33 212 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvangtoeslag

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/ uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

I. ALGEMEEN

§ 1. Inleiding

Terwijl het aantal kinderen in de kinderopvang de laatste jaren meer dan verdubbeld is, zijn de overheidsuitgaven aan kinderopvangtoeslag verdrievoudigd. De economische crisis en oplopende begrotingstekorten maken hervormingen en bezuinigingen noodzakelijk. Het kabinet heeft als doelstelling om in 2015 de overheidsfinanciën op orde te hebben. Net zoals bij de andere kindregelingen zijn er in de kinderopvang maatregelen nodig om de uitgaven houdbaar te maken. In 2012 zijn al een aantal maatregelen binnen de kinderopvangtoeslag doorgevoerd. Om aanvullende maatregelen in 2013, zoals aangekondigd in de brief Kinderopvangtoeslag vanaf 2012 (Kamerstukken 2010/2011, 31 322, nr. 138), mogelijk te maken moet de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen op een aantal technische punten worden aangepast. Aanvullende maatregelen worden hierdoor nog niet geïmplementeerd, maar er wordt een grondslag gecreëerd om het recht op kinderopvangtoeslag aan te kunnen passen.

Met deze wetswijziging wordt het volgende geregeld:

  • Er wordt een grondslag gecreëerd om het recht op het aantal uren kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders te koppelen aan het traject naar werk.

  • Er wordt een grondslag gecreëerd om een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage per gezin mogelijk te maken.

  • Er wordt een grondslag gecreëerd om de in de kinderopvangtoeslag bestaande vaste voet af te kunnen bouwen.

  • De uitvoering van het uitkeren van de vaste voet voor doelgroepouders, nu uitgevoerd door gemeentes en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gaat over naar de Belastingdienst/Toeslagen. De gehele uitvoering van de kinderopvangtoeslag komt daarmee voor rekening van de Belastingdienst/Toeslagen.

  • De extra toelage die gemeenten uitkeren boven de kinderopvangtoeslag, aan de hand van bij regeling vastgestelde percentages, wordt gewijzigd (het zogenoemde koa-kopje). Het vaststellen van de percentages wordt een beleidsvrijheid van individuele gemeenten.

§ 2. Voorgestelde maatregelen

2.1 Koppeling kinderopvangtoeslag aan participatietraject voor doelgroepouders

Met dit wetsvoorstel wordt een grondslag gecreëerd om het recht op aantal uren kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders te koppelen aan het aantal benodigde uren voor een traject naar werk.

Op dit moment is in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (verder: WKO) artikel 1.7, derde lid, een grondslag voor de koppeling van de kinderopvangtoeslag aan gewerkte uren opgenomen. In 2012 is voor werkende ouders de kinderopvangtoeslag gekoppeld aan de gewerkte uren van de minst werkende partner (artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang, verder: Besluit KOT). Voor doelgroepouders zoals gedefinieerd in artikel 1.6, onderdelen c tot en met j, van de WKO geldt dit nog niet. Dat betekent dat doelgroepouders gedurende het hele jaar recht op kinderopvangtoeslag hebben, ook als zij slechts 1 maand aan een traject naar werk deelgenomen hebben.

Om de financiële middelen voor de kinderopvangtoeslag zo doelmatig mogelijk in te zetten wordt ook voor doelgroepers het recht op kinderopvangtoeslag gerelateerd aan de lengte en omvang van een traject naar werk. Daartoe wordt er een grondslag gecreëerd om het recht op kinderopvangtoeslag te koppelen aan het aantal uur van een traject naar werk zoals de urenkoppeling voor werkenden. Vanwege de forse ingreep in de uitvoeringssystematiek die dat met zich meebrengt, zal de urenkoppeling voor doelgroepers gefaseerd worden ingevoerd. Per 2013 wordt de duur van het recht op kinderopvangtoeslag voor doelgroepers beperkt. Alleen in de maanden waarin daadwerkelijk een traject naar werk wordt gevolgd bestaat er nog recht op kinderopvangtoeslag. Later zal per Algemene Maatregel van bestuur invulling worden gegeven aan de koppeling van het aantal uur van een traject naar werk aan het aantal uren dat dit recht geeft op kinderopvangtoeslag.

Bij twee werkende ouders is het recht op kinderopvangtoeslag gebaseerd het aantal uren van de minst werkende ouder. Bij doelgroepouders wordt het recht op kinderopvangtoeslag gebaseerd op het minst benodigde aantal uren, ongeacht of de ouder werkt of doelgroepouder is.

2.2 Vaste eigen bijdrage

Op dit moment wordt de bijdrage van de overheid en de werkgever aan de kosten voor kinderopvang procentueel vastgesteld in een tabel in het Besluit KOT. Alle tegemoetkomingen onder 100% leiden de facto tot een eigen bijdrage van ouders per uur. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om daarnaast een vaste eigen bijdrage voor ouders vast te stellen die in mindering wordt gebracht op de kinderopvangtoeslag die volgt uit de tabel in het Besluit KOT. De vaste eigen bijdrage kan inkomensonafhankelijk of anderszins vormgegeven worden, bijvoorbeeld door rekening te houden met het toetsingsinkomen, de aanwezigheid van een partner of het aantal kinderen.

Neerwaartse aanpassingen van de toeslagtabel verhogen de eigen bijdrage van ouders per uur. Een vaste eigen bijdrage is daarentegen niet afhankelijk van het aantal uren kinderopvang dat afgenomen wordt. Met name (alleenstaande) ouders met grote banen, die als gevolg hiervan relatief veel kinderopvang gebruiken, worden door neerwaartse aanpassingen in de toeslagtabel sterker geraakt. De mogelijkheid om deze groep enigszins te ontzien, bijvoorbeeld door middel van een vaste eigen bijdrage per huishouden, conform het advies van de Commissie van Rijn (Eindrapport Commissie Kinderopvang, april 2009, pagina 31),wordt door deze wetswijziging geboden. Formele opvang wordt hierdoor minder aantrekkelijk voor huishoudens met een partner met een kleine baan. Voor (alleenstaande) ouders met grote banen daarentegen, stijgen de marginale kosten van een uur extra opvang minder snel. In deze wetswijziging wordt daarom de grondslag gecreëerd om een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage per huishouden te regelen.

2.3 Afbouw vaste voet

Met dit wetsvoorstel wordt de gehele tegemoetkoming in kosten voor kinderopvang opgenomen in de tabel in het Besluit KOT. Tot op heden stond in de WKO een vaste voet van 33,3% en werd in het Besluit KOT het overige percentage vastgesteld. Met dit voorstel wordt de vaste voet uit de WKO gehaald. Het gehele percentage wordt voortaan in het Besluit KOT vastgesteld. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om de vaste voet af te bouwen. De totale kinderopvangtoeslag voor het eerste kind volgt dan uit de tabel in het Besluit KOT.

Op dit moment heeft iedere ontvanger van kinderopvangtoeslag, ongeacht het inkomen recht op een minimale vergoeding van 33,3% voor het eerste en volgende kinderen. Het gevolg hiervan is dat de bezuinigingen hogere inkomens minder hard raken. Om de bezuinigingen te kunnen verdelen over verschillende inkomensgroepen is het wenselijk om ook de vaste voet inkomensafhankelijk te maken. In het Regeerakkoord is opgenomen dat de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag onder andere worden ingevuld door afbouw van deze vaste voet (Bijlage F, punt 5). Deze maatregel geldt voor alle ouders die in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag.

2.4 Uitvoering vaste voet doelgroepouders naar Belastingdienst/Toeslagen

Voor de doelgroepouders zoals gedefinieerd in artikel 1.6, onderdelen c tot en met j, van de WKO keert op dit moment de gemeente of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verder: UWV) de vaste voet uit. UWV en de gemeenten kunnen dit deel echter niet inkomensafhankelijk uitkeren omdat de Belastingdienst/Toeslagen beschikt over alle inkomensgegevens. De uitbetaling van dit deel van de vergoeding voor kinderopvang voor doelgroepouders zal daarom worden overgeheveld naar de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen betaalt al het overige deel van de tegemoetkoming.

Vanaf 1 januari 2013 wordt de volledige kinderopvangtoeslag voor alle ontvangers op dezelfde (inkomensafhankelijke) wijze uitgekeerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Dit levert een vereenvoudiging op in de berekeningswijze van de kinderopvangtoeslag. Om de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan het aantal uren van het traject naar werk mogelijk te maken moet de Belastingdienst/Toeslagen informatie van de gemeenten, UWV en Dienst Uitvoering Onderwijs (verder: DUO) krijgen. De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) biedt voldoende grondslag voor de Belastingdienst/Toeslagen om deze gegevens te verzamelen. Daarom is er in deze wetswijziging geen aparte grondslag voor informatieverzameling opgenomen.

De rol van de gemeenten en UWV in de uitbetaling van kinderopvangtoeslag komt te vervallen. De ouder hoeft niet meer zowel bij de Belastingdienst/Toeslagen als bij de gemeente of UWV een aanvraag in te dienen maar kan voortaan bij één loket, namelijk de Belastingdienst/Toeslagen, terecht. De overheveling van de uitvoering van de vaste voet voor doelgroepouders levert efficiëntiewinst op.

2.5 Koa-kopje

Op dit moment vult de gemeente op grond van het huidige artikel 1.24 van de WKO de kinderopvangtoeslag verder aan dan met de vaste voet. De gemeente is verplicht om de kinderopvangtoeslag voor alleenstaande ouders in een traject naar werk met een door de rijksoverheid vastgesteld percentage aan te vullen, zodat de kosten voor kinderopvang lager worden en die ouders zelf minder hoeven bij te dragen aan de kosten voor kinderopvang. Deze extra bijdrage van de gemeente, het zogenoemde koa-kopje, boven de vaste voet houdt wel verband met de kosten van kinderopvang, maar betreft geen kinderopvangtoeslag. Het koa-kopje wordt daarom niet overgeheveld naar de Belastingdienst/Toeslagen, maar blijft een bevoegdheid van de gemeente. Deze blijft gefinancierd vanuit het Gemeentefonds, maar zal niet meer gebonden zijn aan vaste percentages die zijn vastgelegd in de Regeling Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en ook de verplichting voor gemeenten om deze te verstrekken vervalt. Voor het koa-kopje is in 2005 een bedrag van € 3,8 miljoen in het Gemeentefonds gestort. Het past bij de doelstelling van de rijksoverheid om meer beleidsvrijheid bij gemeenten te creëren. Dit maakt ook maatwerk mogelijk, zoals dit past op het terrein van re-integratie.

§ 3. Budgettaire gevolgen

Als gevolg van dit wetsvoorstel zullen de uitgaven kinderopvangtoeslag voor het rijk toenemen met € 40 miljoen. Bij de invoering van de Wet Kinderopvang in 2005 is er aan het gemeentefonds een budget toegevoegd voor de uitbetaling van het werkgeversdeel voor doelgroepers, in totaal € 24,3 miljoen. Inmiddels is dit bedrag inclusief latere toevoegingen en accres gegroeid tot € 40 miljoen. In verband met het verstrekken van de tegemoetkoming door het UWV is destijds geen extra budget toegevoegd aan de sociale fondsen. Omdat de rol van gemeenten en UWV in de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag komt te vervallen, zal het eerder toegekende budget voor de uitkeringslasten weer uit het Gemeentefonds worden gehaald. Voor de Belastingdienst/Toeslagen leidt deze maatregel niet tot extra uitvoeringskosten. De Belastingdienst/Toeslagen betaalt immers reeds 5/6e deel van de kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders zoals gedefinieerd in artikel 1.6, onderdelen c tot en met j, van de WKO.

Daarnaast is deze wetswijziging nodig om de bezuinigingen via lagere regelgeving door te kunnen voeren. De maatregelen die in de brief kinderopvangtoeslag na 2012 (Kamerstukken 2010/2011, 31 322, nr. 138), voor 2013 worden genoemd zijn de volgende:

  • invoeren van een vaste eigen bijdrage van circa € 15 per huishouden per maand;

  • afbouw van de vaste voet van 33,3%.

§ 4. Inkomenseffecten

Het creëren van grondslagen in dit wetsvoorstel brengt zelf geen inkomenseffecten teweeg. De inkomenseffecten van maatregelen die door deze wetswijziging mogelijk worden, zullen bij de daarop gebaseerde wijziging van het Besluit KOT worden toegelicht. De inkomenseffecten van de maatregelen die zijn aangekondigd in de brief Kinderopvangtoeslag vanaf 2012 (Kamerstukken 2010/2011, 31 322, nr. 138) worden in dezelfde brief ook besproken. Het is echter mogelijk dat er door het loslaten van de door de rijksoverheid gestelde percentages voor het koa-kopje inkomenseffecten voor doelgroepouders optreden. Het wordt nu mogelijk voor gemeenten om meer dan nu, tot aan 100%, van de kosten van kinderopvang tot de maximumuurprijs te vergoeden. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat doelgroepouders geen extra toelage bovenop de kinderopvangtoeslag meer ontvangen. Het is moeilijk een inschatting te maken hoe gemeenten hiermee om zullen gaan. Een inschatting van de inkomenseffecten is dan ook niet te geven. Het loslaten van de percentages zorgt voor meer beleidsvrijheid voor gemeenten en maakt ook maatwerk op het terrein van re-integratie mogelijk. Op dit moment wordt voor de laagste inkomens circa 90% van de kosten tot de maximumuurprijs vergoed door de kinderopvangtoeslag alleen.

§ 5. Uitvoeringstoetsen

5.1 Uitvoeringspanel SZW

Het uitvoeringspanel van gemeenten geeft in haar uitvoeringstoets aan dat zij akkoord gaat met de uitvoering van het werkgeversdeel van de kinderopvangtoeslag bij één instantie, Belastingdienst/Toeslagen, neer te leggen. Ook de financiering van de extra toelage door de gemeenten via het Gemeentefonds en het loslaten van voorwaarden daaraan wordt positief beoordeeld. Het uitvoeringspanel spreekt haar twijfel uit over een mogelijke urenregistratie voor doelgroepers wanneer het recht op kinderopvangtoeslag wordt gekoppeld aan het aantal uren van een traject naar werk. Dit punt wordt meegenomen wanneer in het Besluit KOT de vormgeving van de koppeling van kinderopvangtoeslag aan het participatietraject voor doelgroepouders wordt vastgesteld.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) adviseert in haar annotatie voor het uitvoeringspanel SZW in te stemmen met de overheveling van de doelgroepfinanciering naar de Belastingdienst/Toeslagen. Ook staan ze positief tegenover een uitname uit het Gemeentefonds. Omdat de vormgeving van de koppeling van het recht op kinderopvangtoeslag aan het traject naar werk voor doelgroepers pas in lagere regelgeving wordt vastgesteld kan de VNG hier geen uitspraak over doen.

5.2 Belastingdienst/Toeslagen

De Belastingdienst/Toeslagen acht de invoering van de wetswijziging per 1 januari 2013 mogelijk. Aanvullende regelgeving dient snel te worden vastgesteld. Voorts dient deze regelgeving qua uitvoering zo eenvoudig mogelijk vormgegeven te worden.

5.3 Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

UWV heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan het uitbrengen van een uitvoeringstoets.

§ 6. Gevolgen voor administratieve lasten

Voor doelgroepouders zoals gedefinieerd in artikel 1.6, onderdelen c tot en met j, van de WKO levert deze wijziging een vereenvoudiging op. Vanaf 2013 kan de hele kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst/Toeslagen worden aangevraagd en hoeft niet langer een deel bij de gemeente of UWV te worden aangevraagd. De circa 30 000 doelgroepouders hoeven zich voortaan nog maar bij één loket te melden. De daling van de administratieve lasten wordt geraamd op 25 000 uur.

§ 7. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van deze wetswijziging sluit aan bij de systematiek van het toekennen van het voorschot voorafgaand aan het berekeningsjaar door Belastingdienst/Toeslagen. Dit wetsvoorstel geldt met ingang van het berekeningsjaar 2013. In december 2012 worden immers al beschikkingen afgegeven voor januari 2013. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de daaraan voorafgaande publicatie uiterlijk medio oktober 2012 zal plaatsvinden. Daarmee wordt Belastingdienst/Toeslagen in de gelegenheid gesteld om de uitvoering tijdig aan te passen aan deze wetswijziging.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Hoofdstuk 1, afdeling 2, krijgt als opschrift «Kinderopvangtoeslag» en wordt ingedeeld in vier paragrafen, te weten:

  • 1. Uitvoering van de kinderopvangtoeslag;

  • 2. Aanspraak op kinderopvangtoeslag;

  • 3. Financiële middelen tot dekking van de kinderopvangtoeslag;

  • 4. Overige bepalingen.

Onderdelen A, C, F, R, S, T en U

Dit betreft technische wijzigingen als gevolg van de incorporatie in de kinderopvangtoeslag van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en UWV en de daaruit voortvloeiende consequentie dat de uitvoering volledig wordt opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

Onderdelen B, D en J

In de nieuwe paragraaf 1 van hoofdstuk 1, afdeling 2, die het opschrift «Uitvoering van de kinderopvangtoeslag» krijgt, worden de oude artikelen 1.1a en 1.10 ondergebracht. Hierbij wordt het oude artikel 1.1a vernummerd tot artikel 1.3 en het oude artikel 1.10 tot artikel 1.4. Verder wordt het oude artikel 1.1a technisch aangepast in verband de incorporatie in de kinderopvangtoeslag van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en UWV. Ook wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de formulering van het oude artikel 1.1a enigszins aan te passen, zonder dat dit leidt tot enige inhoudelijke wijziging. Daarnaast werd in het oude artikel 1.1a, eerste lid, abusievelijk verwezen naar artikel 7, terwijl artikel 1.7 werd bedoeld. Dit is gecorrigeerd in het nieuwe artikel 1.3, tweede lid, waarin wordt verwezen naar artikel 1.7. Het oude artikel 1.10 ondergaat, naast de vernummering en de opdeling in twee leden, geen inhoudelijke wijziging.

Onderdelen E

Artikel 1.5 wordt verplaatst naar de nieuwe paragraaf 2 van hoofdstuk 1, afdeling 2, die het opschrift «Aanspraak op kinderopvangtoeslag» krijgt. In deze paragraaf zijn voorts de artikelen 1.6 tot en met 1.9 (nieuw) opgenomen (onderdelen G tot en met I).

Onderdeel G

Artikel 1.6, eerste lid, onderdeel h, wordt technisch aangepast, zodat deze bepaling strookt met hetgeen in de Werkloosheidswet is bepaald.

Onderdeel H

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in artikel 1.7, tweede lid, de zinsnede «en kan voor kinderopvang die plaatsvindt in landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie dan wel geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte lager worden vastgesteld» te laten vervallen. De met deze zinsnede gecreëerde grondslag heeft geen praktische relevantie en kan daarom worden geschrapt.

In artikel 1.7, derde lid, is een grondslag opgenomen voor een koppeling van de kinderopvangtoeslag aan gewerkte uren. Deze grondslag wordt uitgebreid naar doelgroepouders in de zin van artikel 1.6, onderdelen c tot en met j. Met de uitbreiding kan ook een koppeling worden aangebracht tussen de kinderopvangtoeslag van doelgroepouders aan het aantal uren waarvoor zij deelnemen aan een participatietraject. Deze koppeling kan, evenals de koppeling voor werkende ouders, worden neergelegd in het Besluit KOT. Ook kan worden bepaald welke urenkoppeling wordt toegepast in het geval dat een ouder, bijvoorbeeld, zowel studeert en in dat opzicht moet worden aangemerkt als een doelgroepouder, als een bijbaan heeft en in dat opzicht moet worden aangemerkt als werkende ouder. Verder wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting.

De bepaling dat de ouder desgevraagd ten genoegen van de Belastingdienst/Toeslagen aantoont dat aan de regels van de urenkoppeling is voldaan, die in het derde lid van artikel 1.7 is opgenomen, kan vervallen. Gelet op artikel 18 van de Awir, waarin een regeling is opgenomen met betrekking tot verzoeken van de Belastingdienst/Toeslagen tot informatieverstrekking, heeft voornoemde bepaling geen toegevoegde waarde.

Het vijfde en zesde lid van artikel 1.7 worden verplaatst naar de nieuwe artikelen 1.8 en 1.9 (zie onderdeel H).

Onderdeel I

Het oude artikel 1.8, waarin is geregeld dat de kinderopvangtoeslag van werkende ouders wordt vermeerderd met een vaste voet, vervalt. In de nieuwe systematiek is daarvan niet langer sprake. De vaste voet verdwijnt, waardoor de gehele tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang inkomensafhankelijk wordt. Verwezen wordt naar paragraaf 2.3 van het algemeen deel van de toelichting.

In het nieuwe artikel 1.8, eerste lid, wordt het oude zesde lid van artikel 1.7 ongewijzigd opgenomen. In het nieuwe artikel 1.8, tweede lid, wordt een grondslag opgenomen voor een vaste eigen bijdrage voor ouders die in mindering wordt gebracht op de kinderopvangtoeslag die volgt uit de tabel in het Besluit KOT. De vaste eigen bijdrage kan inkomensonafhankelijk of anderszins vormgegeven worden door bijvoorbeeld rekening te houden met het toetsingsinkomen, de aanwezigheid van een partner of het aantal kinderen. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting.

In het oude artikel 1.9 is de opslag op de sectorpremie onderscheidenlijk de premie voor het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo-premie) geregeld, die door werkgevers respectievelijk overheidswerkgevers verschuldigd is. De bepalingen met betrekking tot deze werkgeverspremie, die nu mede dient ter financiering van de kinderopvangtoeslagen, worden verplaatst naar het nieuwe artikel 1.10. In het nieuwe artikel 1.9 is de indexeringsbepaling overgenomen die was opgenomen in het oude artikel 1.7, vijfde lid. Wel wordt de indexeringsbepaling aldus uitgebreid, dat de vaste eigen bijdrage in beginsel ook bij het begin van het kalenderjaar wordt herzien aan de hand van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen index ter zake van lonen en prijzen. Ook wordt de formulering van de indexeringsbepaling in overeenstemming gebracht met de indexeringsbepaling die in de Wet op het kindgebonden budget is opgenomen en met hetgeen in de fiscale regelgeving gebruikelijk is.

Onderdelen K, L en M

De oude paragraaf 3 van hoofdstuk 1, afdeling 2, die betrekking had op de tegemoetkoming van de gemeente, kan grotendeels vervallen in verband met de incorporatie van die tegemoetkoming in de kinderopvangtoeslag. In de nieuwe paragraaf 3 van hoofdstuk 1, afdeling 2, met het opschrift «Financiële middelen tot dekking van kinderopvangtoeslag» is een nieuw artikel 1.10 opgenomen dat betrekking heeft op de door de werkgever verschuldigde opslag op de sectorpremie of Ufo-premie. De werkgeverspremie was eerder geregeld in het oude artikel 1.9. Daarin werd de werkgeversbijdrage direct gerelateerd aan de vaste voet.

Onderdelen M, N, O, P en Q

De oude paragraaf 4 van hoofdstuk 1, afdeling 2, die betrekking had op de tegemoetkoming van UWV, vervalt in verband met de incorporatie van die tegemoetkoming in de kinderopvangtoeslag. Met de wijzigingsopdracht in onderdeel N komen tevens de artikelen 1.29 tot en met 1.34 te vervallen.

In de nieuwe paragraaf 4 van hoofdstuk 1, afdeling 2, die het opschrift «Overige bepalingen» krijgt, is het oude artikel 1.40 opgenomen, dat is vernummerd tot artikel 1.11. Het nieuwe artikel 1.11 komt overeen met het oude artikel 1.40, met dien verstande dat het is aangepast aan de incorporatie in de kinderopvangtoeslag van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en UWV. Het oude artikel 1.40 vervalt met het vervallen van hoofdstuk 1, afdeling 2, paragraaf 7, in onderdeel R.

Het oude artikel 1.23, dat betrekking heeft op de procedure van indiceren van gevallen met een sociaal medische indicatie (artikel 1.6, onderdeel k of l), blijft bestaan. Wel wordt dit vernummerd tot artikel 1.12 en daarmee ingevoegd in paragraaf 4 van hoofdstuk 1, afdeling 2. Ook wordt dit artikel technisch aangepast, zodat daarin sprake is van een juiste verwijzing naar artikel 1.6.

De regeling die in het oude artikel 1.24 was opgenomen, komt in aangepaste vorm terug in het nieuwe artikel 1.13. Daarmee blijft de aanvulling op de kinderopvangtoeslag die door gemeenten aan doelgroepouders in de zin van artikel 1.6, eerste lid, onderdelen c tot en met j, wordt verstrekt, bestaan. Wel wordt artikel 1.13 facultatief geformuleerd, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat een college van burgemeester en wethouders de extra bijdrage kan verstrekken, maar daartoe niet verplicht is. Verder vervalt de delegatiebepaling die in het oude artikel 1.24, tweede lid, was opgenomen. Het verstrekken van de extra bijdrage is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders, dat daarvoor zelf beleid maakt. Het stellen van regels voor de toekenning van de tegemoetkoming in een ministeriële regeling, zoals het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming, past niet in deze bevoegdheidsverdeling. Dit wordt overgelaten aan het beleid van het college van burgemeester en wethouders. Verwezen wordt naar de laatste alinea van paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel S

Artikel 1.72 over de bestuurlijke boete is aangepast aan het vervallen van de tegemoetkomingen. De ouder die een kinderopvangtoeslag ontvangt kan een bestuurlijke boete op grond van de Awir worden opgelegd. In artikel 1.72 blijft de bestuurlijke boete die aan de houder kan worden opgelegd vanwege het niet voldoen aan kwaliteitseisen van de kinderopvang gehandhaafd.

Onderdeel V

Artikel 3.6a wordt technisch aangepast in verband met de vernummering van het oude artikel 1.10 tot het nieuwe artikel 1.4 (artikel I, onderdelen D en J).

Artikel II

Omdat UWV geen tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang meer verstrekt, komen die tegemoetkomingen ook niet langer ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds en het Uitvoeringsfonds voor de overheid.

Artikelen III en IV

Dit betreft technische wijzigingen als gevolg van de incorporatie in de kinderopvangtoeslag van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en UWV en de daaruit voortvloeiende consequentie dat de uitvoering volledig wordt opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven