De nadere procedure geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen
en het stellen van de volgende vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de fractie van de VVD hebben kennis genomen van de antwoorden van de
regering op de gestelde vragen. De beantwoording van de vragen over de invoering
van het element goede trouw in de strafrechtelijke vrijwaring van art. 19 van de WWFT
vinden zij niet bevredigend.
Zoals door deze leden in het voorlopig verslag betoogd, wordt het begrip goede trouw
in het Nederlandse strafrecht niet gebruikt en zou de eventuele wenselijkheid van
invoering daarvan eerst veel breder en diepgaander moeten worden bekeken dan mogelijk
is bij een enkel wetsvoorstel ter implementatie van Europese regelgeving.
De leden van de VVD-fractie wijzen in dit verband nogmaals op de wezenlijke betekenis
van het wettelijke opportuniteitsbeginsel en de daaruit volgende beleidsvrijheid voor
het OM, juist in op zichzelf bewijsbare zaken. Bovendien zal bij constatering van
goede trouw bij de verdachte, strafrechtelijke verwijtbaarheid ook moeilijk te bewijzen
zijn en mag worden aangenomen dat het OM alsdan bijna zeker niet tot vervolging zal
overgaan, in ieder geval niet in de situaties waarop onderhavig wetsvoorstel betrekking
heeft. In het zich voordoen van een goede trouw-situatie is in het Nederlandse strafrecht
dus al volledig voorzien; voor het OM behoeft geen extra vrijheid van handelen te
worden geschapen door een toevoeging in art. 19 lid 1 van de WWFT.
Zoals eerder aangegeven is goede trouw een begrip uit het civiele recht en zou een
achteloze introductie daarvan afbreuk doen aan de heldere en consequente structuur
van het Nederlandse strafrecht. De leden van de VVD-fractie verwachten van de regering
dat zij toezegt zich opnieuw te bezinnen op de voorgestelde aanvulling van art 19.
De leden van de fractie van de VVD zijn verbaasd over de opmerking in de memorie van
antwoord dat de melder niet wordt beschermd door art. 42 Sr, «omdat er strikt genomen
geen sprake is van handelen op basis van een wettelijk voorschrift». Dit is een mededeling
uit het ongerijmde: de melder is verplicht tot melden op grond van de Wet -WFT zelve.
Tenslotte wordt bij de door de VVD-fractieleden in het voorlopig verslag getrokken
parallel tussen melders van ongebruikelijke feiten en klokkenluiders in de MvA geen
recht gedaan aan de daarover door deze leden gestelde vraag. Anders geformuleerd is
deze vraag of de regering naar aanleiding van dit wetsvoorstel mogelijkheden ziet
voor nieuwe meer algemeen gerichte (kader-?)wetgeving die, anders dan de huidige regelingen,
echt kan voorzien in bescherming van werknemers die nodig is om misstanden te melden
zonder vrees voor externe of interne repercussies.
De leden van de commissie zien de beantwoording van voorgaande vragen met belangstelling
tegemoet. Zij verzoeken de regering de Nota naar aanleiding van het Verslag zo mogelijk
uiterlijk vrijdag 14 december, 12:00, aan de Eerste Kamer toe te zenden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Dooren