33 090 IXB Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2011 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 20 april 2012

De leden van de PvdA-fractie zijn van oordeel dat, gegeven de omvang van de garantieverplichtingen en het feit dat deze gedurende het lopende jaar worden aangegaan, een meer frequente publicatie van dit overzicht wenselijk is. Is de regering hiertoe bereid?

Het parlement ontvangt twee keer per jaar een garantieoverzicht: bij de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag Rijk. De rapportage over één begrotingsjaar is drieledig:

  • Bij de Miljoenennota (september jaar t-1) wordt een garantieoverzicht gegeven van jaar t (en t-1).

  • Bij het Financieel Jaarverslag Rijk (mei jaar t) wordt een garantieoverzicht gegeven van jaar t-1.

  • Bij de Miljoenennota (september jaar t) wordt een garantieoverzicht gegeven van jaar t (en t+1).

  • Bij het Financieel Jaarverslag Rijk (mei jaar t+1) wordt een garantieoverzicht gegeven van jaar t.

De Eerste en Tweede Kamer worden dus meerdere keren over mutaties geïnformeerd. Voor het invoeren van nieuwe garantieregelingen of het verhogen van garantieplafonds van bestaande regelingen moeten de Eerste en Tweede Kamer bovendien altijd eerst toestemming geven via het reguliere begrotingstraject of via een suppletoire begroting. Ook wordt het parlement bij budgettaire nota’s geïnformeerd over wijzigingen in interventies in de financiële sector en maatregelen ter ondersteuning van de financiële stabiliteit in het Eurogebied. Alleen de mutaties onder de door het parlement goedgekeurde plafonds zullen dus in een extra garantieoverzicht nieuwe informatie zijn.

Extra garantieoverzichten zullen dus weinig nieuwe informatie bevatten, maar wel voor extra administratieve lasten zorgen. Het boekhoudsysteem moet worden aangepast en de coördinatie van informatiestromen uit de verschillende departementen moet worden geïntensiveerd.

De SP-fractie vraagt of alle EMU-landen volgens de zelfde verdeelsleutel bijdragen.

Om het aandeel van de verschillende eurolanden in de bijdrage van € 150 miljard te bepalen, zijn de relatieve quota-aandelen van het IMF gebruikt. Quota-aandelen bepalen de verplichte financiële bijdragen van landen aan het IMF, het stemgewicht binnen het IMF en dienen als leidraad voor de toegang naar middelen. Quota-aandelen reflecteren daarom de economische positie van landen in de wereldeconomie. Het is gebruikelijk de quota-aandelen ook als uitgangspunt te nemen in het bepalen van vrijwillige bijdragen aan het IMF. Hieronder worden in een tabel de quota-aandelen van de eurolanden weergegeven en het aandeel van deze landen (zowel in euro’s als in percentages) in € 150 miljard. De landen die momenteel een programma hebben bij het IMF zullen niet bijdragen (Griekenland, Ierland en Portugal) en ook Estland zal niet bijdragen.

Bijdragen eurolanden
 

Quota-aandeel (%)

Aandeel in € 150 mld (%)

Aandeel in € 150 mld (in € mld)

Oostenrijk

0,83

4,09

6,13

België

1,35

6,66

9,99

Cyprus

0,06

0,32

0,48

Finland

0,51

2,51

3,76

Frankrijk

4,23

20,94

31,40

Duitsland

5,59

27,67

41,50

Italië

3,16

15,66

23,48

Luxemburg

0,28

1,37

2,06

Malta

0,04

0,17

0,26

Nederland

1,83

9,07

13,61

Slowakije

0,21

1,04

1,56

Slovenië

0,12

0,61

0,91

Spanje

2,00

9,91

14,86

TOTAAL

20,19

100,00

150,00

De SP-fractie vraagt onder welke boekhoudcategorie het IMF deze post rubriceert en of het om een verplichte of vrijwillige bijdrage gaat en hoe dergelijke bijdragen zijn opgenomen in de IMF-statuten.

Het gaat hier om een tijdelijke verstrekking van additionele middelen aan het IMF, via bilaterale leningen. Het IMF heeft de mogelijkheid om onder artikel VII, sectie 1(i) van de statuten de algemene middelen aan te vullen met bilaterale middelen. Deze bilaterale middelen worden op vrijwillige basis door lidstaten verschaft. De Raad van Bewindvoerders moet met een meerderheid van stemmen akkoord gaan met de bilaterale leenovereenkomst tussen het IMF en het desbetreffende land.

De SP-fractie informeert of het vaker voor komt dat landen dergelijke vrijwillige bijdragen inbrengen en welke precedenten dat heeft.

Het is niet nieuw dat het IMF met bilaterale leningen de middelen aanvult. Dit is bijvoorbeeld al veelvuldig gebeurd in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Meest recent en omvangrijk voorbeeld zijn de bilaterale leenovereenkomsten afgesloten in 2009 ten tijde van de kredietcrisis. De G20 besloot op 1 april tot een uitbreiding van de New Arrangements to Borrow (NAB), het noodfonds van het IMF, met USD 500 miljard. Echter, omdat de uitbreiding en aanpassing van de NAB enige tijd zou duren vanwege de benodigde ratificatieprocessen, werd besloten de tijd te overbruggen door ongeveer USD 250 miljard aan bilaterale leningen aan het IMF beschikbaar te stellen. Uiteindelijk is er ongeveer USD 280 miljard aan bilaterale leningen beschikbaar gesteld. Ook toen zijn de quota-aandelen als uitgangspunt voor de verdeelsleutel gebruikt.

De SP-fractie vraagt of het om een permanente of een tijdelijke bijdrage gaat en wat de tijdshorizon is als dit tijdelijk is.

Bilaterale leningen hebben een tijdelijk karakter. Er wordt momenteel nog gesproken over wat de precieze looptijd moet worden van deze bilaterale leningen. Er lijkt het meeste steun voor een trekkingsperiode van twee jaar met mogelijke verlenging van twee jaar. Een verlenging vereist instemming van de lidstaat die de bilaterale lening heeft verstrekt. De maximale terugbetalingstermijn op de leningen wordt waarschijnlijk 10 jaar, maar omdat de meeste landen in een kortere periode terugbetalen aan het IMF zal in de praktijk de terugbetalingstermijn aanzienlijk korter zijn.

De SP-fractie wil weten of het gaat om een oormerking.

Deze bilaterale middelen worden net als quota-middelen ingezet voor de reguliere leningen die het IMF verschaft aan landen met betalingsproblemen. Deze middelen kunnen niet worden geoormerkt en zullen worden ingezet voor alle programma’s die worden goedgekeurd door de Raad van Bewindvoerders van het IMF. Wat betreft de vragen van de SP-fractie over de risico's voor eventueel verlies op het geleende bedrag, is het belangrijk te realiseren dat het een leningovereenkomst betreft met het IMF en niet rechtstreeks met het programmaland. Het risico op de lening wordt gedragen door het gehele lidmaatschap van het IMF en dus niet alleen door de landen die bilaterale leningen verstrekken. Op deze manier profiteren crediteurlanden dus ook van de preferred creditor status van het IMF. Bovendien biedt de IMF-benadering met schuldhoudbaarheidsanalyses, conditionaliteiten en getrancheerde uitkering een stevige bescherming voor de middelen.

Tot slot vraagt de SP-fractie naar een toelichting op de constructie dat de Staat garant staat voor de nationale centrale bank inclusief verwijzing naar regeringsstukken of andere literatuur.

In 1980 zijn de Staat en De Nederlandsche Bank (DNB) overeengekomen dat DNB belast is met het financiële beheer van de Nederlandse positie in het IMF. Dit betekent dat DNB alle financiële bijdragen aan het IMF uitvoert voor de Staat, dus zowel de quota-middelen als deze bilaterale lening. Vastgelegd is dat de Staat garant staat voor al hetgeen het IMF aan DNB verschuldigd is of verschuldigd zal worden. Dus voor het geval het IMF niet terugbetaalt, zal de Staat die bedragen aan DNB vergoeden die onbetaald zijn gebleven. Op 18 mei 1973 is in het Staatsblad (nr. 211) het besluit van 7 mei 1973 (nr. 23) gepubliceerd dat de uitbreiding van de werkzaamheden van DNB namens de Staat ten behoeve van het IMF is goedgekeurd.

De minister van Financiën, J. C. de Jager

Naar boven