33 093 EU-mededeling: Een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering: beschikbare opties COM(2011)429

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 december 2011

De vaste commissie voor Immigratie & Asiel / JBZ-raad1 heeft in haar vergaderingen van 13 september en 25 oktober 2011 gesproken over de mededeling van de Europese Commissie getiteld «Een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering: beschikbare opties».2 De leden van de D66-fractie hebben met enige zorg kennis genomen van deze mededeling. Zij hebben dan ook de nodige vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van PvdA, SP en GroenLinks sluiten zich hierbij aan.

De commissie heeft naar aanleiding hiervan op 2 november 2011 een brief gestuurd aan de minister van Veiligheid en Justitie.

De minister heeft op 30 november 2011 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel/JBZ-raad,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE MINISTE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 2 november 2011

De vaste commissie voor Immigratie & Asiel/JBZ-raad heeft in haar vergaderingen van 13 september en 25 oktober 2011 gesproken over de mededeling van de Europese Commissie getiteld «Een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering: beschikbare opties».3 De leden van de D66-fractie hebben met enige zorg kennis genomen van deze mededeling. Zij hebben dan ook de nodige vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van PvdA, SP en GroenLinks sluiten zich hierbij aan.

Deze mededeling is een tegemoetkoming van de Europese Commissie aan de gestelde eisen van het Europees Parlement bij instemming met het SWIFT-akkoord in 2010.4 Dit akkoord voorziet in de uitwisseling van financiële data van burgers in de Europese Unie aan de Verenigde Staten. Wegens technische beperkingen is het vooralsnog alleen mogelijk om deze bij SWIFT berustende informatie per bulk over te dragen, waarna analisten in de Verenigde Staten de voor hun van belang zijnde informatie extraheren. Daarom werd als voorwaarde voor instemming met het akkoord destijds door het Europees Parlement geëist dat de Europese Commissie binnen een jaar met een voorstel zou komen voor manieren waarop de financiële data van Europese burgers op Europees grondgebied geanalyseerd zouden kunnen worden, in plaats van de onderhavige informatie per bulk aan de Verenigde Staten over te dragen ter analyse. Hoewel deze mededeling nog geen concrete uitwerking is van deze eis, worden er wel drie opties besproken waarmee hieraan tegemoet gekomen zou kunnen worden. Waar het Europees Parlement deze eis in eerste instantie stelde om het proces goed te kunnen bewaken, heeft de Europese Commissie naar de mening van deze leden onterecht de mogelijkheid aangegrepen om het voortouw te nemen in de beleidsvorming omtrent deze kwestie. Graag vernemen deze leden van u hoe u deze ontwikkeling duidt.

De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over de reikwijdte van de drie opties in de mededeling. Waar eerst werd gesproken over een manier om specifieke financiële data uit te wisselen, wordt nu gesproken over uitgebreide programma’s voor het traceren van terrorismefinanciering. Bent u van mening dat de voorstellen in deze mededeling recht doen aan de eis van het Europees Parlement? Wat is volgens u de toegevoegde waarde van een dergelijk programma gezien de mogelijkheden die verschillende Europese instrumenten, zoals richtlijn 2008/20/EG en verordening (EG) nr. 1781/2006, nu al bieden? Wat is volgens u de toegevoegde waarde van een Europees programma voor het traceren van terrorismefinanciering ten opzichte van een technische aanpassing in de software die het mogelijk maakt om financiële data op Europees grondgebied te analyseren? Deelt u de opvatting van deze leden dat de voorgestelde programma’s disproportionele effecten teweeg brengen? De leden van de fractie van D66 ontvangen graag uw reactie hierop.

De leden van de D66-fractie zijn voorts nieuwsgierig naar uw visie op de rechtsgrondslag van deze voorstellen. Aangezien er reeds verschillende Europese instrumenten bestaan ter aanpak van terrorismefinanciering en deze hun rechtsgrondslag alle vinden op het gebied van de interne markt, zijn deze leden indachtig het Europees recht en overeenkomstig jurisprudentie van het Hof van Justitie van mening dat akkoorden met derde landen op eenzelfde rechtsgrondslag dienen te berusten als interne verdragen. Het SWIFT-akkoord vindt zijn rechtsgrondslag echter op het gebied van samenwerking tussen politiediensten. Wilt u daarom namens deze leden kritisch blijven volgen of de juridische basis van de onderhavige voorstellen wel aansluit bij het initiële doel van het programma voor het traceren van terrorismefinanciering? Graag vernemen deze leden uw reactie.

Aansluitend hierop verzoeken de leden van de D66-fractie u nader in te gaan op de beoordeling van deze commissiemededeling door de regering in het BNC-fiche. Hierin wordt een positieve blijk van belangstelling gegeven, hoewel er nog geen voorkeur voor een optie wordt uitgesproken. Wel wordt er ten onrechte in gesuggereerd dat het in de rede ligt dat de rol van Europol wordt gecontinueerd in het programma. Waarom is de regering gezien de precaire rol van Europol in het verleden van mening dat dit in de rede ligt? Graag uw reactie hierop.

Tot slot plaatsen de leden van de D66-fractie grote vraagtekens bij de effectiviteit van de voorstellen wanneer er een bepaling in wordt opgenomen die lidstaten de mogelijkheid biedt om te weigeren gegevens af te staan. Bent u het met deze leden eens dat juist het gebrek aan informatie-uitwisseling en samenwerking een van de grootste veiligheidsproblemen is geweest in het verleden? Opslag van gegevens zal naar de mening van deze leden niets bijdragen aan de veiligheid, zolang niet alle lidstaten en betrokken diensten verplicht worden om deze informatie uit te wisselen.

De commissie ziet een reactie van de minister met belangstelling tegemoet en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel/JBZ-raad,

P. L. Meurs

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 2011

Op 2 november jl. zond u mij een brief met een aantal vragen van de leden van de D66-fractie, waarbij de leden van de fracties van PvdA, SP en GroenLinks zich aansluiten, over de recente mededeling van de Europese Commissie over de opties voor een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering (hierna: EU TFTS). Graag ga ik hieronder in op de in uw brief gestelde vragen.

In de opvatting van de genoemde leden van de vaste commissie heeft de Europese Commissie onterecht de mogelijkheid aangegrepen om het voortouw te nemen in de beleidsvorming omtrent deze kwestie. Graag vernemen deze leden hoe ik deze ontwikkeling duid. Ik deel uw appreciatie van deze ontwikkeling niet. In mijn optiek heeft de Europese Commissie eenvoudigweg getracht uitvoering te geven aan het verzoek van de Raad5 binnen een jaar na de inwerkingtreding van de TFTP-overeenkomst een «juridisch en technisch kader voor het extraheren van gegevens op het EU-grondgebied» voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad. Voor mijn inhoudelijke beoordeling van de mededeling verwijs ik graag naar het u terzake toegegane BNC-fiche6.

De leden van de D66-fractie hebben mij vervolgens gevraagd of ik van mening ben dat de voorstellen in deze mededeling recht doen aan de eis van het Europees Parlement. Onder verwijzing naar mijn antwoord op de vorige vraag, wil ik benadrukken dat het niet in de eerste plaats aan mij is te beoordelen of de mededeling recht doet aan de eis van het Europees Parlement. Het is mij in dat verband uiteraard bekend dat een aantal leden van het LIBE-comité zich inmiddels kritisch heeft uitgelaten over de mededeling. Om die reden hebben de Staatssecretaris en ik ons bij verschillende gelegenheden in de Tweede Kamer dan ook uitgesproken voor het op korte termijn plaatsvinden van informeel overleg tussen de Europese Commissie en het Europees Parlement, teneinde zodoende de kennelijk bestaande kloof der verwachtingen tussen deze beide instellingen te overbruggen.

De genoemde leden hebben mij ook gevraagd wat volgens mij de toegevoegde waarde van een dergelijk programma is, gezien de mogelijkheden die verschillende Europese instrumenten, zoals richtlijn 2008/20/EG en verordening (EG) nr. 1781/2006, nu al bieden en wat de toegevoegde waarde is van een Europees programma voor het traceren van terrorismefinanciering ten opzichte van een technische aanpassing in de software die het mogelijk maakt om financiële data op Europees grondgebied te analyseren. In antwoord daarop kan ik enkel mijn standpunt herhalen dat het primair aan de Europese Commissie is die noodzaak en toegevoegde waarde aan te tonen. Zonder een nadere uitwerking van de mededeling, met inbegrip van een goed impact assessment, zijn wij namelijk vooralsnog niet in staat dat te beoordelen. Overigens sluit ik niet uit dat een technische aanpassing van de software, waaraan u refereert, voorzien zou moeten worden van een juridisch kader.

Op hun vraag of ik de opvatting deel dat de voorgestelde programma’s disproportionele effecten teweeg brengen, kan ik evenmin inhoudelijk reageren, voordat ik beschik over het in mijn antwoord op uw vorige vraag genoemde impact assessment van de Europese Commissie en zo lang er niet sprake is van een concreet voorstel voor een EU TFTS. Wel bevestig ik graag dat naast de noodzaak ook de proportionaliteit van een dergelijk voorstel voor Nederland een belangrijk aandachtspunt zal vormen bij de uiteindelijke beoordeling daarvan.

De leden van de D66-fractie zijn voorts nieuwsgierig naar mijn visie op de rechtsgrondslag van deze voorstellen. Met hen wacht ik het voorstel van de Europese Commissie ook op dat punt met belangstelling af, maar ik zeg deze leden graag toe dat ik zorgvuldig zal bezien of de voorgestelde grondslag in voorkomend geval strookt met het doel van een toekomstig EU TFTS.

De leden van de D66-fractie informeren voorts waarom de regering van mening is dat een rol van Europol in het verlengde van die onder de TFTP-overeenkomst in de rede ligt. De reden daarvoor is dat Europol inmiddels ruime ervaring en deskundigheid op dit terrein heeft opgedaan in het kader van zijn in de TFTP-overeenkomst omschreven taak en de toegevoegde waarde van zijn rol als intermediair tussen hen en rechtshandhavingsautoriteiten in de lidstaten van de EU in toenemende mate concreet gestalte geeft. Benadrukt zij echter dat op dit moment nog niet vaststaat welke precieze rol Europol onder een EU TFTS kan of zal vervullen. Ook op dat punt zijn nadere uitwerking van de mededeling en een impact assessment nodig.

Tot slot hebben de leden van de D66-fractie grote vraagtekens geplaatst bij de effectiviteit van de voorstellen wanneer er een bepaling in wordt opgenomen die lidstaten de mogelijkheid biedt om te weigeren gegevens af te staan en zij hebben tevens gevraagd of ik het met hen eens ben dat juist het gebrek aan informatie-uitwisseling en samenwerking een van de grootste veiligheidsproblemen is geweest in het verleden. Nu er nog geen concreet voorstel voor een EU TFTS voorligt, laat ook deze vraag zich niet goed beantwoorden. Ik zou bovendien de vooronderstelling waarop de vraag is gebaseerd zeker niet in dergelijke algemene termen willen onderschrijven. Wellicht ten overvloede kan ik in dit verband echter wel verwijzen naar mijn in het BNC-fiche verwoorde opvatting dat een dergelijk systeem ruimte zou moeten laten aan nationale uitvoeringsorganisaties, waaronder in het bijzonder inlichtingen- en veiligheidsdiensten, om hun taken met inachtneming van de

bestaande juridische en praktische kaders en ook de gangbare werkwijzen te blijven uitoefenen. Bij genoemd uitgangspunt staat voorop, zoals de Commissie in het kader van de doeltreffendheid benadrukt, dat de lidstaten volledig moeten kunnen blijven bepalen of hun informatie of inlichtingen met andere autoriteiten mogen worden uitgewisseld.

De minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD), Slagter-Roukema (SP), Franken (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Meurs (PvdA) (voorzitter), Strik (GL), Vliegenthart (SP), K.G. de Vries (PvdA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Beuving (PvdA), Schrijver (PvdA), M. de Graaf (PVV) (vice-voorzitter),Reynaers (PVV), Popken (PVV), Huijbregt-Schiedon (VVD), Schouwenaar (VVD) en Swagerman (VVD).

X Noot
2

COM(2011)429 (is opgenomen in dit verslag). Zie ook dossier E110041 op www.europapoort.nl.

X Noot
3

COM(2011)429. Zie ook dossier E110041 op www.europapoort.nl.

X Noot
4

Zie voor de behandeling in de Eerste Kamer van dat akkoord dossier E100013 op www.europapoort.nl.

X Noot
5

Zie artikel 2 van het besluit van de Raad van 13 juli 2010 betreffende de sluiting van de TFTP-overeenkomst, PB L 195/3 van 27 juli 2010.

X Noot
6

EK, 2011–2012, 33 093, EN.

Naar boven