De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit wetsvoorstel, is van mening dat de beantwoording in de Nota naar aanleiding
van het nader verslag nog vragen openlaat en heeft daarom de eer als volgt een tweede
nader verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en
gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie
de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Gezien de haast waarmee de Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens),
ondanks verzet van de voltallige oppositie, door de twee coalitiepartijen door de
Kamer wordt gedrukt, richten de leden van de SP-fractie zich op amendering in plaats
van een nieuwe set vragen in te dienen. Deze leden betreuren het dat een zorgvuldige
wetsbehandeling wordt gedwarsboomd.
De leden van de SGP-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken dat verhuurders
op basis van noodzakelijke procedures en termijnen en na een zeer voortvarende behandeling
van het voorliggende wetsvoorstel redelijkerwijs in staat zullen zijn voor eind april
2013 een voorstel voor huurverhoging te doen. Deze leden vragen in hoeverre het mogelijk
is voor de gewenste huurverhoging een andere datum dan 1 juli te kiezen.
De leden van de SGP-fractie vragen een nadere toelichting op de relatie tussen het
belang van een passende huurprijs enerzijds en het belang van doorstroming anderzijds.
Deze leden constateren dat de regering voornamelijk benadrukt dat de huurprijs in
gezonde verhouding moet staan tot de waarde en kwaliteit van de woning. Tegelijk geeft
de regering met het in bepaalde gevallen loslaten van de maximaal redelijke huurprijs
aan dat de waarde en kwaliteit van de woning kennelijk niet als een doorslaggevend
criterium gezien moeten worden. Hoe zijn deze uitgangspunten te verenigen, zo vragen
deze leden.
De leden van de SGP-fractie vragen waarom huurders, die nadat de huurprijs als gevolg
van inkomensstijging boven de huurtoeslaggrens gestegen is weer onder de huurtoeslaggrens
komen, geen recht meer hebben op huurtoeslag. Hoe is dit onderscheid vanwege het enkele
feit dat men ooit een inkomen boven de huurtoeslaggrens had te rechtvaardigen, zo
vragen deze leden. Hoe is bovendien de mogelijkheid van behoud van huurtoeslag wanneer
deze toeslag werd verkregen voordat de maximale huurprijs wordt overschreden, te rechtvaardigen
ten opzichte van de situatie van degene die na eerdere inkomensstijging weer onder
de huurtoeslaggrens valt?
De leden van de SGP-fractie vragen of het niet erg omslachtig is dat huurders wier
inkomen gedaald is onder de huurtoeslaggrens moeten verhuizen om weer recht te krijgen
op huurtoeslag. Ligt een hertoetsing van het inkomen en een herijking van de huurprijs
in dit geval niet veelmeer voor de hand, zo vragen deze leden. Welke waarde kent de
regering in dit verband toe aan het gegeven dat de liberalisatiegrens, door huurders
die van een inkomen boven 43.000 euro gezakt zijn onder de huurtoeslaggrens als gevolg
van het vervallen van de maximale huurprijsbescherming, sneller kon worden overschreden?
De leden van de SGP-fractie vragen op welke wijze de tijdelijke buitenwerkingstelling
van de maximale huurprijs op grond van de het woningwaarderingsstelsel voor inkomens
boven 43.000 euro geregeld wordt.
De voorzitter van de commissie, De Rouwe
Griffier van de commissie, Van der Leeden