33 151 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat ten aanzien van misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, minimumstraffen worden ingevoerd voor de gevallen waarin iemand binnen tien jaar opnieuw voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld wordt veroordeeld voor zover dat misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 9a wordt een zin toegevoegd, luidende: Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing in een geval als bedoeld in artikel 43c.

B

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. De duur van de tijdelijke gevangenisstraf is ten minste een dag en ten hoogste achttien jaren.

2. In het derde lid wordt «vijftien jaren» vervangen door: achttien jaren.

C

Na artikel 43b worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 43c

  • 1. Indien ten tijde van het begaan van een misdrijf nog geen tien jaren zijn verlopen sedert een onherroepelijke vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens het plegen van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, en dit nieuwe misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, bedraagt de duur van de op te leggen gevangenisstraf ten minste:

    • a. vier jaren, indien het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren is gesteld;

    • b. vier jaren en zes maanden, indien het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van negen jaren is gesteld;

    • c. vijf jaren, indien het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van tien jaren is gesteld;

    • d. zes jaren, indien het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld;

    • e. zeven jaren en zes maanden, indien het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vijftien jaren is gesteld;

    • f. negen jaren, indien het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van achttien jaren is gesteld;

    • g. vijftien jaren, indien het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke van dertig jaren is gesteld.

  • 2. Indien in een geval als omschreven in het eerste lid wegens strafverhoging ter zake van terroristische misdrijven dan wel het bepaalde in artikel 44 een langere gevangenisstraf kan worden opgelegd, bedraagt de duur van de op te leggen gevangenisstraf telkens ten minste de helft van de wegens deze strafverhoging maximaal op te leggen straf.

  • 3. De termijn van tien jaren, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd met de tijd waarin de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 4. De krachtens dit artikel minimaal op te leggen gevangenisstraf wordt bij poging tot en medeplichtigheid aan het misdrijf alsmede bij poging om een ander te bewegen om het misdrijf te begaan met een derde verminderd. Bij voorbereiding van een misdrijf wordt deze straf met de helft verminderd.

Artikel 43d

De rechter kan uitsluitend een lagere gevangenisstraf opleggen dan krachtens artikel 43c is voorgeschreven indien bestraffing overeenkomstig artikel 43c wegens uitzonderlijke omstandigheden die zich ten tijde of na het begaan van het misdrijf hebben voorgedaan, dan wel die de persoon van de dader betreffen, zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard.

Artikel 43e

In een geval als bedoeld in artikel 43c, eerste lid, zijn de artikelen 37a, tweede lid, 38, derde lid, en 38m, eerste lid, niet van toepassing.

Artikel 43f

Onder een vroegere veroordeling als bedoeld in artikel 43c, eerste lid, wordt mede verstaan een veroordeling die is uitgesproken door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie indien deze veroordeling een feit betreft dat naar Nederlands recht tevens een misdrijf oplevert waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld.

D

In artikel 77a wordt na «37 tot en met 38i,» ingevoegd: 43c,.

E

Aan artikel 77b, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Voorts blijft artikel 43c buiten toepassing.

F

Aan het slot van artikel 78c wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: , voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 311, eerste lid, wordt na «geëist» ingevoegd: , en voorts de redenen die de straf of maatregel hebben bepaald.

B

Artikel 359 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde tot en met achtste lid worden vernummerd tot zesde tot en met negende lid.

2. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op die tot toepassing van artikel 43d van het Wetboek van Strafrecht hebben geleid.

ARTIKEL III

  • 1. Deze wet heeft geen gevolgen voor feiten die zijn begaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Artikel 43c van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing indien de in het eerste lid van dat artikel bedoelde vroegere veroordeling voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in kracht van gewijsde is gegaan.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Naar boven