33 197 Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer en enkele andere wetten ten behoeve van de implementatie van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging; herschikking; PbEU L 334)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 16 mei 2012

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoud

blz.

   

Algemeen

1

1. Inleiding

2

2. Inhoud van het wetsvoorstel

2

3. Handhaving

3

4. Overig

4

Algemeen

De leden van de VVD-fractie fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Niettemin hebben zij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het genoemde wetsvoorstel. Het is wat leden van de SP fractie altijd goed als er duidelijkheid geschapen wordt. Zeker de milieuwetgeving kent veel gelaagdheden, wetten en regels. Die maken het voor de burger niet eenvoudig om ze na te leven. Als de laag van Europese richtlijnen al opgeschoond kan worden door bundeling van regels en voorschriften, is dat winst. De implementatie moet dan wel behoorlijk en zorgvuldig gebeuren. Daarover hebben de leden van de SP-fractie een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het genoemde wetsvoorstel en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben thans geen behoefte aan het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie zijn het met de regering eens dat regelgeving zo helder en duidelijk mogelijk moet zijn. Doorzichtige regelgeving bevordert en vergemakkelijkt immers de naleving ervan, met als resultaat het halen van de Europese doelstellingen. In dat licht bezien is de implementatie van de richtlijn industriële emissies dan ook een verbetering. De richtlijn bundelt zeven andere richtlijnen in één, waardoor versnippering wordt opgeheven en de complexiteit van het stelsel wordt verminderd.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad van State een aantal zinvolle aanbevelingen doet, die in het voorstel van wet en in de memorie van toelichting zijn verwerkt. Goed dat deze zijn overgenomen om rechtszekerheid en duidelijkheid van de wet te garanderen.

De leden van de D66-fractie vragen waarom er wordt gekozen voor de constructie om de Europese Richtlijn inzake industriële emissies (nr. 2010/75/EU) voornamelijk per AmvB en per ministeriële regeling te implementeren. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de Kamer zich moet kunnen uitspreken over bijvoorbeeld kwesties aangaande de koppeling tussen niet-routinematige inspecties en vergunningsaanvragen en het aanscherpen van de actualiseringplicht. Deze leden vragen de regering dan ook om dergelijke zaken in de wet te verankeren.

2. Inhoud van het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie maken uit de memorie van toelichting niet eenduidig op in hoeverre de richtlijn betrekking heeft op bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (de BRZO-categorie. Zijn alle BRZO-bedrijven ook IPPC-bedrijven1? Zo ja, draagt dit wetsvoorstel bij tot een verbeterde veiligheidssituatie bij deze bedrijven? Indien dit het geval is, kan de regering dan aangeven op welke wijze de veiligheidssituatie wordt beïnvloed door het wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie vinden de opmerking van Raad van State over de begripsbepaling wel relevant. De IPPC-richtlijn is helder. Verwarring over het begrip «installatie» zou de zaak onnodig compliceren. Graag horen genoemde leden exact hoe de regering hier invulling aan geeft. Ook horen de leden graag van de regering dat voor alle installaties dan voortaan ook de eis van best beschikbare techniek gaat gelden.

De genoemde leden hebben wel bezwaar tegen het feit dat vervolging van een melder van een misstand niet mogelijk is. Dat zou elke overtreding of misdrijf natuurlijk zonder rechtsgevolgen laten zolang de pleger zich maar zelf eerlijk meldt. Onderkent de regering dat daar een perverse prikkel vanuit kan gaan? Zolang men achteraf maar eerlijk meldt dat men het milieu en de volksgezondheid in gevaar brengt is er niets aan de hand. De leden van de SP-fractie zouden graag zien dat die bepaling wordt herzien en dat plegers van een overtreding of misdrijf vervolgd kunnen worden ook als zij dit achteraf eerlijk melden. Graag krijgen voornoemde leden een reactie van de regering op de vraag hoe zij deze perverse prikkel ongedaan maakt.

De leden van de D66-fractie zetten vraagtekens bij de keuze om het advies van de Raad van State aangaande de term «IPPC-installatie» niet over te nemen. Genoemde leden vragen of aan deze keuze rechtsgevolgen verbonden zijn, en welke gevolgen dat dan zijn. De leden van de D66-fractie wijzen hierbij specifiek op het feit dat de afval(mee)verbrandingsinstallaties die drie ton per uur of maximaal tien ton per dag gevaarlijk afval verbranden niet als IPPC-installaties kunnen worden aangemerkt en daarom, ook na toevoeging van Titel 17.1B, buiten de Nederlandse regelgeving vallen. De leden van de D66-fractie vragen de regering om opheldering over het aantal installaties waar het om gaat. Ook verzoeken deze leden de regering om uitleg over de manier waarop deze installaties zullen worden meegenomen in de Nederlandse wetgeving.

3. Handhaving

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat de complexiteit van het bestaande stelsel met zeven afzonderlijke richtlijnen niet alleen door bedrijven als complex wordt ervaren, maar ook door overheden. In welke mate heeft deze situatie respectievelijk de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving bemoeilijkt? Genoemde leden constateren met tevredenheid dat de in oprichting zijnde Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s) de bevoegde overheden zijn bij de controle op naleving van de IPPC-bedrijven. De eerder genoemde complexiteit in relatie met het feit dat nu gemeenten nog het bevoegd gezag vormen zou een handhavingsdeficit kunnen blootleggen. Deelt de regering dit zorgpunt? Zijn de RUD’s voorbereid op een eventuele inhaalslag op het moment dat deze organisaties operationeel zijn?

De leden van de CDA-fractie constateren met genoegen dat de Nederlandse inbreng in het Europese programma «Better regulation», met als doel de regeldruk voor bedrijven te verminderen, in deze richtlijn zijn beslag heeft gekregen. Ook leidt implementatie niet tot stijging van de lasten voor bedrijven.

De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland zich samen met andere lidstaten heeft ingezet voor verlaging van de administratieve lasten met betrekking tot de vaststelling van de richtlijn industriële emissies. De regering stelt in de memorie van toelichting dat de administratieve en bestuurlijke lasten ongeveer gelijk blijven. Genoemde leden zouden graag een nadere duiding krijgen van de toe- of afname van deze lasten. De leden van de D66-fractie vermoeden dat bij deze stellingname de meldingsplicht die voortkomt uit artikel 8 van de richtlijn en die is opgenomen Titel 17.1 B van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet in ogenschouw wordt genomen. Kan de regering dat bevestigen? De leden van de D66-fractie zouden graag meer verduidelijking krijgen over de manier waarop de administratieve en bestuurlijke lasten, met deze nieuwe meldingsplicht, beperkt worden gehouden.

De leden van de D66-fractie herinneren zich dat Nederland te traag was met de uitvoering van de IPPC-richtlijn (nr. 2008/1/EG). De voornoemde leden zijn daarom positief over het voornemen de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de Nederlandse wet- en regelgeving te verbeteren en zo veel mogelijk te kiezen voor direct werkende algemene regels. De leden van de genoemde fractie vragen om een nadere toelichting op de vraag hoe de nieuwe Nederlandse regelgeving gaat bijdragen aan het verbeteren van de uitvoering en handhaving van de onderhavige Europese richtlijn.

4. Overig

De leden van de D66-fractie constateren dat de implementatie van artikel 21 van de richtlijn voor een belangrijk deel plaatsvindt in de wijziging van de Crisis- en herstelwet (Kamerstuk 33 135). Derhalve vragen de leden van de D66-fractie wat een mogelijke controversieel verklaring van het wetsvoorstel permanent maken Crisis- en herstelwet zou betekenen voor de implementatie van artikel 21 en van het betreffende wetsvoorstel als geheel.

De voorzitter van de commissie, Snijder-Hazelhoff

De griffier van de commissie, Sneep


X Noot
1

IPPC-bedrijven zijn bedrijven die onder de «Europese Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) richtlijn» vergunningsplichtig zijn.

Naar boven