33 250 Wijziging van een aantal wetten, houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen die onder de Minister van Infrastructuur en Milieu ressorteren en enige wijzigingen ter actualisatie, vereenvoudiging en verduidelijking (Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen betreffende zelfstandige bestuursorganen die onder de Minister van Infrastructuur en Milieu ressorteren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wegenverkeerswet 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel r, komt te luiden:

r. het CBR:

het in artikel 4z bedoelde bureau;

B

Artikel 4a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Op de Dienst Wegverkeer is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing, met uitzondering van artikel 15 van die wet.

C

Artikel 4c komt te luiden:

Artikel 4c

Beleidsregels omtrent de uitoefening van de bij of krachtens andere wetten dan deze wet aan de Dienst Wegverkeer opgedragen taken worden door Onze Minister vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het aangaat.

D

Artikel 4e wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid en in dit lid wordt «aangesteld» telkens vervangen door: benoemd.

E

In artikel 4h wordt «de raad van toezicht» vervangen door: Onze Minister.

F

Artikel 4k wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren en zijn aansluitend éénmalig voor een tijdvak van vier jaren herbenoembaar.

2. Het derde en vierde lid komen te luiden:

  • 3. Zolang in een vacature van de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht, met de bevoegdheid van de volledige raad. Betreft het de vacature van de voorzitter dan wijzen de overblijvende leden uit hun midden een lid aan dat tijdelijk als voorzitter fungeert.

  • 4. Indien een lid wordt benoemd ter vervanging van een tussentijds opengevallen plaats, bepaalt Onze Minister het tijdvak van de benoeming.

3. Er wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De raad van toezicht verschaft Onze Minister alle verlangde inlichtingen, met inachtneming van het door Onze Minister vastgestelde informatiestatuut.

G

Artikel 4l wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid komen te luiden:

  • 2. Goedkeuring door de raad van toezicht behoeven in ieder geval de besluiten van de directie betreffende:

    • a. de reglementen, bedoeld in de artikelen 4o en 4r;

    • b. investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • c. wijzigingen in de rechtspositie van het personeel;

    • d. de bij of krachtens deze wet aan Onze Minister uit te brengen rapportages.

  • 3. Onze Minister kan bepalen dat de directie de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat de directie, ingeval Onze Minister een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

2. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot zesde tot en met achtste lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De directie behoeft in elk geval de voorafgaande instemming van de raad van toezicht voor de besluiten betreffende:

    • a. de begroting;

    • b. de vaststelling van de tarieven, bedoeld in artikel 4b, eerste lid, onderdeel n, de tarieven die voortvloeien uit artikel 4b, tweede lid, onderdeel a, alsmede van de wijze van betaling van deze tarieven;

    • c. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • d. het bestuursreglement, bedoeld in artikel 4n;

    • e. het financiële meerjarenbeleidsplan;

    • f. de uitbreiding van de keuringscapaciteit als bedoeld in artikel 78, tweede lid;

    • g. het sluiten van overeenkomsten van zwaarwegend belang.

  • 5. De in het vierde lid, onderdelen e tot en met g genoemde besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

3. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. De raad van toezicht kan geen rechtsgeldige besluiten nemen indien niet ten minste de meerderheid van de leden ter vergadering aanwezig is.

H

Artikel 4n komt te luiden:

Artikel 4n

De directie stelt bij bestuursreglement haar werkwijze vast.

I

Artikel 4p, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de opbrengst van de tarieven en overige heffingen;.

J

Artikel 4s komt te luiden:

Artikel 4s

Het boekjaar van de Dienst Wegverkeer valt samen met het kalenderjaar.

K

Artikel 4t komt te luiden:

Artikel 4t

  • 1. De directie dient het financiële meerjarenbeleidsplan, waarmee de raad van toezicht heeft ingestemd, voor 1 oktober voorafgaand aan het boekjaar, in bij Onze Minister.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de inrichting van het financiële meerjarenbeleidsplan en kunnen aandachtspunten worden vastgesteld voor de accountantscontrole.

L

Artikel 4u wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Onze Minister stelt regels over de uitoefening van het toezicht op de Dienst Wegverkeer door Onze Minister en de raad van toezicht.

2. In het derde lid vervalt «in dit hoofdstuk bedoelde».

M

Artikel 4v wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt na «deze wet» ingevoegd: dan wel de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

N

Artikel 4w komt te luiden:

Artikel 4w

  • 1. Waar ingevolge deze wet de goedkeuring dan wel instemming door de raad van toezicht is vereist, verleent of onthoudt deze die goedkeuring dan wel die instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring dan wel instemming onderhevige stukken.

  • 2. Met goedkeuring dan wel instemming wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring dan wel de instemming is verleend of onthouden.

O

Na artikel 4w wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4wa

Zolang de begroting niet is goedgekeurd, is de directie gerechtigd gedurende ten hoogste de eerste zes maanden van het nieuwe boekjaar voor iedere maand uitgaven te doen ter grootte van 115% van een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

P

Artikel 4x komt te luiden:

Artikel 4x

Indien de Dienst Wegverkeer een bij of krachtens een andere wet dan deze wet opgedragen taak naar het oordeel van Onze Minister niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen na overleg met Onze Minister(s) wie het aangaat.

Q

Artikel 4y vervalt.

R

Hoofdstuk IB wordt vervangen door:

HOOFDSTUK IB. HET CBR

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 4z
  • 1. Er is een Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, in het maatschappelijk verkeer aangeduid als CBR. Het bureau bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Rijswijk.

  • 2. Op het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing, met uitzondering van artikel 15 van die wet.

Paragraaf 2. Taken van het CBR

Artikel 4aa
  • 1. Het CBR is belast met de volgende taken:

    • a. het beoordelen van de rijvaardigheid;

    • b. het beoordelen van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen;

    • c. het opleggen van onderzoeken naar de rijvaardigheid en de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van houders van rijbewijzen ten aanzien van wie een vermoeden van onvoldoende rijvaardigheid of geschiktheid bestaat;

    • d. het opleggen van educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen;

    • e. het opleggen en uitvoeren van het alcoholslotprogramma;

    • f. het schorsen van de geldigheid van rijbewijzen;

    • g. het ongeldig verklaren van rijbewijzen;

    • h. het verlenen van ontheffingen als bedoeld in artikel 149, tweede lid;

    • i. het afgeven van gehandicaptenparkeerkaarten aan aanvragers die niet zijn ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente;

    • j. het beoordelen van de vakbekwaamheid van bestuurders in het goederen- en personenvervoer over de weg;

    • k. het erkennen van opleidingscentra voor het verrichten van nascholing en het certificeren van cursussen met betrekking tot vakbekwaamheid bestuurders goederen- en personenvervoer over de weg en het registreren van nascholing;

    • l. het houden van toezicht op de naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit de in onderdeel k bedoelde erkenningen;

    • m. het uitreiken van Nederlandse omwisselingscertificaten en deelcertificaten vakbekwaamheid bestuurders goederen- en personenvervoer over de weg;

    • n. het ongeldig verklaren van getuigschriften van vakbekwaamheid, getuigschriften van nascholing en Nederlandse omwisselingscertificaten;

    • o. het verwerken van gegevens, waaronder mede begrepen gegevens betreffende iemands gezondheid, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarmee het CBR bij of krachtens deze wet is belast, alsmede van de taken waarmee het CBR bij of krachtens andere wetten is belast;

    • p. het met inachtneming van artikel 4am vaststellen van de tarieven, alsmede het vaststellen van de wijze van betaling van deze tarieven, voor het verrichten van taken waarvoor het CBR bij of krachtens deze wet bevoegd is, alsmede voor de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken;

    • q. het verstrekken van gegevens voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken waarmee het CBR dan wel andere organisaties bij of krachtens deze wet zijn belast.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen c tot en met g, wordt onder rijbewijzen mede verstaan rijbewijzen, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

  • 3. Voorts is het CBR belast met:

    • a. de bij of krachtens andere wetten opgedragen taken, en

    • b. andere bij regeling van Onze Minister opgedragen taken waarbij regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de tarieven van deze taken.

Artikel 4ab

Beleidsregels omtrent de uitoefening van de bij of krachtens andere wetten dan deze wet aan het CBR opgedragen taken worden door Onze Minister vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het aangaat.

Paragraaf 3. De organen

Artikel 4ac

Het CBR heeft een directie en een raad van toezicht.

Artikel 4ad
  • 1. De directie bestaat uit maximaal twee leden.

  • 2. Het lidmaatschap van de directie is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 3. In geval van schorsing of ontstentenis van een lid van de directie voorziet Onze Minister in de waarneming van diens functie.

  • 4. De leden van de directie worden benoemd voor een periode van ten hoogste 4 jaren en kunnen terstond éénmaal opnieuw worden benoemd.

  • 5. De directie stelt bij bestuursreglement haar werkwijze vast.

Artikel 4ae
  • 1. De directie is belast met de dagelijkse leiding van het CBR.

  • 2. Alle bevoegdheden van het CBR die niet bij of krachtens deze wet aan de raad van toezicht zijn opgedragen, komen toe aan de directie.

Artikel 4af
  • 1. De directie vertegenwoordigt het CBR in en buiten rechte.

  • 2. De directie kan onder haar verantwoordelijkheid de vertegenwoordiging, bedoeld in het eerste lid, opdragen aan een of meer directieleden of andere personen. Zij kan bepalen dat deze vertegenwoordiging uitsluitend betrekking heeft op bepaalde onderdelen van de taak van het CBR dan wel op bepaalde aangelegenheden.

Artikel 4ag
  • 1. De directie verstrekt de raad van toezicht tijdig de voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen en andere gegevens.

  • 2. De directe legt jaarlijks, en voorts tussentijds indien hiertoe naar het oordeel van de raad van toezicht aanleiding bestaat, aan de raad van toezicht verantwoording af over het door haar gevoerde beleid.

Artikel 4ah
  • 1. De raad van toezicht bestaat uit vijf leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht.

  • 3. Onze Minister benoemt de voorzitter, gehoord de raad van toezicht.

  • 4. De leden van de raad van toezicht hebben op persoonlijke titel zitting in de raad en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 5. De raad van toezicht verschaft Onze Minister alle verlangde inlichtingen, met inachtneming van het door Onze Minister vastgestelde informatiestatuut.

Artikel 4ai
  • 1. De voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren en zijn aansluitend éénmalig voor een tijdvak van vier jaren herbenoembaar.

  • 2. De leden van de raad van toezicht kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen ontslag worden verleend.

  • 3. Zolang in een vacature van de raad van toezicht niet is voorzien, vormen de overblijvende leden de raad van toezicht, met de bevoegdheid van de volledige raad. Betreft het de vacature van de voorzitter dan wijzen de overblijvende leden uit hun midden een lid aan dat tijdelijk als voorzitter fungeert.

  • 4. Indien een lid wordt benoemd ter vervanging van een tussentijds opengevallen plaats, bepaalt Onze Minister het tijdvak van de benoeming.

Artikel 4aj
  • 1. De raad van toezicht ziet toe op de werkzaamheden van de directie en staat die met raad terzijde.

  • 2. Goedkeuring door de raad van toezicht behoeven in ieder geval de besluiten van de directie betreffende:

    • a. het reglement, bedoeld in artikel 4an;

    • b. investeringen die een door de raad van toezicht vast te stellen bedrag te boven gaan;

    • c. wijzigingen in de rechtspositie van het personeel;

    • d. de bij of krachtens deze wet aan Onze Minister uit te brengen rapportages.

  • 3. Onze Minister kan bepalen dat de directie de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat de directie, ingeval Onze Minister een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

  • 4. De directie behoeft in elk geval de voorafgaande instemming van de raad van toezicht voor de besluiten betreffende:

    • a. de begroting;

    • b. de vaststelling van de tarieven, bedoeld in artikel 4aa, eerste lid, onderdeel p, de tarieven die voortvloeien uit artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, alsmede de wijze van betaling van deze tarieven;

    • c. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • d. het bestuursreglement, bedoeld in artikel 4ad, vijfde lid;

    • e. het financiële meerjarenbeleidsplan;

    • f. het sluiten van overeenkomsten van zwaarwegend belang.

  • 5. De in het vierde lid, onderdelen e en f genoemde besluiten behoeven de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 6. De raad van toezicht kan geen rechtsgeldige besluiten nemen indien niet ten minste de meerderheid van de leden ter vergadering aanwezig is.

  • 7. De raad van toezicht stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 8. De vergaderingen van de raad van toezicht zijn niet openbaar.

Artikel 4ak
  • 1. Onze Minister kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van het CBR, een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden.

  • 2. De leden van de raad van toezicht hebben aanspraak op vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte reis- en verblijfkosten.

  • 3. De raad van toezicht heeft een eigen secretariaat; de kosten daarvan komen ten laste van het CBR.

Paragraaf 4. Financiële bepalingen

Artikel 4al

De inkomsten van het CBR bestaan uit:

  • a. de opbrengsten van de tarieven en overige heffingen;

  • b. vergoedingen voor verrichte diensten;

  • c. andere baten hoe ook genoemd.

Artikel 4am

De hoogte van de tarieven, bedoeld in artikel 4aa, eerste lid, onderdeel p wordt gerelateerd aan de met de uitvoering van de taak redelijkerwijs gemoeide kosten.

Artikel 4an

De directie stelt bij reglement richtlijnen vast voor het voeren van een ordelijk financieel beheer van het CBR.

Artikel 4ao

Het boekjaar van het CBR valt samen met het kalenderjaar.

Artikel 4ap
  • 1. De directie dient het financiële meerjarenbeleidsplan, waarmee de raad van toezicht heeft ingestemd, voor 1 oktober voorafgaande aan het boekjaar, in bij Onze Minister.

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de inrichting van het financiële meerjarenbeleidsplan en kunnen aandachtspunten worden vastgesteld voor de accountantscontrole.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 4aq
  • 1. Onze Minister stelt regels over de uitoefening van het toezicht op het CBR door Onze Minister en de raad van toezicht.

  • 2. Onze Minister verstrekt het CBR de inlichtingen die het CBR voor zijn taakuitoefening redelijkerwijs nodig heeft.

  • 3. Onze Minister stelt een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut bevat inhoudelijke en procedurele voorschriften met betrekking tot de informatie-uitwisseling tussen Onze Minister en het CBR.

Artikel 4ar
  • 1. Waar in deze wet dan wel de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen de goedkeuring van Onze Minister is vereist, verleent dan wel onthoudt deze die goedkeuring binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring onderhevige stukken.

  • 2. Met goedkeuring wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring is verleend of onthouden.

Artikel 4as
  • 1. Waar ingevolge deze wet de goedkeuring dan wel de instemming door de raad van toezicht is vereist, verleent of onthoudt deze die goedkeuring dan wel die instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aan goedkeuring dan wel instemming onderhevige stukken.

  • 2. Met goedkeuring dan wel instemming wordt gelijkgesteld het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn zonder dat de goedkeuring dan wel de instemming is verleend of onthouden.

Artikel 4at

Zolang de begroting niet is goedgekeurd, is de directie gerechtigd gedurende ten hoogste zes maanden van het nieuwe boekjaar voor iedere maand uitgaven te doen ter grootte van 115% van een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar.

Artikel 4au

Indien het CBR een bij of krachtens een andere wet dan deze wet opgedragen taak naar het oordeel van Onze Minister niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister de nodige voorzieningen treffen na overleg met Onze Minister wie het aangaat.

S

Artikel 4aa (oud) wordt vernummerd tot artikel 4av.

T

In artikel 149, tweede lid, wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.

U

In artikel 151b vervalt onderdeel g en worden de onderdelen h en i verletterd tot g en h.

V

Artikel 151f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een examen gericht op het behalen van de basiskwalificatie wordt afgelegd bij het CBR, dat onder zijn verantwoordelijkheid voor onderdelen van dat examen anderen kan inschakelen.

2. In het tweede, derde en vierde lid wordt «de aangewezen exameninstantie» telkens vervangen door: het CBR.

W

In de artikelen 151g en 151h wordt «de aangewezen exameninstantie» telkens vervangen door: het CBR.

ARTIKEL II

De Wet van 29 maart 1996 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994, houdende regeling van de verzelfstandiging van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (Stb. 257) wordt als volgt gewijzigd:

Artikel VI vervalt.

ARTIKEL III

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.22 komt te luiden:

Artikel 5.22

  • 1. Er is een organisatie voor het verlenen van luchtverkeersdiensten. Hij heeft rechtspersoonlijkheid.

  • 2. Op de in het eerste lid bedoelde organisatie is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing, met uitzondering van de artikelen 15 en 18 van die wet.

B

Artikel 5.25 komt te luiden:

Artikel 5.25

  • 1. Het bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. De hoedanigheid van lid van het bestuur is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 3. De leden van het bestuur worden benoemd voor een periode van ten hoogste vijf jaren. Bij afloop van deze termijn kunnen zij worden herbenoemd.

C

In artikel 5.28 wordt «de raad van toezicht» vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

D

Artikel 5.31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid van artikel 5.31 komen te luiden:

  • 2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu benoemt een waarnemer in de raad van toezicht. Het waarnemerschap kan tussentijds op eigen verzoek, dan wel om zwaarwichtige redenen worden beëindigd.

  • 3. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht, met dien verstande dat:

    • a. een lid wordt benoemd op voordracht van Onze Minister van Defensie;

    • b. vier leden worden benoemd op voordracht van de raad van toezicht.

    • c. een lid, tevens voorzitter, wordt benoemd op voordracht van de raad van toezicht. Omtrent de voordracht besluiten de leden van de raad van toezicht met gewone meerderheid, met dien verstande dat de voorzitter niet deelneemt aan de vaststelling van de voordracht.

2. Er wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De raad van toezicht verschaft Onze Minister alle verlangde inlichtingen, met inachtneming van het door Onze Minister vastgestelde informatiestatuut.

E

Artikel 5.32 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot vierde lid, wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan bepalen dat het bestuur de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat het bestuur, ingeval Onze Minister van Infrastructuur en Milieu een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

2. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. Besluiten van het bestuur betreffende de volgende onderwerpen behoeven voorafgaande instemming van de raad van toezicht:

    • a. de reglementen bedoeld in de artikelen 5.34, 5.36, 5.37 en 5.39;

    • b. voorstellen aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot de hoogte van het eenheidstarief, bedoeld in artikel 5.20, derde lid, en de hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 5.21, tweede lid;

    • c. de financiële begroting, en het financiële meerjarenbeleidsplan;

    • d. het jaarverslag en de jaarrekening;

    • e. de bij of krachtens de wet aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu uit te brengen rapportages;

    • f. de aanwijzing van de externe registeraccountant.

3. Onder vernummering van het vierde lid (oud) en het vijfde lid tot zesde en zevende lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Besluiten betreffende het in het vierde lid, onderdeel c, genoemde financiële meerjarenbeleidsplan behoeven bovendien de goedkeuring van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

4. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 7. De raad van toezicht stelt bij reglement zijn werkwijze vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

F

Artikel 5.33, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan aan de leden van de raad van toezicht, ten laste van de LVNL, een vergoeding toekennen voor hun werkzaamheden.

G

In artikel 5.37, tweede lid, en derde lid, onderdeel o, wordt «rechtstoestand» vervangen door: rechtspositie.

H

Artikel 5.40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot eerste en tweede lid.

I

Artikel 5.41 komt te luiden:

Artikel 5.41

  • 1. Het jaarverslag van de LVNL gaat vergezeld van:

    • a. een opgave over de toepassing van de arbeidsvoorwaarden;

    • b. een document, houdende de instemming bedoeld in artikel 5.32, vierde lid, onder d.

  • 2. Het boekjaar van de LVNL valt samen met het kalenderjaar.

  • 3. Het bestuur zendt jaarlijks voor 1 mei van het jaar volgende op het jaar waarop het betrekking heeft het jaarverslag aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en aan beide Kamers der Staten-Generaal.

J

Artikel 5.42 komt te luiden:

Artikel 5.42

  • 1. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt regels over de uitoefening van het toezicht op de LVNL door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en de raad van toezicht.

  • 2. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu stelt een informatiestatuut vast.

  • 3. Onze Minister van Infrastructuur en Milieu kan het bestuur opdragen periodiek rapportage uit te brengen op een door hem, na overleg met het bestuur, te bepalen wijze.

K

Artikel 5.43 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid van artikel 5.43 komen te luiden:

  • 1. De volgende stukken worden door het bestuur vastgesteld:

    • a. de financiële begroting;

    • b. het financiële meerjarenbeleidsplan.

  • 2. Het bestuur zendt het financiële meerjarenbeleidsplan aan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu toe vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

2. In het derde lid wordt «a, b en c» vervangen door: a en b.

3. Het vierde en vijfde lid vervallen.

L

Artikel 5.45 vervalt.

M

Artikel 5.46 vervalt.

N

Artikel 7.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Op de luchthavencoördinator is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing, met uitzondering van de artikelen 18, 21 en 22 van die wet.

ARTIKEL IV

De Organisatiewet Kadaster wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

bestuur:

bestuur als bedoeld in artikel 3;

Dienst:

Dienst voor het kadaster en de openbare registers als bedoeld in artikel 2;

kamer:

rechtszekerheidskamer of geoinformatiekamer als bedoeld in artikel 16, tweede lid;

Onze Minister:

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

raad van toezicht:

raad van toezicht als bedoeld in artikel 3.

B

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van toepassing op de Dienst, met uitzondering van artikel 15 van die wet.

C

Artikelen 4 tot en met 6 vervallen.

D

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

Het bestuur is belast met het besturen van de Dienst.

E

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

Het bestuur vertegenwoordigt de Dienst in en buiten rechte. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede toe aan ieder bestuurslid.

F

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

Het bestuur stelt een bestuursreglement vast.

G

Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De leden van de raad van toezicht hebben op persoonlijke titel zitting in de raad en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onze Minister stelt de raad van toezicht in de gelegenheid voor iedere te vervullen plaats in de raad een voordracht te doen van één persoon. Onze Minister wijkt niet af van de voordracht dan na overleg met de raad.

2. In het derde lid wordt «Het medezeggenschapsorgaan, bedoeld in artikel 18, derde lid,» vervangen door: De ondernemingsraad.

3. In het vierde lid wordt «het medezeggenschapsorgaan» telkens vervangen door «de ondernemingsraad» en «acht weken» door: vier weken.

4. In het vijfde lid wordt «het medezeggenschapsorgaan» telkens vervangen door «de ondernemingsraad» en «vierde lid» door: vijfde lid.

5. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. De voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een tijdvak van vier jaren en zijn aansluitend éénmalig voor een tijdvak van vier jaren herbenoembaar.

I

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid vervalt.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

J

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. Onze Minister kan bepalen dat het bestuur de voorafgaande instemming behoeft van de raad van toezicht voor een beslissing als bedoeld in artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen of dat het bestuur, ingeval hij een beslissing als bedoeld in dat artikel aan zijn voorafgaande instemming heeft onderworpen, die beslissing pas aan hem kan voorleggen nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

  • 2. Het bestuur heeft in ieder geval de voorafgaande instemming nodig van de raad van toezicht met betrekking tot:

    • a. de reglementen, bedoeld in de artikelen 16 en 17;

    • b. belangrijke reorganisaties.

  • 3. Het bestuur heeft de voorafgaande instemming nodig van Onze Minister voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, derde lid. Het bestuur legt die beslissing voor aan Onze Minister nadat de raad van toezicht heeft verklaard tegen die beslissing geen bedenkingen te hebben.

K

Artikel 14, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De raad van toezicht regelt bij reglement zijn werkwijze, waaronder in ieder geval de openbaarheid van zijn vergaderingen. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

L

Artikel 15, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het bestuur stelt aan de raad van toezicht een secretaris ter beschikking. De secretaris is wat betreft de werkzaamheden ten behoeve van de raad van toezicht uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de voorzitter van de raad.

M

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid komen te luiden:

  • 2. Het bestuur kan bij reglement bepalen dat de gebruikersraad bestaat uit een rechtszekerheidskamer voor de taken van de Dienst op het gebied van rechtszekerheid en een geoinformatiekamer voor de taken van de Dienst op het gebied van geoinformatie.

  • 3. Ingeval bij wettelijk voorschrift aan de Dienst een andere taak wordt opgedragen, dan bedoeld in het tweede lid, kan het bestuur bij reglement de werkzaamheden van een kamer uitbreiden met die andere taak.

2. Het vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. Onze Ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie;.

3. In het vierde lid, onderdeel g, wordt «en» vervangen door een puntkomma.

4. Aan het vierde lid wordt, onder vervanging van de punt in onderdeel h door «, en», een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • i. eigenaren van registergoederen.

5. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Het bestuur stelt aan de gebruikersraad een secretaris ter beschikking. De secretaris is wat betreft de werkzaamheden ten behoeve van de gebruikersraad uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de voorzitter van de gebruikersraad.

6. In het zesde lid, onderdeel b, wordt «in een of beide kamers van de gebruikersraad aan te wijzen en» vervangen door: aan te wijzen in de gebruikersraad of, indien het bestuur gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in het tweede lid, in één of beide kamers, en.

7. In het zesde lid, onderdeel c, wordt «een kamer van de gebruikersraad voor een of meer taken» vervangen door: de gebruikersraad of, indien het bestuur gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in het tweede lid, een kamer.

N

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «overleg met elke kamer van de gebruikersraad» vervangen door: met de gebruikersraad of, indien het bestuur gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 16, tweede lid, met de kamers overleg.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

4. In het tweede lid (nieuw) wordt «De kamers van de gebruikersraad kunnen» vervangen door «De gebruikersraad of een kamer kan», «de betrokken kamer» door «de gebruikersraad of de kamer» en «de onderwerpen, bedoeld» door: een onderwerp als bedoeld.

5. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Een commissie als bedoeld in artikel 16, zesde lid, onderdeel c, kan het bestuur op diens verzoek of uit eigen beweging in kennis stellen van de binnen die commissie levende standpunten over een onderwerp, waarvoor zij is ingesteld.

6. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onder de dienstverlening, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan het beheer van een landelijke voorziening.

O

In artikel 17 vervalt: , met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 4 van de Kadasterwet.

P

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het bestuur stelt voor de door de Dienst aangestelde ambtenaren voorschriften vast betreffende de onderwerpen, genoemd in de artikelen 125 en 125quinquies van de Ambtenarenwet, voor zover die onderwerpen niet reeds bij of krachtens de wet zijn geregeld.

2. Het derde en vierde lid vervallen.

Q

Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

Het bestuur voert overeenkomstig artikel 125quater van de Ambtenarenwet een integriteitsbeleid dat is gericht op het bevorderen van goed ambtelijk handelen en draagt zorg voor de totstandkoming van een gedragscode voor goed ambtelijk handelen.

R

Hoofdstuk 5 komt te luiden:

HOOFDSTUK 5. BEGROTING EN JAARREKENING

Artikel 19

  • 1. Het bestuur stelt de begroting vast als onderdeel van het door hem vast te stellen meerjarenbeleidsplan.

  • 2. Het besluit tot vaststelling van het meerjarenbeleidsplan behoeft de voorafgaande instemming van de raad van toezicht.

  • 3. Het meerjarenbeleidsplan geeft een overzicht van de door de Dienst te verrichten werkzaamheden en een zo getrouw mogelijke doorkijk van het geschetste beeld in de begroting over de volgende vier jaren na het begrotingsjaar.

Artikel 20

Artikel 29 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is van toepassing op het meerjarenbeleidsplan.

Artikel 21

Het bestuur stelt de jaarrekening vast nadat de raad van toezicht daarmee heeft ingestemd.

S

Hoofdstuk 6 komt te luiden:

HOOFDSTUK 6. STURING EN TOEZICHT

Artikel 31

De raad van toezicht verschaft Onze Minister alle verlangde inlichtingen, met inachtneming van het door Onze Minister vastgestelde informatiestatuut.

Artikel 31a

Onze Minister stelt regels over de uitoefening van het toezicht op de Dienst door Onze Minister en de raad van toezicht.

T

Hoofdstuk 7 vervalt.

U

Artikel 53 vervalt.

V

Artikel 56 vervalt

ARTIKEL V

De Wet wegvervoer goederen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Op de NIWO is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.

B

Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde en vijfde lid vervallen.

2. Het zesde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

C

Artikel 4.5, derde tot en met vijfde lid, vervalt.

D

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde en het zevende lid vervallen.

2. Het achtste lid wordt vernummerd tot zesde lid.

ARTIKEL VI

De Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot derde tot en met achtste lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Op het instituut is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.

2. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

  • 8. Het voor het uitvoeren door het instituut van de taken, genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, en h tot en met j te betalen tarief bestaat mede uit een vergoeding van de kosten van de in het vijfde lid bedoelde rijksgecommitteerden. Het instituut draagt het in de eerste volzin bedoelde, vast te stellen deel van het tarief dat de vergoeding van de kosten van de rijksgecommitteerden betreft aan hen af overeenkomstig bij regeling van Onze Minister vast te stellen regels.

3. Na het achtste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. De in het eerste lid, onderdeel m bedoelde tarieven dienen mede ter dekking van de kosten van het behandelen van klachten, bezwaar- en beroepschriften als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht gericht op het handelen van het instituut ter uitvoering van de in dat onderdeel en onderdeel l bedoelde taken.

B

Artikel 3 vervalt.

ARTIKEL VII

De Binnenvaartwet wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 29, eerste lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Op de aangewezen instellingen of personen is de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing.

ARTIKEL VIII

De Scheepvaartverkeerswet wordt als volgt gewijzigd:

A

De laatste twee volzinnen van artikel 10, tweede lid, onderdeel b, worden vervangen door: Een verklaring van vrijstelling wordt afgegeven aan degene die voldoet aan daartoe bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen met betrekking tot opleiding, kundigheid, ervaring en geschiktheid. Bij deze maatregel worden tevens regels gesteld met betrekking tot aan de verklaring van vrijstelling te verbinden voorschriften en met betrekking tot degene die bevoegd is tot afgifte van deze verklaring.

B

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De kosten verbonden aan de aanvraag» vervangen door: De kosten verbonden aan en de kosten die samenhangen met de behandeling van de aanvraag.

2. In het tweede lid vervalt «en de examens,».

ARTIKEL IX

De Loodsenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, komt te luiden:

  • 2°. degene die voldoet aan de eisen met betrekking tot opleiding, kundigheid, ervaring en geschiktheid, bedoeld in artikel 5, eerste lid;.

B

In artikel 4, eerste lid, wordt na «categorieën van schepen» toegevoegd: en met betrekking tot het op peil houden van de in verband met het uitoefenen van het beroep van registerloods benodigde kennis en vaardigheden.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met derde lid komen te luiden:

  • 1. Onverminderd artikel 4, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eisen gesteld met betrekking tot de opleiding, kundigheid, ervaring en geschiktheid voor het loodsen van schepen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen wateren en ten aanzien van het in verband met de beroepsuitoefening af te geven document.

  • 2. De kosten verbonden aan en de kosten die samenhangen met de bij of krachtens het eerste lid, gestelde eisen, kunnen ten laste worden gebracht van de aanvrager van het in die maatregel genoemde examen of document.

  • 3. De bedragen ter vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid, worden bij ministeriële regeling vastgesteld.

2. De derde volzin in het vierde lid komt te luiden: Onze Minister is verantwoordelijk voor deze verwerking.

D

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, komt als volgt te luiden:

  • 1°. het verzorgen van de opleiding tot registerloods en het afnemen van de examens;

  • 2°. het verzorgen van de opleiding tot registerloods van degene die daartoe op grond van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties in aanmerking komt, voor zover dit betreft het gedeelte van de opleiding dat betrokkene dient te volgen nadat hij heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van geschiktheid, zoals vastgesteld krachtens het tweede lid;

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de opleiding, kundigheid, ervaring en geschiktheid die worden gevorderd bij de toelating tot de opleiding en bij de examens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, en worden regels gesteld omtrent de wijze van examinering.

  • 3. Ten behoeve van de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, en tweede lid, worden persoonsgegevens verwerkt betreffende de gezondheid. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de geschiktheid voor het uitoefenen van het beroep van registerloods aanwezig is.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 4°» vervangen door: eerste lid, onderdeel a, onder 3° en 5°.

E

Artikel 13, komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. Het bestuur van de regionale corporatie heeft in het bijzonder tot taak:

    • a. met betrekking tot het beroep van registerloods:

      • 1°. er voor zorg te dragen dat er steeds voldoende personen worden opgeleid;

      • 2°. het bevorderen van een behoorlijke beroepsuitoefening;

      • 3°. het geven van voorlichting over onderwerpen die voor de registerloods van belang zijn;

    • b. het verzorgen van een opleiding en het leveren van een aandeel bij het afnemen van examens ter uitvoering van de krachtens artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van de Scheepvaartverkeerswet gestelde regels; en

    • c. het voorbereiden van ledenvergaderingen.

  • 2. De taken, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 3°, worden uitsluitend verricht voor zover daarin niet is voorzien krachtens artikel 9, eerste lid, onderdeel a, onder 3° of 5°.

F

Artikel 15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

In de aanhef wordt «de verordeningen, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, 19, tweede lid, en 26, eerste lid» vervangen door: de verordeningen, bedoeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen.

G

In artikel 17, eerste lid, wordt na «en hun besturen» toegevoegd: alsmede, voor zover zij betrekking hebben op personen die worden opgeleid voor het beroep van registerloods, voor deze personen.

H

Hoofdstuk IV vervalt.

I

In artikel 21, tweede lid, wordt «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» vervangen door: Bij verordening.

J

In artikel 22, eerste lid, wordt «de examens, bedoeld in artikel 20, eerste lid» vervangen door: de examens, bedoeld in artikel 9.

K

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

  • f. indien de ingeschrevene gedurende een bij verordening te bepalen termijn niet ten minste een bij in die verordening te bepalen aantal malen zijn beroep feitelijk aantoonbaar heeft uitgeoefend.

2. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

L

In artikel 27h, eerste lid, wordt «15, eerste lid, 19, tweede lid, 20, tweede lid» vervangen door: 9, tweede lid, 15 eerste lid.

M

In artikel 46, eerste lid, wordt «artikel 9, eerste lid, onder a, onder 1°, artikel 13, eerste lid, onder a, 1° en 2°, en onder b, artikel 15, eerste lid, onder b, 2°, 21, vijfde lid, en artikel 26» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, en tweede lid, artikel 13, eerste lid, onder a, onder 1°, en onder b, artikel 15, eerste lid, onder b, 2°, 21, zesde lid, en artikel 26.

N

In artikel 56, eerste lid, wordt «19, eerste lid, onderdeel a, en 20, tweede lid» vervangen door: en 9, tweede lid.

ARTIKEL X

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen R tot en met W, gaan de vermogensbestanddelen van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen onder algemene titel over op het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

ARTIKEL XI

Archiefbescheiden van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen betreffende zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen R tot en met W, nog niet zijn afgedaan, worden overgedragen aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

ARTIKEL XII

  • 1. In wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen is betrokken, treedt met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen R tot en met W, het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen in de plaats van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

  • 2. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen R tot en met W, op grond van artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen of de Nationale ombudsman op grond van artikel 15 van die wet een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, treedt het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen op dat tijdstip in de plaats van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

ARTIKEL XIII

Bij de eerste samenstelling van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen wordt bij de benoeming rekening gehouden met de periode van benoeming in de directie van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

ARTIKEL XIV

  • 1. Bij de eerste samenstelling van de raad van toezicht van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen wordt bij de benoeming rekening gehouden met de periode van benoeming in de raad van toezicht van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.

  • 2. Bij de eerste samenstelling van de raad van toezicht van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen benoemt Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 4ah, derde lid, Wegenverkeerswet 1994, de voorzitter van de raad van toezicht, zonder dat hij de raad hoort.

ARTIKEL XV

Indien artikel I, onderdeel C, van de wet van 26 januari 2012 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn (Stb. 2012, 39) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel R, artikel 4aa, van deze wet, dan wordt artikel I, onderdeel R, artikel 4aa, van deze wet als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij de toepassing van de taken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, neemt het CBR de bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn of de aangewezen onderdelen daarvan, in acht.

ARTIKEL XVI

Indien artikel I, onderdeel R, van deze wet eerder tot wet wordt verheven en in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel C, van de wet van 26 januari 2012 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de implementatie van de derde rijbewijsrichtlijn (Stb. 2012, 39), dan wordt artikel 4aa van de Wegenverkeerswet 1994 als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij de toepassing van de taken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, neemt het CBR de bij ministeriële regeling aangewezen richtlijn of de aangewezen onderdelen daarvan, in acht.

ARTIKEL XVII

Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling eisen examinatoren (Stcrt. 2012, 6444) mede op artikel 4aa, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

ARTIKEL XVIII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XIX

Deze wet wordt aangehaald als: Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Naar boven