Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt «Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» gewijzigd in: Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. ruwe aardolie en aardgascondensaat,.
b. Aan het slot van onderdeel g wordt geschrapt: en.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een komma, worden
twee onderdelen toegevoegd, luidende:
i raffinagegrondstoffen van de onder b tot en met h genoemde producten en
j. overige producten: ethaan, LPG, white spirit en speciale benzinesoorten, smeermiddelen, bitumen, paraffine en petroleumcoke.
C
Aan artikel 5, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het overige deel
mag worden aangehouden met de aardolieproducten, bedoeld in artikel 2, onderdelen
a tot en met i.
D
Aan artikel 11 wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. De overdracht aan een bedrijf in Nederland en wijziging daarvan wordt vooraf gemeld
aan Onze Minister.
E
Artikel 27 komt te luiden:
Artikel 27
1. De heffing bedraagt voor:
a. lichte olie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius: € 8,00;
b. halfzware olie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius: € 8,00;
c. gasolie, per 1 000 liter bij een temperatuur van 15 graden Celsius: € 8,00;
d. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1 000 kilogram: € 8,00.
2. Onder de in het eerste lid genoemde producten wordt verstaan hetgeen daaronder
wordt verstaan ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns.
Toelichting
Onderdeel B
Met deze wijziging wordt een verruiming voorgesteld van het aantal producten dat gebruikt
kan worden om dekking te geven aan verplicht aan te houden voorraden in Nederland.
Het kan daarbij gaan om de voorraden die ten behoeve van de Nederlandse voorraadplicht
worden aangehouden en om voorraden die in Nederland worden aangehouden voor buitenlandse
voorraadplichtigen. Het wordt hiermee mogelijk voor Nederlandse bedrijven om meer
commercieel voordeel te behalen uit de in Nederland aanwezige voorraden en de in Nederland
beschikbare opslagcapaciteit.
Onderdeel C
Bedrijven moeten tenminste de helft van hun verplichtingen afdekken met gereed product.
Met de voorgestelde toevoeging aan artikel 5, derde lid, komt er een verruiming van
het aantal producten dat gebruikt kan worden als dekking van het overige deel van
de verplicht aan te houden voorraden. Met name het kunnen gebruiken van de aanwezige
voorraden aardgascondensaat en raffinagegrondstoffen van de onder b tot en met h genoemde
producten leidt tot een beter gebruik van de bij de Nederlandse bedrijven aanwezige
voorraden. Deze producten kunnen dan zowel als dekking van de eigen verplichtingen
worden aangehouden, maar ook als gereserveerde voorraden voor derden (verkoop van
zogenoemde tickets), zowel in het binnenland als het buitenland.
Met deze wijziging wordt het wat betreft de producten die worden genoemd onder j mogelijk
om deze als speciale voorraad aan te houden voor het buitenland. Deze producten kunnen
dus niet als afdekking worden gebruikt van de wettelijke voorraadverplichting en ook
niet als gereserveerde voorraden (tickets) voor Nederlandse voorraadplichtigen worden
aangehouden.
Onderdeel D
Dit onderdeel regelt voor COVA een meldingsplicht aan de Minister van Economische
Zaken met betrekking tot het bij een bedrijf in Nederland aanhouden van een voorraad
aardolieproducten (ticket). Weliswaar worden de gegevens daaromtrent in het register
als bedoeld in artikel 16 van het wetsvoorstel opgenomen, maar er kan enige tijd verlopen
tussen het ingaan van de overdracht en de registratie daarvan. Met de voorafgaande
melding is de Minister van Economische Zaken bij het ingaan van de overdracht al geïnformeerd.
Onderdeel E
Deze wijziging regelt dat de bedragen van de heffing niet bij algemene maatregel van
bestuur maar bij wet worden vastgesteld. Aangezien het bedrag reeds bekend is en naar
verwachting wijziging daarvan niet zo snel aan de orde zal zijn, kan het bedrag in
de wet worden opgenomen.
De minister van Economische Zaken,
H. G. J. Kamp