Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 oktober 2017
In het dertigledendebat hernieuwbare energie met uw Kamer van donderdag 7 september
jl. heb ik naar aanleiding van de discussie over de eventuele verkoop van Eneco toegezegd
uw Kamer nader te berichten over artikel 86f van de Elektriciteitswet 1998 (Handelingen
II 2016/17, nr. 100, item 3). Met deze brief geef ik hieraan invulling.
Artikel 86f van de Elektriciteitswet stelt dat een wijziging met betrekking tot zeggenschap
in een productie-installatie met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 250
MW of van een onderneming die deze beheert, door één van de betrokken partijen gemeld
moet worden aan de Minister van Economische Zaken. In artikel 26 van de Mededingingswet
wordt gesteld dat onder zeggenschap wordt verstaan de mogelijkheid om op grond van
feitelijke of juridische omstandigheden een beslissende invloed uit te oefenen op
de activiteiten van een onderneming.
Eneco bezit enkele productie-installaties met een vermogen van meer dan 250 MW. Of
er bij een eventuele verkoop van Eneco door (een deel van) de aandeelhoudende gemeenten
sprake zal zijn van een wijziging in zeggenschap van deze productie-installaties,
zal beoordeeld moeten worden tegen de tijd dat een eventuele verkoop concretere vorm
aanneemt. Indien dit het geval is, biedt artikel 86f de Minister van Economische Zaken
de mogelijkheid om op grond van overwegingen van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid
of leveringszekerheid de wijziging met betrekking tot zeggenschap te verbieden of
hieraan voorschriften te verbinden.
Bij deze afweging speelt het behoud van een open investeringsklimaat een belangrijke
rol. De bewijslast om aan te tonen dat de openbare veiligheid, leveringszekerheid
of voorzieningszekerheid in het geding is, ligt bij de Minister van Economische Zaken.
Indien besloten wordt om nadere eisen te stellen of anderszins beperkende maatregelen
te nemen, moet de Europese Commissie hier ook goedkeuring voor geven, gezien het beginsel
dat er vrij verkeer van goederen binnen de Europese Unie moet zijn.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp