Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 maart 2021
In het Nationaal Milieubeleidskader (NMK) dat ik op 24 september 2020 aan de Tweede
Kamer heb gestuurd1 is als één van de vier bouwstenen voor een veilige en gezonde leefomgeving opgenomen
dat we milieuverliezen door vervuiling, uitputting of anderszins willen voorkomen
om latere saneringskosten te vermijden.
Een cruciaal onderdeel daarvan is het verbeteren van het systeem van milieutoezicht
en handhaving. Dat is voor mij aanleiding geweest om de commissie te verzoeken om
een analyse te maken van het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving
in het milieudomein. De adviescommissie Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving
(VTH) in het milieudomein, onder voorzitterschap van de heer J.J. van Aartsen, heeft
haar eindrapport «Om de leefomgeving»2 vandaag aan mij aangeboden.
De commissie komt op basis van een grondige analyse met een aantal stevige aanbevelingen.
Als uitgangspunt heeft de commissie genomen dat er schade aan onze leefomgeving kan
ontstaan als regels niet goed worden toegepast, uitgevoerd of nageleefd. Schade die
soms onherstelbaar is of alleen met veel moeite en tegen hoge kosten voor de belastingbetaler
hersteld kan worden. Dit kan leiden tot schade voor mens, milieu en economie. Een
goed functionerend VTH-stelsel is daarom naar het oordeel van de commissie essentieel
voor het voorkomen van dergelijke schade.
De commissie komt tot de conclusie dat het VTH-stelsel niet goed functioneert en ook
niet voldoet aan de oorspronkelijke bedoeling van de commissie-Mans uit 20083. De commissie is van oordeel dat het VTH-stelsel nog steeds wordt gekenmerkt door
fragmentatie en vrijblijvendheid en stelt vast dat daardoor vermijdbare schade ontstaat.
Zij adviseert om binnen de fundamenten van het bestaande stelsel tot een serie essentiële
verbeteringen te komen. En constateert dat daarvoor een tiental ingrijpende maatregelen
nodig is. De commissie schetst waar het beter moet, op alle niveaus. Dat gaat bijvoorbeeld
om stevigere omgevingsdiensten, onafhankelijke inspectie als tegenwicht voor de uitvoering,
voldoende mensen, middelen en opleiding, en een beter samenspel tussen Rijk en regionale
overheden.
Deze voorgestelde maatregelen zijn helder onderbouwd en herkenbaar vanuit mijn ervaring
van de afgelopen jaren. Ik verwacht dat dit ook voor de andere betrokken bevoegde
gezagen geldt en dat we gezamenlijk aan de slag gaan om in lijn met het rapport het
VTH-stelsel te versterken. Ik zie daarbij ook een belangrijke rol weggelegd voor het
Rijk in aanvulling op het primaire toezicht door provincies en gemeenten. Het rapport
en de aanbevelingen van de commissie gaan daar expliciet op in. De samenleving spreekt
het Rijk vaak aan op haar stelselverantwoordelijkheid. Zonder voldoende instrumenten
die tijdig kunnen worden ingezet is dat echter moeilijk in te vullen, constateert
de commissie terecht. Ik zie kansen voor het versterken van dit stelsel als we aan
de voorkant mee kunnen denken over een veilig en gezond milieu met provincies, gemeenten
en de toezichthouders. Daarnaast geldt voor de omgevingsdiensten, net als voor alle
uitvoeringsdiensten en inspecties, dat mensen, middelen en taken in balans moeten
zijn. De commissie concludeert dat dat nu niet zo is.
Dit rapport verdient zorgvuldige aandacht en opvolging. Het is aan een volgend kabinet
om de kabinetsreactie nader uit te werken.
Gezien de urgentie van het onderwerp zal ik de ambtelijke voorbereiding met de verschillende
partijen daarvoor snel opstarten, zodat een volgend kabinet in overleg met de partners
spoedig tot vervolgstappen kan komen.
Tot slot wil ik graag mijn dank uitspreken voor het gedegen rapport dat de commissie
heeft opgeleverd. Ik blij ben dit rapport er nu ligt met heldere aanbevelingen om
ons land schoner en leefbaarder te maken. Ik ben ervan overtuigd dat dit een belangrijke
bijdrage zal leveren aan de benodigde verbeteringen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer