33 199 Beleidsdoorlichting Veiligheid en Justitie

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 2015

Bij brief van 30 september 2015 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer mij gevraagd enkele vragen te beantwoorden naar aanleiding van mijn brief van 15 september 2015 inzake de beleidsdoorlichting van het begrotingsartikel 36.2 Nationale veiligheid en terrorismebestrijding.

Met onderstaande beantwoording per cluster van samenhangende vragen, vertrouw ik erop de gevraagde verduidelijking te kunnen geven.

Vijfjaarlijkse evaluatie van de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–2015

  • 1. Welke meerwaarde heeft deze beleidsdoorlichting ten opzichte van de aangekondigde vijfjaarlijkse evaluatie van de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–2015? Op welke wijze wordt deze betrokken?

  • 2. Kunt u aangegeven wanneer de genoemde vijfjaarlijkse evaluatie van de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–2015 zal worden afgerond?

  • 3. Bent u voornemens de resultaten van deze evaluatie over de contraterrorisme-strategie apart naar de Kamer te sturen?

De conclusies en aanbevelingen uit de integrale evaluatie van de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–2015 zullen logischerwijs onderdeel zijn van de beleidsdoorlichting van het begrotingsartikel 36.2. Een beleidsdoorlichting is immers een instrument om informatie over doeltreffendheid en doelmatigheid uit verschillende evaluaties samen te brengen. Ook andere recente evaluaties zullen bij de beleidsdoorlichting worden betrokken.

De beschikbare evaluaties hebben echter doorgaans een specifieke invalshoek en leveren daarom geen integraal beeld op van een geheel begrotingsartikel in samenhang. Het onderzoek van de beleidsdoorlichting zal daarom primair worden toegespitst op nog niet geëvalueerde beleids-terreinen waar het begrotingsartikel betrekking op heeft, zodat dit onderzoek samen met de reeds beschikbare evaluaties, een integraal beeld oplevert om de centrale vraag van beleidsdoorlichtingen te kunnen beantwoorden, namelijk of de meest effectieve en efficiënte oplossingen zijn gekozen.

De aldus opgedane inzichten zullen mede worden ingezet om keuzes te kunnen maken voor de aanpak van terrorisme in de periode na het lopende actieprogramma en voor de coördinatie- en samenwerkingsstructuren die daarbij nodig zijn.

De eindrapportage van het evaluatieonderzoek van de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–2015 wordt naar verwachting in februari 2016 opgeleverd. Zolang de onderzoeksresultaten van de evaluatie van de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–2015 nog onbekend zijn, kan ik nog niet bepalen welke aanvullende onderzoeken nodig zijn. Ik zal de omvang van het aanvullende onderzoek in het kader van de beleids-doorlichting vaststellen zodra ik het evaluatierapport heb ontvangen.

De inzichten uit deze rapportage bepalen mede de nieuwe nationale contraterrorisme strategie voor de periode 2016 – 2020. Deze nieuwe strategie vormt derhalve de beleidsreactie op het evaluatieonderzoek. De nieuwe strategie wordt u samen met het onderzoeksrapport naar verwachting in het voorjaar van 2016 toegezonden.

Reeds beschikbare onderzoeken

  • 4. Is het in de brief genoemde onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de wijze waarop publieke en private organisaties omgaan met de beveiligingsadviezen van het Nationaal Cyber Security Centrum al afgerond, zoals eerder aangekondigd in het Werkprogramma van de Inspectie Veiligheid en Justitie?

  • 5. Op welke wijze worden de andere genoemde onderzoeken betrokken en wanneer worden de lopende afgerond?

Ook andere evaluaties zullen, voor zover betrekking hebbend op de periode 2011–2015, bij de beleidsdoorlichting worden betrokken. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 1 hebben evaluaties doorgaans een specifieke invalshoek en leveren daarom geen integraal beeld op van een begrotingsartikel. Ook ten aanzien van de overige elementen van begrotingsartikel 36.2 – naast terrorismebestrijding, ook cybersecurity en rampenbestrijding en crisisbeheersing – zal het onderzoek van de beleidsdoorlichting daarom worden toegespitst op nog ontbrekende inzichten, zodat dit onderzoek samen met de reeds beschikbare evaluaties, een integraal beeld oplevert om een oordeel te geven over de doeltreffendheid of doelmatigheid van beleid voor een geheel begrotingsartikel in samenhang.

Over de stand van zaken van de verschillende (evaluatie)onderzoeken die ik noemde in mijn brief van 15 september jongstleden, kan ik het volgende melden:

  • Zoals hierboven aangegeven wordt de rapportage van het evaluatieonderzoek van de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–2015 naar verwachting in februari 2016 opgeleverd. Op basis van deze rapportage wordt een nieuwe integrale contraterrorisme-strategie opgesteld voor de periode 2016–2020. In het voorjaar van 2016 wordt uw Kamer geïnformeerd over de nieuwe strategie en het evaluatierapport.

  • Het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie naar de wijze waarop publieke en private organisaties omgaan met de beveiligings-adviezen van het Nationaal Cyber Security Centrum is afgerond. Het onderzoeksrapport is op 14 oktober jongstleden door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden voorzien van de «beleidsreactie Cyber Security Beeld Nederland 2015» (Kamerstuk 26 643, nr. 369).

  • De overige onderzoeken die ik noemde in mijn brief van 15 september jongstleden zijn reeds afgerond. Uiteraard zal ik ook eventuele evaluatierapporten die nog worden afgerond binnen de komende onderzoeksperiode, bij de beleidsdoorlichting betrekken.

Methodiek

  • 6. Hoe wordt bepaald in hoeverre de ingezette instrumenten doelmatig en doeltreffend zijn geweest vanaf de periode 2011?

  • 7. Bent u voornemens, ten behoeve van de analyse van de beleidseffectiviteit, eventuele leemten in het bestaande en nog te verzamelen onderzoeksmateriaal op te vullen met aanvullend onderzoek? Zo nee, waarom niet?

  • 8. Hoe voorkomt u, gezien de complexiteit bij het vaststellen van directe beleidseffecten, dat de beleidsdoorlichting «blijft steken» in een weergave van beleidsactiviteiten (input)?

  • 9. Op welke wijze gaat u inzicht bieden in de beleidsresultaten (effecten) van de verschillende onderliggende beleidsinstrumenten en de daarmee gepaarde uitgaven (in totaal 245,6 miljoen euro) (doelmatigheid)? Bieden de studies waar naar wordt verwezen hier handvatten voor of dient nog aanvullend onderzoek te worden gedaan?

De onderzoeken die ik noemde in mijn brief van 15 september bieden op deelaspecten reeds nuttige inzichten over de werking van het huidige instrumentarium. Zo bleek uit de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s en het stelsel van crisisbeheersing en rampenbestrijding (Commissie Hoekstra) in september 2013 onder andere dat de sturing op de veiligheidsregio’s verbetering behoeft (Kamerstuk 26 956, nr. 181). Ook kan ik ter illustratie aangeven dat uit de rapportage van de Algemene Rekenkamer «Zicht overheden op beschermen burgers en bedrijven» uit 2015 (Kamerstuk 26 956, nr. 200) het inzicht voortvloeide dat nationale en regionale risicoprofielen meer op elkaar dienen aan te sluiten. Een verdere opsomming van evaluatielessen zou voor deze beantwoording te ver voeren. Deze zullen onderdeel uitmaken van het rapport van de beleidsdoorlichting.

Zoals ik reeds aangaf betreft dit evenwel deelaspecten en is aanvullend onderzoek noodzakelijk om een integraal beeld te verkrijgen. Zoals ik reeds vermeldde in mijn brief van 15 september zal de beleidsdoorlichting met nadruk worden gericht op het beantwoorden van de volgende vragen:

  • welke aanpak van terrorisme dient te worden ingevoerd na afronding van het Actieprogramma Integrale aanpak jihadisme en welke coördinatie- en samenwerkingsstructuren zijn daarbij nodig?

  • zijn de instrumenten die ingezet worden voor de cybersecurity in Nederland effectief en doelmatig of is versterking nodig, dan wel een verbeterde doelmatigheid mogelijk?

  • is er sprake van een effectieve sturingsrelatie van de Minister van Veiligheid en Justitie ten opzichte van de organisaties die een rol hebben in het stelsel van de crisisbeheersing, de rampenbestrijding en de brandweerzorg en is er tevens sprake van een effectieve bekostigingssystematiek?

Ik wijs u in dit kader evenwel nogmaals op de beperking dat het wetenschappelijk gezien moeilijk te bepalen is wat de effecten zijn van maatregelen om fenomenen als terrorisme te bestrijden. Deze beperking volgt onder meer uit het inherent verborgen karakter van handelingen die de nationale veiligheid bedreigen en het gebrekkige zicht op de betrokken actoren. Ook de causaliteitsvraag is van belang: indien er al veranderingen in aard en omvang van bedreigingen en risico’s voor de nationale veiligheid kunnen worden vastgesteld, dan is nog steeds ongewis of deze veranderingen aan de genomen maatregelen kunnen worden toegeschreven. Er zijn immers nog vele andere factoren die van invloed (kunnen) zijn.

Om deze reden zal het doorlichtingsonderzoek zodanig worden ingericht dat conclusies kunnen worden getrokken over de bijdrage die beleidsmaatregelen leveren aan de veiligheid en niet zozeer over de effecten. Daartoe wordt de probleemstelling van het onderzoek gericht op de beoogde doelstellingen van het beleid en het instrumentarium. Onderzocht zal worden wat de aanleiding voor het beleid was en of deze aanleiding nog actueel is. De aard en samenhang van de ingezette instrumenten zal worden beschreven, alsmede met welke uitgaven de inzet ervan gepaard gaat.

Omdat het vaststellen van het uiteindelijke effect van het beleidsinstrumentarium zoals aangegeven problematisch is, richt het onderzoek zich op de bijdrage van de beleidsinstrumenten aan het behalen van de doelstellingen. Aan de hand van de conclusies daarover, wordt bepaald welke maatregelen kunnen worden genomen om de doelmatigheid en doeltreffendheid verder te verhogen.

  • 10. Kunt u onderbouwen op welke manier u de doelmatigheid van het huidige beleid gaat vaststellen en op welke wijze u invulling geeft aan het in beeld brengen van mogelijke beleidsopties indien er significant minder middelen (20%) beschikbaar zijn, volgens de eisen van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (artikel 3, tweede lid, onder g)?

Indien uit de beleidsdoorlichting ondoelmatigheden in het beleid blijken, worden verbetervoorstellen gedaan die zo mogelijk een besparing opleveren. Ook als dit niet het geval is zullen er beleidsalternatieven worden beschreven die, in combinatie met elkaar, een besparing van 20% zouden kunnen opleveren. Daarbij wordt per alternatief de invloed van de besparing op het effect van de maatregelen aangegeven en in welke mate de beleidswijziging het maatschappelijk risico zal beïnvloeden. In dit kader wordt eveneens aangegeven welke groepen hinder zullen ondervinden van de besparingsvariant en wat deze hinder inhoudt.

Onafhankelijk deskundige

  • 11. Op welke wijze en op welke momenten wordt de onafhankelijk deskundige betrokken bij de uitvoering van de beleidsdoorlichting van artikel 36.2 Nationale Veiligheid en terrorismebestrijding?

  • 12. Kunt u erop toezien dat het oordeel over en de uitvoering van onderzoek niet door dezelfde instantie wordt verricht?

Het doorlichtingsonderzoek zal worden aanbesteed en dus worden uitgevoerd door een externe onderzoeksinstantie. Ter begeleiding van het onderzoek wordt een begeleidingscommissie ingesteld. Om doorlopend de kwaliteit van de beleidsdoorlichting te kunnen beoordelen en zo nodig tijdig te adviseren over bijsturing van de onderzoeksmethodiek, zal een onafhankelijke deskundige van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) aan de begeleidingscommissie deelnemen. Deze onafhankelijke deskundige zal de gehele looptijd van het traject betrokken zijn, vanaf de aanbesteding van het onderzoek tot aan het trekken van de conclusies uit het verzamelde onderzoeksmateriaal.

Onderzoeksrapporten van vóór 2011

  • 13. Welke rol spelen de genoemde onderzoeksrapporten van vóór de te onderzoeken periode (2011–2015)?

De lessen uit onderzoeksrapporten uit de periode van vóór 2011 hebben zo nodig geleid tot beleidswijziging, tot de ontwikkeling van nieuwe instrumenten en/of tot de inzet van nieuwe maatregelen. Deze wijzigingen zijn onderdeel geworden van het beleid en het instrumentarium in de periode van 2011 tot heden, en is dus onderwerp van onderzoek in de beleidsdoorlichting. De onderzoeksrapporten uit de periode vóór 2011 zelf zullen niet bij de doorlichting worden betrokken.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven