33 117 EU-voorstel: richtlijn betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten COM(2011)714

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 januari 2012

De vaste commissie voor Financiën1 heeft tijdens haar vergadering van 13 december 2011 gesproken over het richtlijn voorstel van de Europese Commissie betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (COM(2011)714)2. De leden van de SP-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen die zijn opgenomen in de brief aan de minister van Financiën van 19 december 2011.

De staatssecretaris van Financiën heeft op 30 januari 2012 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Den Haag, 19 december 2011

De vaste commissie voor Financiën heeft tijdens haar vergadering van 13 december jl. gesproken over het richtlijn voorstel van de Europese Commissie betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten (COM(2011)714)3. De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie. Zij hebben hierover enkele vragen.

Dit voorstel maakt deel uit van het voornemen van de Europese Commissie om de heffing van dubbele belastingen binnen de Europese Unie aan te pakken en strekt tot een herschikking van Richtlijn 2003/49/EC. Volgens de Commissie is het voorstel gericht op de aanpak van problemen die voortvloeien uit specifieke obstakels op het gebied van de vennootschapsbelasting die de werking van de interne markt belemmeren, in casu de situatie dat grensoverschrijdende rente en royaltybetalingen zwaarder worden belast dan binnenlandse transacties.

Nederland kent vele belastingverdragen die eveneens juist gericht zijn op de voorkoming van dubbele belastingheffing. Nederland heeft dergelijke verdragen met landen binnen en buiten de EU. Hoe verhoudt de voorgestelde richtlijn zich tot deze verdragen? Wat voegt de richtlijn ten opzichte van onze verdragen materieel voor Nederland nog toe? Hoe worden de Nederlandse belastingverdragen eventueel beïnvloed door de voorgestelde richtlijn, hoe houdbaar en relevant zijn deze verdragen nog en wat betekent de richtlijn voor de positie van Nederland als vestigingsplaats voor (hoofd)kantoren van transnationale ondernemingen?

De commissie ziet uw reactie op bovenstaande vragen met belangstelling tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, P. H. J. Essers

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2012

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van de leden van de SP fractie over het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn over een gemeenschappelijk regeling inzake interest en royalty betalingen tussen verbonden ondernemingen die in verschillende lidstaten gevestigd zijn COM(2011)714.

De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers

Antwoorden naar aanleiding van schriftelijke vragen van de politieke partij de SP over het voorstel voor een richtlijn inzake rente en royalty’s uitkeringen tussen verbonden ondernemingen van verschillende lidstaten COM(2011)714

De leden van de SP fractie hebben kennisgenomen van het richtlijnvoorstel van de Europese Commissie over de vernieuwde interest en royalty richtlijn. Wel hebben de leden van de SP enige vragen.

Zo vragen de leden van de SP-fractie zich als eerste af hoe de voorgestelde richtlijn zich tot de verdragen verhoudt en wat de richtlijn materieel aan de verdragen toevoegt. Zoals ik in onderdeel 1.3.5. van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid schreef beperkt het primaire en secundaire Unierecht de beleidsruimte voor EU-lidstaten in de sfeer van belastingverdragen. Dit geldt voor deze richtlijn met betrekking tot de verdragsartikelen inzake interest (artikel 11 OESO-modelverdrag) en royalty’s (artikel 12 OESO-modelverdrag). Omdat deze onderwerpen binnen de Unie al grotendeels geregeld zijn, maken zij nog slechts in geringe mate deel uit van de onderhandelingsdynamiek die leidt tot een package deal in de vorm van een belastingverdrag. Toch kan een verdrag nog iets toevoegen. Ook in belastingverdragen worden immers afspraken gemaakt over de verdeling van heffingsrechten over interest en royalty’s en soms bieden deze bepalingen meer voordelen dan de richtlijn. Zo kennen de meeste verdragen een ruimere kring van personen die aanspraak heeft op de voordelen van de bepaling dan de richtlijn. De richtlijn ziet bijvoorbeeld, kort gezegd, slechts op intra-concernbetalingen, waar de verdragsbepaling in de hoofdregel ook ingeroepen kan worden buiten concernverband. Anderzijds gaan niet alle belastingverdragen zo ver, dat de belasting die geheven mag worden door het bronland gereduceerd wordt tot nihil, zoals de richtlijn voorschrijft. In die optiek kan de richtlijn voordeliger zijn voor belastingplichtigen. De betrokken belastingplichtigen kunnen in de praktijk een beroep doen op de voor hen meest gunstige bepalingen, mits zij aan de voorwaarden van die bepalingen voldoen.

Vervolgens vragen deze leden hoe de Nederlandse belastingverdragen eventueel beïnvloed worden door de voorgestelde richtlijn. Afgezien van de bovengenoemde interactie binnen de EU, kunnen derde landen die met EU-lidstaten onderhandelen over belastingverdragen, kritisch zijn over de mogelijkheid dat interest en royalty’s door kunnen stromen naar andere EU-landen met gebruik van de richtlijnen die tussen de EU-lidstaten gelden. Dit kan als effect hebben dat deze derde staten verlangen dat in de belastingverdragen anti-misbruikbepalingen worden getroffen of dat de EU-lidstaten andere maatregelen treffen die intra-EU-doorstroom tegengaan.

De leden van de SP-fractie vragen ook hoe relevant en houdbaar deze verdragen nog zijn. Belastingverdragen blijven relevant. Zij regelen veel meer dan de verdeling van heffingsrechten waar de richtlijn op ziet. Te denken valt aan de verdeling van heffingsrechten over ondernemingswinsten, inkomsten uit dienstbetrekking of pensioenen, maar ook op administratieve bijstand. Strikt genomen hoeven bilaterale verdragen niet aangepast te worden aan het Unierecht omdat dit laatste in de praktijk toch van een hogere orde is en dus geldt, ongeacht de inhoud van het verdrag. Uiteraard probeert Nederland bij het afsluiten van verdragen en bij heronderhandelingen ervoor te zorgen dat de gemaakte afspraken in lijn zijn met het Unierecht.

Ten slotte vragen deze leden wat de richtlijn betekent voor de positie van Nederland als vestigingsplaats voor (hoofd)kantoren en ondernemingen. Zoals de Commissie aangeeft kan de richtlijn bijdragen aan een verbeterde werking van de interne markt. Het kan dan voor hoofdkantoren extra interessant zijn om zich in Nederland te vestigen, omdat Nederland enerzijds toegang kan bieden tot deze interne markt en anderzijds een groot en kwalitatief hoogwaardig verdragennetwerk heeft met derde landen.


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Terpstra (CDA), Noten (PvdA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) (voorzitter), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP) Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Sent (PvdA), Postema (PvdA), Klever (PVV), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD) (vice-voorzitter), Van Rey (VVD) en Bröcker (VVD).

X Noot
2

Dossier E110078 op www.europapoort.nl; het com-document is als bijlage bij dit verslag opgenomen.

X Noot
3

Dossier E110078 op www.europapoort.nl

Naar boven