33 181 EU-voorstellen: voor een verordening betreffende de versterking van het economische en budgettaire toezicht op lidstaten die ernstige moeilijkheden ondervinden of dreigen te ondervinden ten aanzien van hun financiële stabiliteit in het eurogebied COM(2011)8191 en het voorstel voor een verordening betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van het eurogebied COM(2011)8212

B BRIEF AAN DE MINISTER VAN FINANCIEN

Den Haag, 2 augustus 2012

Op voorstel van de vaste commissie voor Financiën is in het College van Senioren gesproken over de gevolgen van de ontwerpverordening betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van het eurogebied COM(2011)821.

De commissie meent – ook na een schriftelijke3 en mondelinge4 gedachtewisseling – dat de zorgen over de mogelijke aantasting van de staatsrechtelijke kaders en de praktijk waarbinnen beide Kamers der Staten-Generaal hun begrotingsrecht uitoefen niet afdoende zijn weggenomen.

In artikel 3, lid 3 van de onderhavige ontwerpverordening wordt bepaald dat begrotingswetten van de centrale overheid jaarlijks uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het betreffende begrotingsjaar dienen te worden aangenomen en openbaar gemaakt. De verordening die lidstaat Nederland bindt, lijkt consequenties te kunnen krijgen voor regering èn parlement met betrekking tot de behandeling en vaststelling van de nationale begroting. Direct gevolg van deze bepaling zou namelijk kunnen zijn dat het materiële budgetrecht van de Eerste Kamer in het gedrang komt als zij op basis van een Europese verordening gehouden zou zijn de behandeling van begrotingswetsvoorstellen jaarlijks vóór het kerstreces af te ronden, terwijl niet de voorwaarden worden geschapen om dit mogelijk te maken. Immers, in voorgaande jaren is deze Kamer nimmer in staat gesteld begrotingswetsvoorstellen zelfs maar in behandeling te nemen in december, omdat staande praktijk is dat de Tweede Kamer stemt over alle begrotingshoofdstukken in de laatste week voor het kerstreces. Kan de regering bevestigen dat de Kamer ook bij de begrotingsbehandeling haar eigen agenda bepaalt en blijft bepalen en dat de planning van eventuele begrotingsbehandelingen in het voorjaar nog steeds mogelijk is?

Indien de regering deze vraag bevestigend beantwoordt, kan zij dan aangeven hoe dit zich verhoudt tot hetgeen is bepaald in de (ontwerp)verordening?

Op dit moment is het deze Kamer derhalve niet duidelijk of deze verordening – wanneer eenmaal aanvaard – ertoe zou nopen dat de nationale begrotingsbehandeling aanzienlijk gecomprimeerd moet worden. De Eerste Kamer behandelt de begrotingshoofdstukken doorgaans in de eerste vier maanden van het jaar. Deze behandeling is minder intensief dan die van de Tweede Kamer, maar mondt doorgaans wel uit in vier à vijf begrotingsdebatten. Wanneer deze debatten gevoerd zouden moeten worden in de maand december, dan voorziet deze Kamer een nog verdergaande stapeling van spoedeisende wetsvoorstellen in de laatste weken van het jaar. Gegeven de beperkt beschikbare vergadertijd van deze Kamer – die nu reeds vlak voor het reces wordt uitgebreid met de maandagavonden – is het de vraag hoe deze Kamer zou moeten prioriteren binnen de reeks spoedeisende wetsvoorstellen, zijnde begrotingswetsvoorstellen én andere spoedeisende wetsvoorstellen. Hoe kijkt de regering hiertegen aan? Kan er bijvoorbeeld een ander tijdpad gaan gelden voor andere spoedeisende wetsvoorstellen die niet onder beslag van een Europees begrotingsregime vallen?

Bij een stapeling van het aantal wetsvoorstellen dat voor de jaarwisseling een spoedeisend karakter draagt komt een zorgvuldige en inhoudelijke behandeling van de begrotingswetsvoorstellen zelf eveneens onder druk te staan. Bij deze Kamer leven zorgen dat in materiële zin het budgetrecht van de Kamers, in het bijzonder het budgetrecht van de Eerste Kamer als laatste in rij om de voorstellen te behandelen, ernstig wordt ondergraven door de stapeling van spoedeisende wetsvoorstellen in de laatste weken voor het kerstreces.

Ziet de regering gelegenheid dit te ondervangen en zo ja, op welke wijze? Het moment van aanbieding van de begrotingsvoorstellen is immers in artikel 65 van de Grondwet vastgelegd en ingebed in een lange traditie. Tot dusver heeft de Tweede Kamer voor de behandeling van begrotingsvoorstellen gemiddeld 12 weken nodig. De Eerste Kamer verneemt graag hoe de regering zich, in het licht van verplichtingen die zij aangaat, voorstelt dat de begrotingsprocedure wordt ingericht, in dier voege dat zowel voor de Tweede Kamer als voor de Eerste Kamer een redelijke behandelingstermijn beschikbaar is. Uiteraard zal de procedure voor beide Kamers aanvaardbaar moeten zijn.

In de brief van 19 maart 2012 aan de Eerste Kamer stelt de regering dat in de ECOFIN Raad van 21 februari 2012 een akkoord is bereikt, waarbij een zinsnede is toegevoegd dat voorzien moet worden in nationale procedures wanneer – buiten de controle van de regering – de begrotingswetten niet uiterlijk op 31 december zijn vastgesteld. Graag verneemt deze Kamer de exacte redactie van deze clausule. Heeft de regering beoogd met deze zinsnede te waarborgen dat de Kamers over hun eigen agenda kunnen blijven gaan? Zou er in geval van uitstel van de behandeling van begrotingshoofdstukken op grond van een niet geheel denkbeeldig verzoek van de regering om aan andere nationale wetsvoorstellen in de maand december absolute prioriteit te geven nog sprake zijn van een uitstelsituatie die zich «buiten de controle van de regering» bevindt? Graag verneemt deze Kamer hoe de regering deze clausule verdere invulling wil geven.

Graag zien de leden van deze Kamer dat deze gedachtewisseling tot een bevredigende uitkomst leidt voor de regering definitief lidstaatverplichtingen aangaat. Een gelijkluidende brief is verzonden aan de minister-president.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, mr. G.J. de Graaf


X Noot
1

Zie E110092 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Zie ook dossier E110091 op www.eerstekamer.nl/eu/

X Noot
3

33 181, A

X Noot
4

Algemene Europese Beschouwingen d.d. 3 april 2012, Handelingen EK 25

Naar boven