Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2012
Naar aanleiding van het Algemene Rekenkamer Rapport van 16 mei 2012 over het Jaarverslag
2011 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (Kamerstuk 33 240 XII, nr. 2) heeft uw Kamer tijdens het wetgevingsoverleg van woensdag 27 juni jl. mij gevraagd
de correspondentie toe te sturen waarin ik de Algemene Rekenkamer toelichting geef
op het verschil tussen de 1% en de 8% reistijdwinst.
Hieronder treft u de relevante passages uit de ambtelijke en de bestuurlijke reactie
aan.
Ambtelijke reactie aan de Algemene Rekenkamer d.d. 12 april 2012
«De 8% is de maximale tijdwinst op een individueel traject waarop de snelheid van
120 km/h naar 130 km/h wordt verhoogd en gaat ervan uit dat de gereden snelheid toeneemt
met de volledige verhoging van de maximumsnelheid. Uit het experiment is gebleken
dat de gemiddeld gereden snelheid met 3 km/h toeneemt. De netto 1% reistijdwinst is
gebaseerd op de waargenomen snelheidstoename en bepaald met een verkeerskundige modelanalyse
op het gehele netwerk van autosnelwegen in Nederland.»
Dit geeft aan dat het om verschillende grootheden gaat.
Bestuurlijke reactie aan de Algemene Rekenkamer d.d. 23 april 2012
«U stelt dat ik in het Jaarverslag niet in ga op een onderzoek van Rijkswaterstaat
naar de reistijdwinst van 1% door verhoging van de maximumsnelheid tot 130 km/u. Dit
onderzoek heb ik in november 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer. Daarmee is de Tweede
Kamer geïnformeerd over maximaal te verwachten reistijdwinsten en de uiteindelijke
uitkomsten uit het onderzoek op dit punt.»
Dit geeft aan dat ik uw Kamer hier ook al vanaf november 2011 over geïnformeerd heb.
Als laatste nog medio juni in reactie op kamervraag TK 33 240 XII, nr. 7.
Ik vertrouw erop hiermee voldaan te hebben aan uw verzoek.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus