie Kamerstuk
33 000 A, nr. 27 ingediend die in gewijzigde vorm als motie 33 000 A, nr. 56 is aangenomen (Kamerstuk 33 000 A, nr. 56). In deze motie wordt verzocht bij de aanpak van de knelpunten op de A27 binnen het
huidige budget prioriteit te geven aan de knelpunten Gorinchem en Hooipolder en de
aanleg van een toekomstige treinverbinding Utrecht-Breda niet onnodig duur te maken.
In mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2012 (Kamerstuk 29 385, nr. 69) heb ik aangegeven dat ik verwacht in het voorjaar van 2013 te kunnen melden welk
alternatief binnen het taakstellend budget mogelijk is, rekening houdend met de bereikbaarheidsdoelstellingen
en de motie van de Kamer betreffende knooppunt Hooipolder en de spoorlijn Utrecht-Breda.
Door de invulling van de taakstelling op het infrastructuurfonds, en omdat het onderzoek
iets langer heeft geduurd dan eerder verwacht zal ik uw Kamer niet eerder dan eind
dit jaar informeren over de keuze voor het voorkeursalternatief.
Ik kan u echter wel al aangeven hoe ik invulling geef aan de motie van de Kamer om
ook prioriteit te geven aan de aanpak van het knooppunt Hooipolder. In mijn brief
van 25 april 2012 heb ik al aangegeven dat een volledige reconstructie van het knooppunt
niet mogelijk is. De regionale overheden hebben aangegeven dat zij dit kunnen begrijpen,
zeker gezien de beperkte financiële ruimte. Zij wensen echter wel een gedeeltelijke
aanpak van het knooppunt die in de toekomst uitbreidbaar is.
Door Rijkswaterstaat zijn verschillende varianten van knooppunten onderzocht die gefaseerd
kunnen worden aangelegd. De goedkoopste oplossing van een te faseren knooppunt is
€ 10 mln duurder dan de variant die in alternatief E is opgenomen. Alternatief E is,
zoals in mijn brief van 25 april 2012, het uitgangspunt voor dit project. Ik heb besloten
om aan de wens van de regio tegemoet te komen en dit alternatief als uitgangspunt
mee te nemen in het verdere onderzoek om te komen tot een voorkeursalternatief.
Uiteindelijk blijft voor mij echter het taakstellend budget leidend. Rijkswaterstaat
zal in het verdere onderzoek kijken welke optimalisaties mogelijk zijn om de wensen
bij de aanpak van de A27 te laten passen binnen de beschikbare middelen. Indien op
basis van het onderzoek naar optimalisaties door Rijkswaterstaat het niet mogelijk
blijkt deze variant in te passen, en indien de regio niet bereid is dit gat te dekken,
zal ik deze variant niet meenemen in het voorkeursalternatief.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus