33 224 Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer in verband met de invoering van de werkkostenregeling en de regeling van de dienstauto voor de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer

Nr. 5 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 26 juni 2012

Met genoegen heb ik kennisgenomen van het verslag betreffende het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer in verband met de invoering van de werkkostenregeling en de regeling van de dienstauto voor de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer.

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling daarvan kennisgenomen en vroegen naar de verhouding tussen de voorgestelde aanpassing aan de werkkostenregeling en de regeling bij één fractie, waarvan de leden hun inkomen storten in de partijkas en vervolgens kosten declareren bij hun partij. Zij vroegen vervolgens of die regeling past binnen het wetsvoorstel en of de opvatting door de regering wordt gedeeld dat dit mogelijk in strijd is met de bedoeling van het wetsvoorstel.

Dit wetsvoorstel brengt geen verandering aan in de mogelijkheid om de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen te cederen aan derden, zoals een politieke partij. Op dit moment is dat mogelijk, en dat blijft zo na invoering van dit wetsvoorstel. Zoals bekend is er een wetsvoorstel aanhangig bij uw Kamer (kamerstukken II 2009/10, 32 220, nr. 2), waarmee wordt bewerkstelligd dat de schadeloosstellingen, vergoedingen en wachtgelden voor leden van de Staten-Generaal niet langer overdraagbaar zijn en uitsluitend in persoon worden uitbetaald.

Ik wil er daarnaast nogmaals op wijzen dat het wetsvoorstel er de facto toe leidt dat de netto uit te betalen onkostenvergoedingen ongewijzigd blijven: In de oude situatie bestaat aanspraak op een bruto onkostenvergoeding, waarover nog loonbelasting moet worden ingehouden ten laste van het betrokken kamerlid. De Eerste en Tweede Kamer zijn als inhoudingsplichtigen van kamerleden verplicht tot inhouding daarvan. Deze inhouding vindt ook plaats indien de betreffende vergoeding als gevolg van cessie wordt uitbetaald aan een politieke partij. Bij invoering van de werkkostenregeling voor de Eerste en Tweede Kamer worden de in de huidige situatie belaste onkostenvergoedingen aangemerkt als eindheffingsbestanddeel. Daardoor kunnen deze vergoedingen netto aan het betrokken kamerlid worden uitbetaald, dat wil zeggen zonder dat daarover nog belasting hoeft te worden betaald. De Wet op de loonbelasting 1964 bepaalt dat de inhoudingsplichtige over 1,4% van de totale loonsom geen belasting hoeft af te dragen. Voor zover dit percentage wordt overschreden, wordt belasting betaald als eindheffing ten laste van de inhoudingsplichtige en niet meer ten laste van het kamerlid. Dat betekent dat de betreffende onkostenvergoeding door dit wetsvoorstel kan worden gedebruteerd: er bestaat dus aanspraak op een lagere onkostenvergoeding, waarover echter geen loonbelasting meer hoeft te worden ingehouden ten laste van het betrokken kamerlid. De te betalen loonbelasting wordt als gevolg van de gewijzigde fiscale regelgeving geheven ten laste van de fictieve werkgever (de Eerste of Tweede Kamer). Het uit te betalen bedrag blijft daardoor gelijk.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

Naar boven