Den Haag, 7 december 2011
De Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal hebben, overeenkomstig de daarvoor
vastgestelde procedure, het voorstel voor Verordening Europees Globaliseringsfonds
2014 – 2020 getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven
aan artikel 5 EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de
toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
Met deze brief stellen wij u in kennis van het oordeel van de Eerste en de Tweede
Kamer der Staten-Generaal. Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees Parlement,
de Raad en de Nederlandse regering.
Beide Kamers der Staten-Generaal zijn van oordeel dat de Europese Commissie onvoldoende
heeft aangetoond dat het voorstel voldoet aan de beginselen van subsidiariteit. Het
ondersteunen van werknemers die hun baan (dreigen te) verliezen is naar de mening
van de beide Kamers een taak die primair bij de lidstaten hoort te liggen.
Beide Kamers zijn er dan ook niet van overtuigd dat het voorstel aan het subsidiariteitsbeginsel
voldoet. Het enige door de Europese Commissie op grond van artikel 175, derde alinea,
van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie aangevoerde argument –
dat solidariteit niet op het niveau van de lidstaten kan worden bereikt – is niet
voldoende, niet uitgewerkt en daarmee niet overtuigend.
Beide Kamers zijn daarom van mening dat het voorstel onvoldoende meerwaarde heeft
ten opzichte van andere Europese instrumenten en ten opzichte van nationale verantwoordelijkheden
en inspanningen.
Daarom is deze verordening (COM (2011) 608) volgens beide Kamers der Staten- Generaal
strijdig met het beginsel van subsidiariteit.
De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal der Staten-Generaal, G. J. de Graaff
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Gerdi A. Verbeet