33 318 Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale verzekeringsbank (Wet vereenvoudiging regelingen SVB)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het aantal uitzonderingsbepalingen in enkele socialezekerheidswetten terug te brengen en deze wetten te vereenvoudigen om zo de kosten gemoeid met de uitvoering te verlagen en tegelijkertijd de transparantie, de doelmatigheid en eigen verantwoordelijkheid voor de burger te bevorderen.

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. De verzekerde heeft voor een kind, dat de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, recht op kinderbijslag.

  • 2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:

    • a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;

    • b. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichting is vrijgesteld;

    • c. het kind een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald; of

    • d. het kind een school of instelling als bedoeld in onderdeel b heeft afgerond op vergelijkbare wijze als bedoeld in onderdeel c.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de invulling van het tweede lid.

  • 4. Het tweede lid, derde lid en dit lid vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 5. De verzekerde heeft slechts recht op kinderbijslag voor een kind van 16 of 17 jaar indien het inkomen van dat kind niet meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het inkomen van het kind.

  • 6. Het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 12, tweede lid, wordt verdubbeld indien de verzekerde per kalenderkwartaal een bijdrage levert aan het onderhoud van het kind die meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en het kind, bedoeld in het eerste lid,

    • a. jonger is dan 16 jaar en

      • 1°. door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort, of

      • 2°. in verband met ziekte of gebreken niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort; of

    • b. 16 of 17 jaar is en niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort.

  • 7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het zesde lid.

  • 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht de studie, het onderwijs of de beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:

    • a. de studie, het onderwijs of de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens een door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie, dan wel

    • b. de studie, het onderwijs of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen, dat kort voor het begin van de laatste door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende schooljaar wordt afgelegd.

  • 9. Voor het vaststellen of de bijdrage aan het onderhoud van het kind door de verzekerde meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in het zesde lid worden bijdragen in het onderhoud van het kind geleverd door degene met wie de verzekerde een huishouden vormt en degene met wie de verzekerde geen huishouden vormt, maar die krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak verplicht is bijdragen te leveren voor levensonderhoud ten behoeve van dat kind, aangemerkt als door de verzekerde aan het onderhoud van dat kind geleverde bijdragen.

B

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van dat kalenderkwartaal verzekerd is dan wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 7c.

  • 2. Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is voor het recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind van 16 of 17 jaar het inkomen van dat kind, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, over dat gehele kalenderkwartaal bepalend.

C

Artikel 18, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. In bij ministeriële regeling te bepalen gevallen kan de kinderbijslag, die op grond van het tweede tot en met zesde lid aan een verzekerde wordt uitbetaald, op verzoek van die verzekerde in twee gelijke delen worden uitbetaald aan beide ouders.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE NABESTAANDENWET

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e vervalt.

2. Het laatste onderdeel n wordt verletterd tot onderdeel o.

3. De onderdelen f tot en met o worden verletterd tot onderdelen e tot en met n.

B

In artikel 5, eerste lid, vervalt «voor het recht op nabestaandenuitkering».

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «op een zodanig bedrag» vervangen door: behoudens het tweede lid, op een zodanig bedrag.

2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot derde, vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Indien de nabestaande recht heeft op uitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, wordt de bruto-nabestaandenuitkering op een zodanig bedrag vastgesteld, dat, nadat de over dat bedrag in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, is afgetrokken, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan 90% van het netto-minimumloon.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «het eerste of tweede lid» vervangen door: het eerste, tweede of derde lid.

D

In artikel 18 wordt het als derde genummerde vierde lid, vernummerd tot vierde lid.

E

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien wijziging van andere omstandigheden dan wijziging van het inkomen leidt tot een lagere uitkering, gaat die herziening in met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin die wijziging zich voordoet. Indien dit leidt tot een hogere uitkering, gaat die herziening in op de dag, bedoeld in het eerste lid.

F

In artikel 21, eerste lid, vervalt «, 25».

G

In hoofdstuk III vervallen de paragrafen 3 en 4.

H

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. een kind van 16 of 17 jaar dat als leerling of deelnemer staat ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 of een vervolgstudie volgt, tenzij ten aanzien van de verplichting tot inschrijving als leerling of deelnemer bij een school of instelling als bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 een van de vrijstellingen van die verplichtingen op grond van de Leerplichtwet 1969 van toepassing is;.

2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. een kind van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, dat als leerling of deelnemer staat ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 of een vervolgstudie volgt;.

I

In het opschrift van paragraaf 6a vervalt «, de halfwezenuitkering».

J

Artikel 29a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en vijfde lid vervallen onder vernummering van het derde en vierde en zesde tot en met negende lid tot tweede tot en met zevende lid.

2. In het derde lid (nieuw) vervalt «, halfwezenuitkering».

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «het eerste tot en met zevende lid» vervangen door: het eerste tot en met vijfde lid.

K

In artikel 30 vervalt «, op een halfwezenuitkering».

L

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de nabestaandenuitkering wordt» vervangen door: de nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, wordt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De bruto-vakantie-uitkering over de nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, tweede lid, wordt zodanig vastgesteld, dat de netto-vakantie-uitkering over de nabestaandenuitkering gelijk is aan 90% van de netto-minimum-vakantiebijslag per maand.

M

In het opschrift van de paragrafen 9 en 10 vervalt «, halfwezenuitkering».

N

In artikel 32 vervalt het derde lid onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.

O

Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. In het tweede lid vervalt «, de nabestaande of de halfwees» en «, halfwezenuitkering».

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt «, 23» en «, halfwezenuitkering».

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

4. In het vierde lid vervalt «, de nabestaande en de halfwees» en «, halfwezenuitkering».

5. In het vijfde lid vervalt telkens «, de halfwees».

6. In het zesde lid vervalt «, halfwezenuitkering».

P

Artikel 32b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt «, 23» en «, halfwezenuitkering».

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

3. In het derde lid vervalt «, de nabestaande en de halfwees» en «, halfwezenuitkering».

Q

De artikelen 32c en 32f worden als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt «, 23» en «, halfwezenuitkering».

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

R

Artikel 32d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt «, 23» en «, halfwezenuitkering».

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

3. In het vijfde lid vervalt «het recht op halfwezenuitkering of».

S

Artikel 32e, tweede zin, vervalt.

T

In artikel 33, eerste lid, vervalt «, halfwezen-«.

U

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vijfde lid vervalt telkens «of halfwezenuitkering».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de nabestaandenuitkering over één maand, berekend naar de hoogte van die uitkering in de maand van overlijden van degene aan wie nabestaandenuitkering is toegekend.

V

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt «en halfwezenuitkering».

2. Het vijfde, zesde en elfde lid vervallen.

3. Het zevende tot en met tiende lid worden vernummerd tot vierde tot en met zevende lid en het twaalfde en het als twaalfde genummerde dertiende lid tot achtste en negende lid.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt «negende lid» vervangen door: zesde lid.

5. In het negende lid (nieuw) wordt «en de halfwezenuitkering bedragen» vervangen door «bedraagt» en «elfde lid» door «achtste lid» en vervalt telkens «respectievelijk de halfwees».

W

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt «, 22» en «, halfwezenuitkering».

2. In onderdeel b vervalt «, halfwezenuitkering».

X

Artikel 69 vervalt.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In onderdeel b van het eerste lid (nieuw) wordt na «ingevolge deze wet» ingevoegd: minimaal één kalenderjaar.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De gehuwde pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 recht heeft op ouderdomspensioen» vervangen door: De pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum recht heeft op ouderdomspensioen.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid ontstaat op of na 1 januari 2015 als gevolg van wijziging van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, geen recht meer op toeslag.

C

In artikel 16a, derde lid, wordt «een geheel ingegaan ouderdomspensioen» vervangen door: een op of na de datum van inwerkingtreding van dit artikel ingegaan ouderdomspensioen.

D

In artikel 17, tweede lid, onderdeel a, wordt «artikel 1, onderdeel j, van de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: artikel 1, onderdeel i, van de Algemene nabestaandenwet.

E

Aan het slot van paragraaf 2 van hoofdstuk VIII wordt een artikel toegevoegd waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van die paragraaf, luidende:

Artikel #

Artikel 7, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel A, van de Wet vereenvoudiging regelingen SVB blijft na de inwerkingtreding van dat artikelonderdeel van toepassing op personen die op die dag op grond van artikel 7 recht hebben op ouderdomspensioen.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de artikelen 7, tweede lid, en 7a» vervangen door «artikel 7, tweede lid» en «zouden» door: zou.

2. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:

  • 4. Voor een kind dat 12 jaar of ouder is, maar jonger is dan 16 jaar bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget € 226.

  • 5. Voor een kind dat 16 of 17 jaar is, bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt € 290.

B

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a Overgangsbepaling aanspraak kindgebonden budget

Artikel 2, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel A, onder 1, van de Wet vereenvoudiging regelingen SVB, blijft van toepassing op een ouder voor het kind voor wie de ouder op de datum van die inwerkingtreding op grond van artikel 7a van de Algemene kinderbijslagwet geen recht op kinderbijslag heeft.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING JONGGEHANDICAPTEN

De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1:4, eerste lid, onderdeel d, wordt na «onderdeel a» ingevoegd: of onderdeel b.

B

In artikel 2:43, eerste lid, onderdeel d, wordt na «onderdeel a» ingevoegd: of onderdeel b.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN BIJSTAND

In de artikelen 7, eerste lid, onderdeel a, en 10, eerste lid, van de Wet werk en bijstand wordt «personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering» vervangen door: personen met een nabestaandenuitkering.

ARTIKEL VII. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PENSIOENWET POLITIEKE AMBTSDRAGERS

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 25a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet.

2. In onderdeel a wordt «som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

B

Artikel 70a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet.

2. In onderdeel a wordt «som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

C

In artikel 95, eerste lid, onderdeel b, vervalt «een halfwezenuitkering».

D

Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. Indien een nabestaande recht heeft op nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet, maar geen van de kinderen aan welke de nabestaande het recht op die nabestaandenuitkering ontleent recht heeft op pensioen, wordt uitsluitend uitgegaan van het bedrag van de nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet.

2. In onderdeel i wordt «artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet.

E

Artikel 148a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet.

2. In onderdeel a wordt «som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE WET AANPASSING PENSIOENVOORZIENINGEN BIJSTANDKORPS

De Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9, onderdeel e, komt te luiden:

  • e. «algemene nabestaandenuitkering» en «algemene wezenuitkering»: uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

B

In artikel 10, onderdeel d, wordt «artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «een algemene halfwezenuitkering» en «een algemene halfwezenuitkering».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien aanspraak bestaat op een algemene nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene nabestaandenwet, doch geen van de in evengenoemde bepaling bedoelde kinderen recht heeft op een wezenpensioen, wordt de beperking berekend naar de algemene nabestaandenuitkering die geldt voor degenen op wie artikel 17, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet toepassing vindt.

D

In artikel 19 vervalt «of een algemene halfwezenuitkering».

E

In artikel 19b, eerste lid, wordt «inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet.

F

In artikel 19c, eerste en tweede lid, wordt «of negende lid» vervangen door: of zesde lid.

G

In de artikelen 21, eerste lid, 22 en 24, derde lid, vervalt telkens «, een algemene halfwezenuitkering».

ARTIKEL IX. WIJZIGING VAN DE SAMENLOOPREGELING INDONESISCHE PENSIOENEN 1960

De Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

  • 3. «algemene nabestaandenuitkering» en «algemene wezenuitkering»: een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt «, de algemene halfwezenuitkering».

2. In onderdeel d vervalt «, de halfwezenuitkering» en wordt «artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet.

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt telkens «, algemene halfwezenuitkering».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien een weduwe recht heeft op een algemene nabestaandenuitkering op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, van de Algemene nabestaandenwet, doch geen van de in even genoemde bepalingen bedoelde kinderen recht heeft op wezenonderstand, wordt de beperking berekend naar de algemene nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet.

D

In artikel 15 vervalt «, de algemene halfwezenuitkering».

E

In artikel 17 vervalt «, algemene halfwezenuitkering,».

F

In artikel 18, eerste lid, vervalt «of algemene halfwezenuitkering».

G

In artikel 21 vervalt «, algemene halfwezenuitkering,».

H

In artikel 22, eerste lid, vervalt «, algemene halfwezenuitkering».

I

In de artikelen 23 en 25, zesde lid, vervalt «, een algemene halfwezenuitkering,».

J

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «de artikelen 17 en 25 van de Algemene nabestaandenwet, zoals die artikelen luidden» vervangen door: artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, zoals dat artikel luidde op de hierna genoemde tijdstippen.

2. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt «respectievelijk de volle algemene halfwezenuitkering».

3. In het tweede lid vervalt «, de algemene halfwezenuitkering».

K

In artikel 27a, eerste lid, wordt «inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet.

L

In artikel 27b, eerste en tweede lid, wordt «of negende lid» vervangen door: of zesde lid.

ARTIKEL X. WIJZIGING VAN DE WET UITKERINGEN BURGER-OORLOGSSLACHTOFFERS 1940–1945

In artikel 15, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt «een bedrag ter grootte van 20% van de som van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 25 van de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: een bedrag ter grootte van 20% van de uitkering, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet.

ARTIKEL XI. INWERKINGTREDING

  • 1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Bij het vaststellen van het in het eerste lid genoemde tijdstip van inwerkingtreding van artikel II wordt in acht genomen dat dat artikel voor personen die voor de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst recht hebben op een halfwezenuitkering niet eerder in werking treedt dan zes maanden na die datum van uitgifte.

ARTIKEL XII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet vereenvoudiging regelingen SVB.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Naar boven