33 118 Omgevingsrecht

Nr. 45 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 december 2016

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu en de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst hebben een aantal aanvullende vragen voorgelegd aan de Ministers van Infrastructuur en Milieu en voor Wonen en Rijksdienst over de brief van 1 juli 2016 inzake het ontwerpbesluit bouwwerken leefomgeving (bijlage bij Kamerstuk 33 118, nr. 31).

De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 december 2016. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu, Van Dekken

De voorzitter van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst, Geurts

Adjunct-griffier van de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu, Jansma

Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de aanvullende vragen over het ontwerp-Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Hierbij ontvangt u mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu de antwoorden op die vragen. De antwoorden op uw eerdere vragen over het ontwerp-Bbl heeft u op 18 november 2016 ontvangen (Kamerstuk 33 118, nrs. 40 en 42). De volgende stap is de door uw Kamer gevraagde technische briefing over de uitkomsten van de consultatie van de vier AMvB’s onder de Omgevingswet, die is gepland op 14 december 2016. Bij brief van 18 november 2016 bent u geïnformeerd over de hoofdpunten uit de consultatie van de ontwerp-AMvB’s en de voorgenomen verwerking daarvan door het kabinet (Kamerstuk 33 118, nr. 44). Ik vertrouw erop dat we hiermee gesteld staan voor een goede behandeling van de ontwerp-AMvB’s in uw Kamer op 19 december 2016.

Bij de beantwoording is de volgorde en nummering van de vragen aangehouden.

Op verzoek van de Eerste Kamer zal ik de antwoorden op uw aanvullende schriftelijke vragen over het ontwerp-Bbl ook toesturen aan de Eerste Kamer.

Vraag 1

Kan worden toegelicht waarom er in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voor gekozen is om de eisen uit het oogpunt van bruikbaarheid te schrappen? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 4.21 van de Omgevingswet (borging van de minimumkwaliteit duurzaamheid en bruikbaarheid) en tot het uitgangspunt van het behoud van een gelijkwaardig beschermingsniveau?

Antwoord 1

Bij het opstellen van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) is expliciet bezien waar deregulering en minder bemoeienis in de vorm van algemene regels van de rijksoverheid mogelijk was. De bruikbaarheidseisen zijn met artikel 1.12a van het Bouwbesluit 2012 al eerder buiten werking gesteld voor de particuliere eigenbouw. Ook in het kader van de Crisis-en herstelwet wordt geëxperimenteerd met het buiten werking stellen van bruikbaarheidseisen. De ervaringen hiermee zijn positief. Om die reden wordt deze deregulering doorgetrokken naar alle nieuwbouw. Hiermee krijgen professionele opdrachtgevers dezelfde mogelijkheden als private opdrachtgevers om zelf te kunnen sturen op de gewenste kwaliteit en bruikbaarheid. Ervan uitgaande dat professionele opdrachtgevers verantwoordelijk met deze voor hen nieuwe mogelijkheden zullen omgaan, hoeft niet voor een onverantwoord laag kwaliteitsniveau te worden gevreesd.

Vraag 2

Hoe verhoudt zich het schrappen van de eisen uit het oogpunt van bruikbaarheid tot de in 2012 opnieuw ingevoerde voorschriften over de aanwezigheid van een buitenberging bij elke woning en een buitenruimte bij appartementen? Argument voor de herinvoering was dat de markt op dit terrein onvoldoende zelfregulerend bleek te zijn. Waar is de verwachting op gebaseerd dat de markt nu wel voldoende zelfregulerend zal zijn?

Antwoord 2

Zie ook het antwoord op vraag 1. Overigens hoeft ook onder het Bouwbesluit 2012 niet elke nieuwbouwwoning over een buitenberging te beschikken en niet elk appartement over een buitenruimte. Door de bruikbaarheidseisen ook voor professionele opdrachtgevers te schrappen, wordt die opdrachtgevers de mogelijkheid geboden om bij nieuwbouwprojecten meer zelf op kwaliteit en bruikbaarheid te sturen. Zij zullen daarbij in het individuele geval kiezen voor de kwaliteit en bruikbaarheid die in de gegeven marktomstandigheden mogelijk en gewenst is.

Vraag 3

Welke minimumeisen aan een woonhuis worden geschrapt? Kunt u dit schematisch weergeven?

Antwoord 3

Geschrapt worden eisen aan aanwezigheid en omvang van:

  • verblijfsgebieden en -ruimten:

    • per verblijfsgebied en -ruimte: vloeroppervlakte van ten minste 5 m2, hoogte ten minste 2,6 m boven de vloer, breedte ten minste 1,8 m,

    • per woning: ten minste 55% van de gebruiksoppervlakte met een minimum van 15 m2 voor een studentenwoning en 18 m2 voor andere nieuwbouwwoningen en verder per woning ten minste een verblijfsgebied en -ruimte (woonkamer) met een vloeroppervlakte van ten minste 11 m2 bij een breedte van ten minste 3 m,

  • toiletruimten (nieuwbouwwoning: ten minste 0,9 m x 1,2 m),

  • badruimten (nieuwbouwwoning: ten minste 1,6 m2 bij een breedte van ten minste 0,8 m),

  • opstelplaatsen voorzieningen zoals een aanrecht en kooktoestel (nieuwbouwwoning: ten minste 1,5 m x 0,6 m respectievelijk 0,6 x 0,6 m),

  • buitenruimten (nieuwbouwwoning: ten minste 4 m2 bij een breedte van ten minste 1,5 m of per woning kleiner dan 50 m2 een gemeenschappelijke buitenruimte van 2 m2 per woning met een minimum van 4 m2 bij een breedte van ten minste 1,3 m),

  • buitenbergingen (nieuwbouwwoning: ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 m bij een hoogte van ten minste 2,3 m of per woning kleiner dan 50 m2 een gemeenschappelijke buitenberging van 1,5 m2 per woning), en

  • de vrije breedte van toegangen en uitgangen van ten minste 0,85 m bij een hoogte van ten minste 2,3 m.

Bij brief van 18 november 2016 (Kamerstuk 33 118, nr. 44) heb ik u geïnformeerd dat ik alsnog afzie van de voorgenomen deregulering van daglichttoetreding en afmetingen van trappen, zodat voor die onderwerpen het niveau van bescherming ongewijzigd blijft ten opzichte van het Bouwbesluit 2012.

Vraag 4

Op welke manier zal het schrappen van de bruikbaarheidseisen leiden tot het bouwen van minder duurzaam bruikbare woningen?

Antwoord 4

Ik verwacht niet dat het schrappen van de bruikbaarheidseisen tot het bouwen van minder duurzaam bruikbare woningen gaat leiden. Opdrachtgevers zullen ten slotte blijven kiezen voor een kwaliteit en bruikbaarheid die in de gegeven marktomstandigheden optimaal is.

Vraag 5

Welke aannames en verwachtingen uit het Bbl zijn aan of in de praktijk getoetst? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 5

Het merendeel van de Bbl-regels is afkomstig uit bestaande regelgeving zoals het Bouwbesluit 2012, het Besluit energieprestatie gebouwen en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Die regels zijn in de praktijk al beproefd. Voor zover er sprake is van nieuwe of inhoudelijk aangepaste regels is extern onderzoek uitgevoerd (zie hiervoor de in de artikelsgewijze toelichting bij het Bbl genoemde onderzoeksrapporten). Verder zijn eerdere concept-versies van het Bbl op meerdere momenten voor commentaar aan de uitvoeringspraktijk voorgelegd, hebben inmiddels ook een internetconsultatie en een bestuurlijke consultatie plaatsgevonden en zijn diverse toetsen uitgevoerd, onder meer naar de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid.

Vraag 6

Kunt u een overzicht geven van de analyses van effecten en risico’s die zijn gedaan? Op welke manier zijn deze teruggekomen in het Bbl? Kunt u dit schematisch weergeven?

Antwoord 6

Zie het antwoord op vraag 6.

Vraag 7

Op welke manier(en) zou de uitbreiding van de categorie vergunning- en/of borgingvrij bouwen gecompenseerd kunnen worden?

Antwoord 7

Er is een categorie bouwwerken die vergunningvrij kunnen worden gebouwd, mits deze aan bepaalde maatvoerings- of situeringseisen voldoen. Voorbeelden zijn dakkapellen of uitbouwen. Voor zover deze bouwwerken niet aan die eisen voldoen, is daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist. Omdat die maatvoerings- en situeringseisen alleen ruimtelijke of welstandsaspecten betreffen, is er ten opzichte van de nu al vergunningvrije bouwwerken, geen aanleiding om bouwwerken die niet aan die eisen voldoen, wel preventief te laten toetsen aan de bouwtechnische voorschriften.

Een aantal gemeenten heeft een aantal jaren tot tevredenheid hiermee geëxperimenteerd in het kader van de Crisis- en herstelwet. In de praktijk kijken gemeenten nu al nauwelijks naar deze categorie bouwwerken, maar moeten daar nog wel allerlei gegevens voor worden ingediend. Dit is een onnodige administratieve last. De besparing op de administratieve lasten is berekend op 15 à 20 miljoen euro.

Voor gemeenten betekent deze maatregel een besparing omdat de kosten van de toets in het algemeen niet werden gedekt uit de leges voor de aanvraag. Er is om deze redenen geen grond om financiële compensatie te geven voor de aanwijzing van de categorie Bouwbesluittoetsvrij.

Er is eveneens geen grond om aanvullende maatregelen voor kwaliteitsborging te organiseren, aangezien deze nu ook al niet gelden voor de situatie dat de bouwwerken al vergunningvrij zijn. Daarbij wordt de consument in het wetsvoorstel beter beschermd door een aanscherping van de aansprakelijkheid in het Burgerlijk Wetboek.

Vraag 8

In hoeverre zit er ruimte tussen de verantwoordelijkheid van gemeenten en het niet kunnen toetsen door diezelfde gemeenten van de aansprakelijkheid, gelet op het gegeven dat veel gemeenten bezorgd zijn over de eisen van aansprakelijkheid in het Bbl?

Antwoord 8

In overleg met de VNG heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar de juridische en bestuurlijke gevolgen voor gemeente binnen het voorziene stelsel van private kwaliteitsborging.

Uit dit onderzoek blijkt dat de verantwoordelijkheden van de gemeente ten aanzien van de vraag of een bouwwerk dat onder het voorgenomen stelsel van kwaliteitsborging valt, aan de bouwtechnische eisen voldoet in het nieuwe stelsel verschuiven, maar niet verdwijnen. De verandering door het wetsvoorstel betreft vooral het toezicht tijdens het bouwproces die van de gemeente naar de kwaliteitsborger verschuift. Het accent van het toezicht van de gemeenten ligt straks na de gereedmelding. De conclusie van het onderzoek is dat bestuursrechtelijk de rol van de gemeente in het nieuwe stelsel duidelijk is, doch dat dit bestuurskundig lastiger is nu de gemeente via haar handhavingsbevoegdheid wel een politieke verantwoordelijkheid houdt in de bouwfase. De onderzoekers concluderen dat de beoogde verschuiving naar privaat toezicht op gespannen voet kan staan met de handhavingsbevoegdheid van het bevoegd gezag. De onderzoekers geven een aantal aanbevelingen hoe met deze spanning kan worden omgegaan. Zij bevelen aan om een goede informatievoorziening richting raden en colleges te bewerkstelligen over de veranderende rol en taakverdeling in het nieuwe stelsel. Daarnaast bevelen zij aan om de afbouw van de gemeentelijke inzet pas te starten als het stelsel is ingevoerd. Tevens stellen zij voor dat gemeenten intern afspraken maken over de capacitaire inzet voor de beginperiode waarin intensieve afstemming met de nieuwe stelselpartners én het actief opvolgen van meldingen nodig is. Ik zal met gemeenten hierover overleg voeren.

Vraag 9

Waarom is er gekozen voor één Bbl en niet voor afzonderlijke wetten? Waarom komt er niet één regeling voor het versterken van de positie van de bouwconsument?

Antwoord 9

Het oogmerk van de stelselherziening van het omgevingsrecht is om (onderdelen van) verschillende wetten, besluiten en regelingen die zien op de fysieke leefomgeving bijeen te brengen in één stelsel. Daarbij worden de regels zoveel mogelijk geharmoniseerd.

In de brief van 17 juni 2014 van de Minister van Infrastructuur en Milieu (Kamerstuk 33 118, nr. 16) over de uitvoeringsregelgeving onder de Omgevingswet, is uiteengezet hoe tot de keuze is gekomen om vier algemene maatregelen van bestuur op te stellen. Zie hiervoor ook onderdeel 1.1 van het algemeen deel van de toelichting op het Bbl.

De regels in het Bbl richten zich tot burgers en bedrijven en hebben betrekking op het bouwen, in stand houden, gebruiken en slopen van bouwwerken. Een groot deel van deze regels is momenteel al in één besluit te vinden, namelijk het Bouwbesluit 2012. In het Bbl zijn deze regels opgenomen en aangevuld met regels die momenteel opgenomen zijn in onder meer de Woningwet en het Besluit energieprestatie gebouwen maar ook betrekking hebben op bouwwerken.

Het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen wijzigt ten aanzien van de aansprakelijkheidsbepalingen de betreffende onderdelen van het Burgerlijk Wetboek. Er is en blijft om die reden dus één regeling voor het versterken van de positie van de bouwconsument namelijk de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek.

Vraag 10

Zijn er bijkomende risico’s wanneer de kwaliteitsborging voor bouwen met de Omgevingswet en bijbehorende algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s) tegelijkertijd worden ingevoerd?

Antwoord 10

Als de inwerkingtreding van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen nu aan de Omgevingswet zou worden gekoppeld, betekent dit dat het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen later in werking treedt. De planning van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is namelijk 2019 terwijl dat voor het wetsvoorstel kwaliteitsborging eerder is. Daarbij komt dat de bouwende partijen zich goed aan het voorbereiden zijn en in 2018 naar verwachting voldoende klaar zijn om met de kwaliteitsborging te starten. Mijn uitgangspunt is steeds geweest dat koppeling mogelijk is wanneer blijkt dat beide wetstrajecten gelijk op lopen in de tijd. Dat is niet het geval. Koppeling is ook niet nodig, de wijzigingen voor het stelsel van kwaliteitsborging kunnen ook al onder de huidige regelgeving worden doorgevoerd. Ik wil de praktijk zo snel mogelijk met de nieuwe mogelijkheden bedienen.

Vraag 11

Hoe ziet het implementatieprogramma van het Bbl eruit?

Antwoord 11

Het implementatieprogramma Aan de slag met de Omgevingswet ondersteunt burgers, bedrijven en overheden vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Als blijkt dat er behoefte is bij relevante stakeholders aan ondersteuning bij de implementatie van het Bbl dan zal dat worden opgepakt.

Vraag 12

Is er sprake van integrale afstemming tussen de bouw- en monumentenaspecten? Op welke manieren zijn de belangen van kwetsbare objecten zoals monumenten geborgd?

Antwoord 12

Ik hecht eraan dat het belang van een goede monumentenzorg in het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging goed geregeld wordt. Vandaar dat ik in het concept-Besluit kwaliteitsborging voor het bouwen dat ik tegelijkertijd met het wetsvoorstel aan uw Kamer heb gezonden, heb aangegeven hoe ik met het monumentenbelang wil omgaan. Ik ben voornemens via voorschriften aan het kwaliteitsborgingsinstrument te regelen dat in het inspectieplan afstemming plaatsvindt met het monumentenbelang. Tevens dient het inspectieplan te worden geactualiseerd als tijdens het bouwen aanpassingen nodig zijn uit hoofde van het monumentenbelang. Verder dienen er bij de gereedmelding van het gerede bouwwerk bij de gemeente gegevens te worden overgelegd op de punten waar van de bouwtechnische eisen is afgeweken ten behoeve van het monumentenbelang. Ik ben nu in overleg met gemeenten om een pilot op te zetten om ervaring op te doen met kwaliteitsborging in monumenten. De voorgenomen regelgeving wordt in dit experiment in de praktijk getoetst.

Ten slotte heb ik in overleg met de VNG nog een onderzoek laten uitvoeren «De rol van de gemeente binnen het stelsel van private kwaliteitsborging». De onderzoekers geven over de monumenten in het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging aan dat ten aanzien van de aanvraag voor de monumentenvergunning er niets verandert. Er is nog steeds een monumentenvergunning nodig en die gaat voor de andere technische voorschriften uit het Bouwbesluit indien en voor zover deze strijdig zijn. Het bevoegd gezag behoudt zijn bevoegdheid om tijdens het bouwproces in te grijpen voor zover ter bescherming van de monumentale waarden van een bouwwerk nodig is. Wel zal het vaak aankomen op een goede communicatie en informatie tussen private en publieke partijen. Dit onderzoek is inmiddels aan uw Kamer aangeboden.

Vraag 13

Wat betekent het nieuwe systeem voor de veiligheidsrisico’s, waarbij de brandweer niet alle gegevens nog beschikbaar heeft? Is de veiligheid van de brandweer nu voldoende geborgd?

Antwoord 13

De adviesrol met betrekking tot de brandveiligheid speelt bij gevolgklasse 2 en 3 waar zich de grootste gevolgen voor gebruikers kunnen voordoen in geval van falen van een bouwwerk. De uitwerking van de brandveiligheid in de instrumenten zal plaatsvinden bij de aanwijzing van gevolgklasse 2 en 3. Hierin wordt voorzien na de evaluatie van gevolgklasse 1, dus nog niet bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Alvorens de aanwijzing van gevolgklasse 2 en 3 plaatsvindt, zullen de brandweer en veiligheidsregio’s om advies worden gevraagd. Voor de adviserende rol van de brandweer en veiligheidsregio‘s bij de oprichting van de toelatingsorganisatie geldt dat zij hierbij binnenkort betrokken zullen worden. Ik heb een en ander in overleg met de veiligheidsregio’s bepaald en zij hebben aangegeven met deze insteek goed uit de voeten te kunnen.

Vraag 14

Valt de transformatie van het Bouwbesluit 2012 naar het Bbl primair onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst? Zo nee, waarom niet, dit besluit is toch één van de kurken waarop zijn verantwoordelijkheid voor het bouwen en wonen rust?

Antwoord 14

De leden constateren terecht dat het Bouwbesluit 2012 onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst valt. De overgang van de bouwregelgeving naar het stelsel van de Omgevingswet vindt in nauwe samenwerking tussen de Ministeries van I&M en BZK plaats. De behandeling van het ontwerp-Bbl in het notaoverleg van 19 december a.s. zal ook in aanwezigheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst plaatsvinden. Wanneer in de toekomst het Bbl als onderdeel van het stelsel van de Omgevingswet in werking treedt, blijft de politieke verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister verantwoordelijk voor bouwen en wonen berusten.

Vraag 15

Hoe worden procesafspraken gemaakt voor het verder doorontwikkelen van deze AMvB's met betrokkenheid van alle betrokken partijen? Gelet op de geschiedenis van het Bouwbesluit is het toch wenselijk de mogelijkheid voor toekomstige aanpassingen goed te regelen?

Antwoord 15

Zie ook het antwoord op vraag 15.

Aangezien de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoordelijk is en blijft voor regelgeving op het terrein van bouwen, kan uw Kamer op dezelfde wijze als nu onder het Bouwbesluit 2012 met de Minister blijven spreken over het doorontwikkelen van het Bbl. De betrokkenheid van partijen uit de bouwsector, consumentenpartijen en bestuurlijke partijen zal ook in de toekomst geborgd blijven. Toekomstige grote aanpassingen in de bouwregelgeving zullen net als nu tot stand komen in overleg met betrokken partijen.

Vraag 16

Klopt het dat bij de overzetting van het oude Bouwbesluit naar dit besluit alles wat minimaal kaderstellend kan zijn voor toegankelijkheid eruit is gehaald (drempels, deurmaten, buitenruimte, berging, et cetera)? Zo ja, is er daarmee geen enkele prikkel meer voor toegankelijkheid als «norm»? Ook niet bij nieuwbouw? In hoeverre verhoudt zich dat tot het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, gelet op het feit dat Nederland immers op grond van artikel 9 van dat verdrag passende maatregelen moet nemen om personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen de toegang tot de fysieke leefomgeving, waaronder gebouwen, te garanderen?

Antwoord 16

De leden refereren aan de deregulering van de bruikbaarheidseisen in het ontwerp-Bbl. Deze eisen hebben onder meer betrekking op de aanwezigheid van een buitenruimte en de minimumeisen die gesteld worden aan plafonds. Deze eisen hebben niet direct betrekking op de toegankelijkheid van gebouwen, er is daarom ook geen strijdigheid met de verplichting uit het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Om de toegankelijkheid van bouwwerken is te waarborgen zijn de eisen uit het Bouwbesluit 2012 die betrekking hebben op de toegankelijkheid van bouwwerken één op één overgenomen in het ontwerp-Bbl. Voor verschillende gebruiksfuncties gelden in het Bbl specifieke regels omtrent toegankelijkheid, bijvoorbeeld de maximaal toegestane hoogteverschillen in een gebied, de aanwezigheid van een lift en de vrije doorgang.

Eisen aan de maatvoering van de doorgang van deuren, gangen en trappen volgen niet alleen uit de toegankelijkheidseisen in het Bbl, maar kunnen in bepaalde gevallen ook volgen uit de eisen die uit het oogpunt van veiligheid aan de vluchtroute uit een gebouw worden gesteld.

In het ontwerp-Bbl worden dus eisen gesteld aan toegankelijkheid. Een belangrijke opmerking hierbij is dat in zowel het Bouwbesluit 2012 als het Bbl minimumeisen worden gesteld waar bouwwerken in het kader van de veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid in ieder geval aan moeten voldoen. Het staat initiatiefnemers altijd vrij een hoger niveau van toegankelijkheid te realiseren, de regelgeving werpt hiertegen geen belemmeringen op.

Vraag 17

Klopt het dat gemeenten geen eisen mogen stellen over bruikbaarheid, zodat de bouwer door de gemeenten niet gecorrigeerd kan worden? Waarom is dat? Welk probleem zou er ontstaan als dat verbod (geheel of gedeeltelijk) wordt opgeheven?

Antwoord 17

Zoals aangegeven in onderdeel 2.3.1. van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het ontwerp-Bbl (onderwerpen uitputtendheid en toepassingsbereik, blz. 19 en 20), is het belang «bruikbaarheid van bouwwerken» uitputtend geregeld op rijksniveau, gemeenten hebben dus inderdaad geen ruimte om zelf regels te stellen over dit onderwerp. Dat is onder de huidige regelgeving (Woningwet, Bouwbesluit 2012) overigens niet anders. Het schrappen van de bruikbaarheidseisen is bedoeld om opdrachtgevers de mogelijkheid te bieden bij nieuwbouwprojecten meer zelf op kwaliteit en bruikbaarheid te sturen. De huidige bruikbaarheidseisen kunnen aan consumentenwensen en nieuwe vormen van wonen in de weg staan, denk bijvoorbeeld aan het realiseren van zogenoemde tiny houses. Gemeenten de mogelijkheid bieden om eigen bruikbaarheidsregels te stellen, zou leiden tot een voor de bouwpraktijk ongewenste differentiatie in technische overheidseisen aan gebouwen. Een verschillend niveau van technische eisen maakt standaardisatie erg lastig en leidt tot hogere bouwkosten omdat ontwerpen en plannen dan telkens op de lokale situatie moeten worden aangepast.

Vraag 18

Op welke manier komt artikel 7.11a uit het Bouwbesluit (hulp bij ontruiming bij brand) terug in het nieuwe Bbl? En hoe wordt dit gehandhaafd? Spreekt de Minister van Binnenlandse Zaken de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierop aan als er niet aan wordt voldaan?

Antwoord 18

Artikel 7.11a uit het Bouwbesluit 2012 is in ongewijzigd overgenomen in artikel 6.21 van het Bbl. De handhaving van dit artikel ligt bij burgemeester en wethouders (B&W). B&W kunnen handhavend optreden als de ontruiming bij brand onvoldoende is geregeld, door middel van een dwangsom of last onder bestuursdwang. Het tweedelijns toezicht op de gemeente ligt bij de provincies. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hebben geen rol bij de handhaving van dit artikel.

Vraag 19

Ziet u het risico dat het schrappen van regels onduidelijkheid verschaft en de kans vergroot dat initiatiefnemers tijdens of na het bouwproces geconfronteerd worden met handhavingsmaatregelen op grond van nadere voorschriften die lokaal kunnen verschillen en onvoldoende kenbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit schrappen niet bijdraagt aan het streven naar goedkoper bouwen omdat standaardisering van oplossingen daarmee wordt tegengewerkt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 19

Ik zie dat risico niet. Het Bbl stelt over een aantal onderwerpen regels. Die regels zijn uitputtend. Over die in het Bbl geregelde onderwerpen kunnen dus geen aanvullende decentrale regels worden gesteld door gemeenten. Initiatiefnemers worden dus niet achteraf geconfronteerd met tegenstrijdige regels. Dat geldt ook voor bruikbaarheidseisen. Ik verwacht dan ook niet dat het schrappen van bruikbaarheidseisen gaat leiden tot merkbaar hogere bouwkosten. Door het schrappen ontstaat met name voor professionele opdrachtgevers ruimte om meer zelf te kunnen sturen op kwaliteit en bruikbaarheid en deze categorie opdrachtgevers let in de regel zelf goed op kostenconsequenties van hun ontwerpkeuzen.

Vraag 20

Wordt de ingewikkelde regelgeving ontsloten op een manier die voor burgers goed begrijpen is, bijvoorbeeld vergelijkbaar met de Handreiking Bouwbesluit en Woning?

Antwoord 20

Ja, evenals nu voor het Bouwbesluit 2012 is gedaan zal de regelgeving worden ontsloten aan de hand van een uitgebreid en zorgvuldig informatietraject. Deze informatie zal worden geplaatst op de overheidswebsite van het implementatieprogramma Aan de Slag met de Omgevingswet. In het kader hiervan bestaat ook het voornemen om de genoemde Handreiking Bouwbesluit en Woning te herzien voor het Bbl. Daarnaast zal de wet- en regelgeving op een gebruiksvriendelijke manier worden ontsloten via het digitaal stelsel Omgevingswet (DSO). Het DSO zorgt dat iedereen kan zien welke regels van toepassing zijn op een locatie en activiteit.

Vraag 21

Hoe kijkt u aan tegen de zienswijze dat specifieke zorgplichten niet gemist kunnen worden (bijvoorbeeld wanneer in een bestaande woning geen normaal werkende sanitaire voorzieningen aanwezig zijn), gelet op het feit dat in de hoofdstukken 3 tot en met 5 van het Bbl die over de kwaliteit van het bouwwerk gaan geen specifieke zorgplichten zijn opgenomen? Is de specifieke zorgplicht ook niet nodig voor het opvangen van onbedoelde gebreken in de bouwregelgeving? Ziet u het risico dat het voldoende achten van slechts één toilet in een pand en het geheel ontbreken van een badkamer de aanpak van huisjesmelkers in de weg staat? Zo ja, wat wilt u aanpassen?

Antwoord 21

De hoofdstukken 3 tot en met 5 van het ontwerp-Bbl bevatten inderdaad geen specifieke zorgplichten. Reden daarvoor is dat in die hoofdstukken concrete technische regels over het product «bouwwerk» zijn opgenomen die voldoende zijn voor het bereiken van de technische kwaliteit die bouwwerken vanuit oogpunt van veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid minimaal moeten hebben. In aanvulling daarop is een specifieke zorgplicht, inhoudende dat van een initiatiefnemer een extra zorg kan worden gevraagd, niet nodig, de (minimum)kwaliteit van een bouwwerk is met deze concrete regels voldoende geborgd. Zie verder ook het antwoord op de vragen 1, 2, 5, 18 en 20.

Vraag 22

Hoe beoordeelt u de opvatting dat het noodzakelijkheidsvereiste als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, van het Bbl een voortvarende aanpak van de verbetering van de energiezuinigheid en het woongerief van de bestaande woningvoorraad in de weg staat? In welke gevallen kan bijvoorbeeld – indien wordt voldaan aan het niveau dat overeenkomt met de voorschriften over bestaande bouw – worden aangeschreven tot het maken van een binnen de woning gelegen toiletruimte of badruimte, tot het thermisch isoleren van de woning of tot het plaatsen van een energiezuinige verwarmingsinstallatie? In welke gevallen kunnen deze voorzieningen als noodzakelijk worden aangemerkt?

Antwoord 22

Het in de vraag bedoelde noodzakelijkheidsvereiste is niet nieuw. Datzelfde vereiste is in de huidige regelgeving opgenomen in artikel 13 van de Woningwet en heeft daarin dezelfde betekenis als in artikel 3.7 van het Bbl. Het is een bescherming van het recht van eigendom, die passend is te achten omdat het hier gaat om een bevoegdheid van burgemeester en wethouders die blijkens de wetsgeschiedenis slechts bedoeld is voor toepassing in bijzondere gevallen (Kamerstuk 29 392, nr. 3, blz. 7). Wat daarbij onder bijzonder geval moet worden verstaan, is door de wetgever aan de rechtspraktijk overgelaten. Diezelfde lijn is gevolgd bij het opstellen van het Bbl. Evenals het huidige artikel 13 van de Woningwet is artikel 3.7 van het Bbl dus niet bedoeld om generiek te worden toegepast, bijvoorbeeld ter generieke verbetering van de energiezuinigheid van de woningvoorraad. Het kabinet wil nog dit jaar komen met nieuwe voorstellen over energiegerelateerde onderwerpen in de Energieagenda. Wanneer de lange-termijndoelstellingen voor de energietransitie vaststaan, inclusief de wijze waarop deze doelstellingen moeten worden bereikt en de rol van decentrale bestuursorganen daarbij, zal worden bezien of het Bbl moet worden aangepast om deze doelstellingen te helpen realiseren.

Vraag 23

Is het de bedoeling dat de bevoegdheid tot het stellen van aanvullende gemeentelijke bouwkundige eisen in het belang van de openbare orde, de zedelijkheid en de gezondheid komt te vervallen? Mogen gemeenten bijvoorbeeld nog bouwkundige en inrichtingseisen aan bordelen stellen in verband met de sociale veiligheid en gezondheid van prostituees? Blijft het bijvoorbeeld mogelijk om aan permanente tribunes (tribunes die als bouwwerk hebben te gelden) in de openbare ruimte bij evenementen bouwkundige eisen te stellen in verband met «crowd control»? Kan dat ook voor tribunes die geen bouwwerk zijn omdat ze slechts tijdelijk zijn?

Antwoord 23

Evenals bij de huidige bouwregelgeving (Woningwet, Bouwbesluit 2012) vallen openbare orde en zedelijkheid niet onder de reikwijdte van de Omgevingswet, dus ook niet onder de reikwijdte van de daarmee samenhangende uitvoeringsregels. Zie ook de toelichting op het toepassingsgebied van de Omgevingswet in paragraaf 4.1.3 van de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 962, nr. 3). Als een gemeente de in de vraag bedoelde regels in hoofdzaak in het belang van openbare orde of zedelijkheid wil stellen, zal zij dat dus niet op voet van de Omgevingswet kunnen doen maar op voet van een andere wet (zoals bijvoorbeeld de Gemeentewet) moeten doen. Het belang van het beschermen van de gezondheid valt wel onder de reikwijdte van de Omgevingswet. Gemeenten hebben in dit verband mogelijkheden om regels in het belang van de gezondheid te stellen voor zover er geen uitputtend bedoelde rijksregels over het betreffende gezondheidsaspect zijn. Dat is onder de huidige bouwregelgeving niet anders.

De Omgevingswet verandert voorts niets aan de huidige gemeentelijke mogelijkheden om bij evenementen regels in het belang van «crowd control» te stellen ten aanzien van (al dan niet als bouwwerk aan te merken) tribunes.

Vraag 24

Brengt het vervallen van het stellen van eisen aan afmetingen van verblijfsruimten niet het risico met zich mee dat sommige ruimten niet als verblijfsruimte worden aangemerkt, maar wel als zodanig worden gebruikt en dan niet voldoen aan ventilatie-eisen, verlichting en daglichttoetreding? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen?

Antwoord 24

Het vervallen van de afmetingseisen staat los van het aanmerken van een ruimte als verblijfsruimte. Evenals nu zal een aanvrager van een vergunning op de aanvraagtekening de verblijfsruimten moeten aangeven op basis van het beoogde gebruik. Gemeenten kunnen in de gebruiksfase handhaven als ruimten uiteindelijk toch anders worden gebruikt dan is vergund. Bijvoorbeeld in het geval geslapen wordt in een niet als verblijfsruimte aangemerkte ruimte met bijvoorbeeld onvoldoende ventilatie of daglicht. Met deze handhavingsmogelijkheid is het voor een aanvrager van een vergunning niet aanlokkelijk te weinig en te kleine verblijfsruimten te maken.

Vraag 25

Waarom kiest u er bij het herijken van de bouwvoorschriften voor om het rechtens verkregen niveau voor bestaande bouw niet van toepassing te verklaren? Vindt u dat herinvoering van het nieuwbouwniveau voor verbouw met een vrijstellingsmogelijkheid voor het bevoegd gezag niet beter past in de systematiek van de Omgevingswet? Wat vindt u van de stelling dat de ratificering van het VN-verdrag met betrekking tot de toegankelijkheid voor mensen met een beperking het noodzakelijk maken om ook bij verbouw die toegankelijkheid verplicht te stellen?

Antwoord 25

Deze vraag is drieledig.

  • (1) De systematiek van het Bbl (en ook het huidige Bouwbesluit 2012) is zodanig dat bestaande gebouwen in ieder geval moeten voldoen aan het rechtens verkregen niveau. Dit komt door de combinatie van de eisen voor bestaande bouw en die voor verbouw. Bij verbouw geldt in het algemeen het rechtens verkregen niveau. Dit betekent dat men een bestaand gebouw niet onder het rechtens verkregen niveau mag brengen. Ik heb eerder ook in de consultatiereacties gemerkt dat hierover toch nog veel onduidelijkheid is. Ik zal de toelichting op de systematiek van de verbouwvoorschriften en de uitwerking hiervan op bestaande gebouwen verder verduidelijken.

  • (2) In technische zin biedt de Omgevingswet ruimte voor zo’n systematiek van landelijk uniforme rijksregels met een gemeentelijke ontheffingsmogelijkheid (maatwerkvoorschrift). Dat was ook de systematiek die tot 2012 in het Bouwbesluit was opgenomen ten aanzien van het verbouwen van bouwwerken. Die systematiek heeft echter twee grote nadelen: a) er is een preventieve overheidsbeslissing vereist voor een voorgenomen verbouwing, hetgeen noopt tot het volgen van een vergunningprocedure met alle ongewenste administratieve en bestuurlijk lasten vandien, en b) het risico van ambtelijke willekeur bij het nemen van de beslissing over het ontheffingsverzoek. Die systematiek leidde er in de praktijk bijvoorbeeld toe dat voorgenomen omzettingen van leegstaande gebouwen (zoals kantoorgebouwen) in bijvoorbeeld woonruimte ernstig werden belemmerd of onmogelijk werden gemaakt. Om die redenen is de in de vraag bedoelde systematiek in het Bouwbesluit 2012 dan ook vervangen door de nu ook in het Bbl opgenomen systematiek.

  • (3) Voor de ratificatie en implementatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is bezien in hoeverre bestaande regelgeving aanpassing behoefde. Hierbij is geoordeeld dat de regels omtrent toegankelijkheid in het Bouwbesluit 2012 voldoende invulling geven aan artikel 9 van het VN-verdrag inzake personen met een handicap.

Het verplicht stellen van toegankelijkheidseisen bij verbouw zal voor een aanzienlijke lastenverhoging zorgen en doet bovendien inbreuk op het principe van verworven rechten en het eigendomsrecht van gebouweigenaren. Op basis van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte dat in 2017 in werking zal treden, is een ieder tot wie deze wet zich richt (bijvoorbeeld de aanbieder van een dienst), verplicht zorg te dragen voor de algemene toegankelijkheid. Deze plicht richt zich ook tot de eigenaar van een gebouw waarin een dergelijke dienst wordt aangeboden. Artikel 2a wordt nader uitgewerkt in een besluit waarover uw Kamer geïnformeerd zal worden door de Staatssecretaris van VWS.

Vraag 26

Bent u het eens met het Instituut voor fysieke veiligheid dat bouwregelgeving te veel uitgaat van zelfredzaamheid (tijdig kunnen vluchten) bij ouderen en mensen met een beperking en dat met name compartimentering en rookwerendheid van wanden een zwak punt is? Zo ja, welke regels denkt u dan op te nemen in het Bbl of welke stappen gaat u zetten om te onderzoeken welke maatregelen effectief kunnen zijn? Zo nee waarom niet?

Antwoord 26

In mijn brief over brandveiligheid en zelfstandig wonende ouderen van 24 augustus 2016 ben ik onder andere ingegaan op de maatregelen die ik reeds in gang heb gezet voor het voorkomen van rookverspreiding bij brand (Kamerstuk 32 757, nr. 137). In het Bbl zijn zwaardere rookdoorgangseisen opgenomen voor nieuwbouw gebaseerd op de Europese classificatie voor rookdoorgang. Verder is reeds eerder voor nieuwe woongebouwen van het type portiekwoning in het Bouwbesluit 2012 (vanaf 1 april 2014) verplicht dat de woningdeuren bij brand zelfsluitend moeten zijn. Het zelfsluitend zijn van deuren voorkomt dat mensen bij het vluchten uit de woning in paniek de deur open laten staan en de gemeenschappelijke vluchtroute vol rook komt te staan. De mogelijkheid om zelfsluitende deuren ook voor andere woningtypen voor te schrijven in nieuwe woongebouwen wordt door mij nader beschouwd.

Hoewel deze genoemde voorschriften alleen voor nieuwbouw gelden of gaan gelden, kan de gemeente opleggen dat een bestaand gebouw (op onderdelen) moet voldoen tot aan de nieuwbouweisen. In het concrete geval dat een specifiek woongebouw onvoldoende brandveilig is in relatie tot de samenstelling van de bewoners, en de eigenaar niet uit eigen beweging zijn verantwoordelijkheid neemt, heeft de gemeente de mogelijkheid een maatwerkvoorschrift te stellen op grond van de artikelen 3.6 en 3.7 van het Bbl. Dit komt overeen met de huidige aanschrijvingsmogelijkheid van artikel 13 van de Woningwet. Of die mogelijkheid voldoende helder is en of verduidelijking noodzakelijk is, bezie ik nog in samenspraak met de betrokken organisaties.

Vraag 27

Waarom zijn eisen met betrekking tot daglichttoetreding grotendeels geschrapt terwijl de Europese Unie juist pleit voor meer aandacht voor daglichttoetreding? Hoe kan het dat in de toelichting bij deze dereguleringslag nog altijd wordt gesteld dat dit extreem lage kwaliteitsniveau nog altijd leidt tot een voldoende gezond binnenmilieu terwijl bij het eerste Bouwbesluit het eisenniveau veel hoger was en daarvan was gemotiveerd dat dit noodzakelijk was vanuit het oogpunt van een gezond binnenmilieu? Kunt u de stelling in de toelichting met gezaghebbende rapporten onderbouwen?

Antwoord 27

Bij brief van 18 november 2016 (Kamerstuk 33 118, nr. 44) heeft het kabinet u geïnformeerd dat de voorgenomen deregulering van daglichttoetreding en afmetingen van trappen niet door gaat waarmee het niveau van bescherming ongewijzigd blijft ten opzichte van het Bouwbesluit 2012.

Vraag 28

Waar staan de normen van de ruimten met een oppervlakte groter dan 150 m2 (art. 3.85 lid 7), aangezien de bovenstaande tabel niet van toepassing is?

Antwoord 28

Evenals onder het Bouwbesluit 2012 geldt zijn in het Bbl geen daglichtnormen opgenomen voor een onderwijsruimte groter dan 150 m2. Zo’n ruimte groter dan 150 m2 is in de praktijk een aula of andere gemeenschapsruimte in het onderwijsgebouw. Daglichttoetreding staat op gespannen voet met voor een dergelijke ruimte typerende gebruik van audiovisuele middelen.

Vraag 29

Hoe verhoudt zich het schrappen van de bruikbaarheidseisen tot de in 2012 opnieuw ingevoerde voorschriften over de aanwezigheid van een buitenberging bij elke woning en een buitenruimte bij appartementen? Waar is de verwachting op gebaseerd dat de markt nu wel voldoende zelfregulerend zal zijn, gelet op het feit dat het argument voor de herinvoering was dat de markt op dit terrein onvoldoende zelfregulerend bleek te zijn?

Antwoord 29

Zie het antwoord op vraag 2.

Vraag 30

Hoe wordt aangekeken tegen de opvatting van de vier grootste gemeenten (G4) dat het schrappen van de bruikbaarheidseisen zal leiden tot een onaanvaardbare daling van de woningkwaliteit, met name aan de onderkant van de woningmarkt en in situaties waarbij sprake is van schaarste? Waardoor wordt in het Bbl een daling van de woningkwaliteit voorkomen? Waarom is er in het Bbl voor gekozen is om de eisen uit het oogpunt van bruikbaarheid te schrappen? Hoe verhoudt zich dit tot artikel 4.21 van de Omgevingswet over de borging van de minimumkwaliteit voor duurzaamheid en bruikbaarheid en met het uitgangspunt van het behoud van een gelijkwaardig beschermingsniveau? Kunt u uw antwoorden op deze vragen toelichten?

Antwoord 30

Zie het antwoord op de vragen 1, 2, 5, 18 en 22.

Vraag 31

Hoe denkt u met het wegvallen van de bruikbaarheideisen te kunnen voldoen aan het VN-verdrag met betrekking tot de toegankelijkheid van gebouwen voor mensen met een beperking? Hoe denkt u inhoud te geven aan het amendement met het Kamerstuk 33 962, nr. 64 van de Omgevingswet?

Antwoord 31

Met de bestaande toegankelijkheidsregels uit het Bouwbesluit 2012 geeft Nederland voor de toegankelijkheid van gebouwen invulling aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Deze toegankelijkheidsregels zijn overgenomen in het ontwerp-Bbl. De toegankelijkheidseisen worden dus niet gedereguleerd. De bruikbaarheidseisen hebben geen directe relatie met toegankelijkheid, deregulering van deze eisen met instandhouding van de toegankelijkheidseisen is daarom mogelijk.

Aan het door u bedoelde amendement is invulling gegeven met artikel 4.21 van de wet. Op grond van genoemd artikel moet het Bbl regels bevatten over de toegankelijkheid van nieuw te realiseren bouwwerken en de directe omgeving daarvan. Deze regels zijn opgenomen in §4.5.1 (voor wat betreft de toegankelijkheid van nieuw te realiseren bouwwerken) en §3.4.2 en §4.5.2 (voor wat betreft de bereikbaarheid van gebouwen met een toegankelijkheidssector) van het Bbl.

Vraag 32

Hoe denkt u dat zonder het bestaan van bruikbaarheidseisen toekomstige bouwwerken zullen voldoen aan eisen met betrekking tot gezondheid, toegankelijkheid en duurzaamheid (sustainability)? Hoe kan opgetreden worden tegen ongewenste segregatie en gebouwen met een minimum aan verblijfsgebied en een veelvoud aan onbenoemde ruimten? Bestaat de kans dat dit zal leiden tot sociale achterstandswijken met alle problematiek van dien? Waarom is in het Bbl geen sluitende definitie opgenomen voor toegankelijkheid?

Antwoord 32

Ook zonder bedoelde bruikbaarheidseisen moeten nieuwe gebouwen op grond van het Bbl voldoen aan eisen met betrekking tot gezondheid, toegankelijkheid en duurzaamheid (energiezuinigheid en milieulast van toe te passen bouwmaterialen). Verreweg de meeste opdrachtgevers bij nieuwbouw zijn professionele opdrachtgevers (zoals woningcorporaties en projectontwikkelaars). Ik verwacht niet dat zij Bbl-eisen met betrekking tot gezondheid, toegankelijkheid en duurzaamheid zullen gaan omzeilen door bouwplannen met een overdaad aan onbenoemde ruimten te gaan ontwikkelen. Zulke gebouwen zijn immers niet nauwelijks bruikbaar en dus niet of moeilijk verhuur- of verkoopbaar. Om dezelfde reden verwacht ik dan ook niet dat het schrappen zal leiden tot ongewenste segregatie of sociale achterstandswijken.

Zoals in de kabinetsbrief van 18 november 2016 over de resultaten van de consultatie en toetsing van de vier ontwerp-AMvB’s is aangegeven, is geen definitie voor toegankelijkheid opgenomen omdat een definitie als door Ieder(in) voorgesteld te beperkend is ten aanzien van de door het VN-Gehandicaptenverdrag beschermde belangen (Kamerstuk 33 118, nr. 44, blz. 24/25).

Vraag 33

Klopt het dat het in artikel 4.167, eerste lid draait om de toegankelijkheidssector (een voor personen met een functiebeperking zelfstandig bruikbaar en toegankelijk gedeelte van een gebouw)? Zo ja, welke ruimtes in de woning tellen dan mee? Uit de tabel lijkt het dat verkeersgebied toegankelijk moet zijn, maar er staat niets over de badkamer, wc, keuken en andere kamers. Wel lijkt een lift nodig te zijn. Kunt u dit uitleggen?

Antwoord 33

Het eerste lid van artikel 4.167 draait inderdaad om de toegankelijkheidssector. De eisen voor een toegankelijkheidssector zien bij de woonfunctie toe op de gemeenschappelijke verkeersruimten van een woongebouw en niet van de ruimten in een in dat woongebouw gelegen woning. De badkamer, wc, keuken en andere kamers in die woning liggen dus niet in de toegankelijkheidssector. De lift is voorgeschreven om een op een verdieping gelegen woning bereikbaar te maken. De omvang van de toegankelijkheidssector alsmede de aanwezigheid van een lift zijn ongewijzigd uit het huidige Bouwbesluit 2012 overgenomen.

Vraag 34

De tabel in artikel 4.167 wijst die regels aan waar men aan moet voldoen (artikel 4.167, tweede lid). De tabel wijst echter geen regels aan, maar koppelt slechts functies aan onderwerpen. Kunt u dit uitleggen?

Antwoord 34

In de tabel worden per gebruiksfunctie de artikelen aangestuurd die van toepassing zijn. In deze artikelen staan vervolgens de regels waaraan moet worden voldaan voor die gebruiksfunctie. Deze systematiek met aansturingstabellen wordt al sinds het Bouwbesluit 2003 gehanteerd. In het algemeen deel van de toelichting op het Bbl wordt deze systematiek overigens uitgebreid uitgelegd.

Vraag 35

Is overwogen om de tekst van artikel 5.103 aan te scherpen door aan te geven dat verharde openbare ruimte toegankelijk moet zijn, gezien de vrij zachte formulering voor buitenruimte in dat artikel? Klopt het dat dat alleen voor nieuwe ontwikkelingen geldt (als uitwerking van de opdracht in art. 2.28 van de Omgevingswet)? Hoe wordt dan omgegaan met het verbeteren van toegankelijkheid in bestaande situaties (artikel 2.1, derde lid, onder s van de Omgevingswet)?

Antwoord 35

Gezien de verwijzing naar artikel 5.103 is er bij de beantwoording van deze vraag van uit gegaan dat de vraagsteller aan het ontwerp-Besluit kwaliteit leefomgeving refereert.

Nee, er is niet overwogen om de tekst van artikel 5.103 aan te scherpen, omdat er voor is gekozen de definitie van het begrip toegankelijkheid breed te houden. Ten aanzien van de door het VN-Gehandicaptenverdrag beschermde belangen dienen zowel de begrippen «toegankelijkheid» als «buitenruimte» ruim te worden opgevat. Het gaat om de toegankelijkheid voor iedereen en om alle openbare buitenruimte. Indien er zou worden opgenomen dat verharde wegen toegankelijk dienen te zijn, is dit te beperkend ten aanzien van onverharde wegen, waarbij ook het toegankelijkheidsaspect dient te worden meegewogen.

Het klopt dat toegankelijkheid alleen hoeft te worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit sluit inderdaad aan bij de wettelijke grondslag van artikel 2.28 Omgevingswet. Dit past ook goed binnen het stelsel van de Omgevingswet, waarbij niet vanuit één belang beleid wordt ontwikkeld, maar van waaruit een belangenafweging plaatsvindt van alle belangen met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Als er echter ontwikkelingen plaatsvinden in bestaande situaties, zoals renovatie van een perk, uitbreiding van een bosperceel, opknappen van een speeltuin, zijn dat nieuwe ontwikkelingen in de zin van artikel 5.103 en zal dus ook steeds bezien moeten worden of en hoe de toegankelijkheid voor personen met een functiebeperking kan worden bevorderd.

Vraag 36

Is een maatschappelijke effectrapportage beschikbaar voor gegeven dat in het Bbl vele bepalingen uit het huidige Bouwbesluit zijn geschrapt of gewijzigd, nieuwe bepalingen zijn toegevoegd en dat een motivering voor het schrappen, wijzigen en toevoegen grotendeels ontbreekt?

Antwoord 36

Evenals voor de drie andere AMvB’s is er voor het Bbl geen integrale maatschappelijke effectrapportage van alle wijzigingen ten opzichte van de huidige regelgeving. De belangrijkste wijzigingen zijn toegelicht in de nota van toelichting bij het Bbl. In het voorlichtingsmateriaal dat de implementatie van het Bbl gaat ondersteunen, zal themagericht uitgebreid op de wijzigingen en hun achtergrond worden ingegaan.

Vraag 37

Klopt de tekst in de nota van toelichting inzake toegankelijkheid voor gehandicapten wel, nu de toegankelijkheidseisen van het Bouwbesluit 2012 niet één op één zijn overgenomen?

Antwoord 37

Die tekst klopt. Enkele organisaties hebben in hun consultatiereactie ten onrechte geconcludeerd dat de regels in het ontwerp-Bbl hierover zouden afwijken van regels in het huidige Bouwbesluit 2012. Hun conclusie is onjuist. De Bbl-regels omtrent toegankelijkheid zijn qua inhoud volledig gelijk aan de huidige regels in het Bouwbesluit 2012.

Vraag 38

Is onderzocht wat het schrappen van de bruikbaarheidseisen voor gevolgen zal hebben? Doet zich dan niet het risico van 19de-eeuwse woontoestanden met kamers van 1 bij 2 meter, in een souterrain zonder daglicht of op een vliering van anderhalve meter hoog voor?

Antwoord 38

Bij het opstellen van het Bbl is geen extern onderzoek naar de gevolgen van het schrappen van de bruikbaarheidseisen verricht. Zoals in het antwoord op vraag 1 al is aangegeven, zijn die eisen in het Bouwbesluit 2012 al eerder buiten werking gesteld voor de particuliere eigenbouw en wordt ook in het kader van de Crisis-en herstelwet geëxperimenteerd met het buiten werking stellen van zulke eisen. De ervaringen hiermee zijn positief. Ik verwacht dan ook zeker geen 19de-eeuwse woontoestanden.

Vraag 39

Welke rol speelt de brandveiligheid bij de bruikbaarheid (indien de bruikbaarheid niet goed is, is de brandveiligheid immers ook niet goed)? Is onderzocht hoe die twee zich tot elkaar verhouden en tot welke nadelige gevolgen dit kan leiden?

Antwoord 39

De eisen die in het Bouwbesluit 2012 worden gesteld aan bruikbaarheid – en die zijn geschrapt in het Bbl – zijn niet gesteld uit oogpunt van brandveiligheid. Alle eisen die in het Bouwbesluit 2012 worden gesteld uit het oogpunt van brandveiligheid zijn in het Bbl onverkort gehandhaafd. Onderzoek hiernaar is daarom niet nodig.

Naar boven