33 320 Implementatie van de richtlijn betreffende bepaald aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 9 oktober 2012

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn zeer verheugd dat de regering met het voorliggende wetsvoorstel thans de implementatie van richtlijn nr. 2008/52/EG beperkt tot datgene waartoe de richtlijn verplicht, namelijk grensoverschrijdende mediations. Zij hebben nog twee vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met verwondering en gemengde gevoelens kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Voor de argumenten daartoe moge in de eerste plaats worden verwezen naar de brief van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie van deze Kamer van 18 juli 2012. Op deze brief heeft de regering tot spijt van deze leden pas op 1 oktober 2012 geantwoord, hoewel de implementatietermijn van de richtlijn reeds op 21 mei 2011 was verstreken. In deze brief stelt de regering dat de richtlijn weliswaar een mogelijkheid kent om kwaliteitseisen te stellen, doch dat «deze kwaliteitseisen de definitie van mediator niet (beperken) en deze dus ook niet de groep verschoningsgerechtigden inperken»2. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich aan bij alle vragen en opmerkingen van de CDA-fractie.

De leden van de SP-fractie begrijpen dat een EU-richtlijn geïmplementeerd dient te worden maar blijven van mening dat in deze richtlijn op een aantal aspecten de plank behoorlijk mis is geslagen.

Het gaat hen dan met name over de – veel te ruime – definitie van « bemiddelaar/mediator» in artikel 3 sub b van de richtlijn en artikel 1 van het wetsvoorstel, in samenhang met het verschoningsrecht zoals geregeld in artikel 7 van de richtlijn en artikel 5 van het wetsvoorstel, alsmede de stuiting van de verjaring in artikel 8 van de richtlijn en artikel 6 van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie herhalen hier hetgeen zij gesteld hebben in het voorlopig verslag bij wetsvoorstel 32 555, namelijk dat het goed is als er op termijn een vergelijkbare regeling komt voor nationale geschillen, maar dat pas sprake kan zijn van een verschoningsrecht als er een omschrijving is van de functie van mediator die voorziet in welomschreven kwaliteitseisen, vertrouwelijkheid, geheimhoudingsplicht, permanente educatie en tuchtrecht. Met betrekking tot onderhavig voorstel hebben deze leden nog een viertal vragen.

2. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister van 1 oktober jl. Zij zijn verheugd dat de minister, in aansluiting op zijn brief d.d. 23 december 2011, duidelijk aangeeft het belang van het borgen van de kwaliteit van mediators te onderkennen. De minister geeft aan, met het oog hierop, een wetsvoorstel in voorbereiding te hebben dat kwaliteitswaarborgen biedt voor geregistreerde mediators. In deze wettelijke regeling zal onder meer een register voor mediators worden ingesteld en zullen kwaliteitseisen worden gesteld. De leden van de VVD-fractie verwelkomen dit initiatief van de minister. Dit laat echter onverlet dat inmiddels, sinds het vaststellen van de richtlijn op 21 mei 2008, ruim vier jaar verstreken zijn zonder dat enige stappen zijn ondernomen zoals die nu door de minister worden aangegeven. Stappen die overigens niet, gezien de definitie van mediator in de richtlijn, van toepassing kunnen zijn op mediators in grensoverschrijdende geschillen. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de regering waarom door haar niet eerder het belang onderkend is van en gewerkt is aan het borgen van de kwaliteit van mediators. Wanneer dit gebeurd zou zijn, zou het de tijdige implementatie van de richtlijn bevorderd hebben.

Het voorliggende wetsvoorstel 33 320 implementeert richtlijn nr. 2008/52/EG. De leden van de VVD-fractie vragen wat thans de status is van het eerdere wetsvoorstel 32 555 ter implementatie van de mediationrichtlijn? Wordt dit wetsvoorstel aangehouden totdat er een wettelijke regeling tot stand is gekomen ter regulering van het beroep van mediator, teneinde vervolgens alsnog de richtlijn van toepassing te doen zijn ook op nationale mediations? Of wordt het wetsvoorstel wellicht ingetrokken? Graag een reactie van de regering.

Op advies van de Raad van State ligt met wetsvoorstel 33 320 een «zelfstandig» wetsvoorstel ter beoordeling voor. De leden van de SP-fractie vragen of deze regeling niet opgenomen had kunnen worden in het onlangs in werking getreden Hoofdstuk 10 van het BW3. Daarnaast zijn zij benieuwd wat de regering gaat doen met wetsvoorstel 32 555. Graag een reactie van de regering.

3. Kwaliteitseisen en verschoningsrecht

De leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie willen er op wijzen, dat de in het huidige wetsvoorstel gebezigde definitie van mediator – die evenals bij het eerder ingediende wetsvoorstel 32 555 het geval is, overeenstemt met de definitie in artikel 3 sub b van de richtlijn – een mediator wordt omschreven als iemand «die wordt verzocht op doeltreffende, onpartijdige en bekwame wijze een mediation te leiden (...)». Gelet op artikel 16 van de preambule van de richtlijn brengt deze omschrijving en met name de aanduiding «bekwame» mee, dat er niet alleen kwaliteitseisen aan mediators kunnen, maar ook zouden moeten worden gesteld. De leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie verwijzen hieromtrent naar het interessante artikel van Bosnak in het boek «ADR in Business: Practice and Issues across Countries and Cultures'4. In diverse EU-landen zijn overigens op basis van de hier bedoelde richtlijn bij de implementatiewetgeving kwaliteitseisen gesteld (bijvoorbeeld in België en Oostenrijk). Het belang daarvan zal duidelijk zijn, aangezien het verschoningsrecht in het geding is. De regering zal toch onderschrijven dat dit recht, waardoor de waarheidsvinding door de rechter kan worden belemmerd, niet zomaar aan iedereen die zich mediator noemt, kan worden toegekend. De leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie vragen de regering in dit verband een overzicht te geven van de EU-landen, waar wel of niet kwaliteitseisen zijn gesteld voor de uitoefening van de functie van mediator. Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie en de PvdA-fractie de regering nu eens inhoudelijk in te gaan op de bezwaren die zijn ingebracht tegen een ongelimiteerde toepassing van het verschoningsrecht door een ieder, die zich zonder enige kwalificatie mediator kan noemen. Daarbij vragen zij ook in te gaan op de uitspraak van de Hoge Raad over dit onderwerp van 10 april 2009.5

Artikel 7 lid 2 van de richtlijn bepaalt dat lidstaten strengere eisen kunnen stellen om het vertrouwelijk karakter van de bemiddeling/mediation te beschermen dan in de richtlijn is voorzien. De leden van de SP-fractie vragen waarom regering daarvan afziet. Als het antwoord is dat er strengere eisen gesteld zullen worden in een opvolger van wetsvoorstel 32 555, dan is de vraag wanneer zij voorstellen daartoe kunnen verwachten en of duidelijk zal zijn dat die eisen ook gelden voor grensoverschrijdende mediations.

4. Toepasselijk recht

In artikel 2 van het wetsvoorstel lezen de leden van de SP-fractie dat deze wet van toepassing is op grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen, tenzij deze betrekking hebben op rechten en verplichtingen waarover de partijen uit hoofde van het toepasselijk recht van mediation geen zeggenschap hebben. In de schriftelijke behandeling van wetsvoorstel 32 555 heeft de regering gesteld dat onder «het toepasselijke recht van mediation» verstaan moet worden: «Het recht dat van toepassing is op de rechten en verplichtingen die in het geding zijn». De regering heeft daarbij op ons verzoek gekeken naar andere taalversies en heeft vervolgens, vanwege het verschil in bewoordingen in verschillende taalversies van de richtlijn, om een reactie van de Europese Commissie gevraagd. Heeft de Europese Commissie inmiddels gereageerd? Zo ja, in welke zin en zo nee, is de regering dan met ons van mening dat gewacht zou moeten worden op die reactie alvorens tot inwerkingtreding van dit wetsvoorstel kan worden overgegaan? Deze leden zijn het uiteraard met de regering eens dat het Hof van Justitie van de EU daarover het laatste woord heeft, maar een procedure voor dat Hof kost veel tijd en geld. Deze leden vinden dat een reden waarom het de voorkeur verdient thans, in het wetgevingsproces, al duidelijkheid te creëren. Graag een reactie van de regering.

5. Aanvang mediation

De leden van de SP-fractie vragen wat eraan in de weg staat om in het wetsvoorstel op te nemen dat een mediation geacht wordt te zijn aangevangen op het moment dat een mediationovereenkomst schriftelijk is overeengekomen. Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het moment waarop «enige handeling ter uitvoering van de overeenkomst is verricht», zo vaag is dat partijen en de rechter daaraan weinig houvast kunnen ontlenen? Dat de richtlijn geen schriftelijkheid eist wil toch niet zeggen dat deze niet gebruikt kan worden voor het vaststellen van de aanvang van de mediation? Graag een reactie van de regering.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – graag binnen zes weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Ester (CU), Swagerman (VVD)

X Noot
2

Kamerstukken I 2012/13, 32 555, G.

X Noot
3

Wetsvoorstel 32 137 (Vaststellings- en invoeringswet Boek 10 BW, Kamerstukken I 2010/11, 32 137, A.

X Noot
4

Mr. J.M. Bosnak & Arnold INgen-Housz (red.), ADR in Business: Practice and Issues across Countries and Cultures (Vol.II), 11e druk, p. 644.

X Noot
5

HR 10 april 2009, LJN BG9470.

Naar boven