33 089 EU-voorstellen: Verordeningen huwelijksvermogensrecht en vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen COM(2011)126 en COM(2011)127

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 november 2011

De toenmalige vaste commissies voor de JBZ-Raad en voor Justitie hebben in hun vergadering van 24 mei 2011 gesproken over twee voorstellen van de Europese Commissie, te weten het voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels1 en het voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.2

Naar aanleiding daarvan hebben zij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 31 mei 2011 een brief gestuurd.

De staatssecretaris heeft op 8 november 2011 gereageerd.

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel/ JBZ-Raad3 en voor Veiligheid en Justitie4 brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor het verslag,

Kim van Dooren

BRIEF AAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Den Haag, 31 mei 2011

De vaste commissies voor de JBZ-Raad en voor Justitie hebben in hun vergadering van 24 mei 2011 gesproken over twee voorstellen van de Europese Commissie, te weten het voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels5 en het voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen.6 Beide voorstellen zijn op 16 maart 2011 gepubliceerd en houden, ondanks de ook door de Europese Commissie geconstateerde verschillen tussen huwelijken enerzijds en geregistreerde partnerschappen anderzijds, nauw verband met elkaar. Op grond van artikel 3 van de Goedgekeuringswet Verdrag van Lissabon geldt met betrekking tot deze beide voorstellen het instemmingsrecht van de Kamers der Staten-Generaal.

De regering heeft in het BNC-fiche aangegeven dat Nederland positief staat ten opzichte van het idee achter beide verordeningen, namelijk het bieden van meer rechtszekerheid voor burgers en het verminderen van de administratieve lasten voor burgers doordat niet meer in verschillende lidstaten hoeft te worden geprocedeerd. Alvorens Nederland een nader standpunt inneemt, zal echter de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht om advies worden gevraagd, aldus de regering. De commissies leggen u daarom graag de volgende vragen en opmerkingen voor, met het verzoek te bevorderen dat de genoemde Staatscommissie deze in haar advies meeneemt. Na het verschijnen van het advies ontvangen de commissies graag uw reactie daarop.

Kwantitatieve onderbouwing

De commissies merken allereerst op dat het hun niet duidelijk is geworden wat de kwantitatieve gegevens zijn waarop de Europese Commissie haar stelling baseert dat hier sprake is van een zo groot probleem dat dit Europese bemoeienis rechtvaardigt. De verordeningen zullen diep ingrijpen in de autonome bevoegdheid van de diverse EU-landen om zelf het familierecht te regelen. Dan moet er, zo menen de commissies, toch sprake zijn van een omvangrijk en ernstig probleem. Zo deze kwantitatieve gegevens niet voorhanden zijn, hoe kan dan worden beoordeeld of de verordeningen voldoen aan regels van subsidiariteit en proportionaliteit?

Kunnen deze kwantitatieve gegevens over grensoverschrijdende echtscheidingen binnen EU-verband worden afgezet tegen grensoverschrijdende echtscheidingen waarbij een of beide partners afkomstig zijn uit een land buiten de EU en/of buiten de EU bezittingen hebben zoals bijvoorbeeld land of een huis? De commissies denken in dit verband bijvoorbeeld aan Marokko, Suriname of de Molukken. Zou een regeling in de vorm van een internationaal verdrag (Haags Verdrag) – dus met een breder toepassingsbereik dan de thans voorgestelde verordeningen – wellicht beter in een behoefte voorzien?

Consequenties voor derden

De commissies vragen zich af of een overzicht voorhanden is van alle consequenties die de verordening huwelijksvermogensstelsels ook voor derden kan hebben. Zij willen een voorbeeld geven: het in Frankrijk gesloten huwelijk van oorspronkelijk Franse partners, die inmiddels jaren in Nederland wonen en werken, komt tot een einde. Terwijl het koppel al jaren in Nederland woonde, overleed de laatste ouder van de vrouw. Deze Franse ouders hebben – uiteraard – geen testamentaire uitsluitingsclausule gemaakt, aangezien naar Frans recht een erfenis niet in het gemeenschappelijk vermogen valt. Stel dat de man nu – naar Nederlands recht – de helft van (de waarde van) de erfenis opeist, hoe wordt dan verdeeld? Kan deze verordening tot gevolg hebben, dat de wensen van de Franse ouders om uitsluitend aan hun dochter na te laten, worden genegeerd?

Mogelijke botsingen van rechtsstelsels

Hoe wordt omgegaan met nationale regels omtrent eigendom en eigendomsbescherming indien deze botsen met het huwelijksvermogensrecht dat krachtens deze verordeningen ter gelegenheid van een scheiding moet worden toegepast? Welk rechtsstelsel gaat in dat geval voor?

De mogelijkheid van rechtskeuze

De verordening huwelijksvermogensstelsels biedt echtgenoten de mogelijkheid om uit de rechtsstelsels waarmee zij een nauwe band hebben op grond van hun verblijfplaats of de nationaliteit van een van hen, het recht te kiezen dat toepasselijk is op hun huwelijksvermogensstelsel, ongeacht de aard of de locatie van de goederen. Artikel 16 van het voorstel kent echtgenoten en toekomstige echtgenoten de mogelijkheid toe binnen bepaalde beperkingen een rechtskeuze te doen. De verordening vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen kent de mogelijkheid van een rechtskeuze niet. Dit wordt door de Europese Commissie gemotiveerd met het argument dat de nationale wetgevingen van de lidstaten sterk uiteenlopen op het vlak van geregistreerde partnerschappen. Daarom is steeds het recht toepasselijk van de staat waar het partnerschap is geregistreerd. De commissies zouden graag zien dat de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht uitdrukkelijk ingaat op de (on)mogelijkheid van het maken van een keuze voor een toepasselijk rechtsstelsel.

Consequenties voor paren van gelijk geslacht

De commissies vragen ten slotte aandacht voor de vermogensrechtelijke gevolgen van grensoverschrijdende echtscheiding van in Nederland gehuwde homo-echtparen en grensoverschrijdende scheiding van in Nederland geregistreerde partners van gelijk geslacht. Dit in het licht van het feit dat huwelijken of geregistreerde partnerschappen tussen personen van gelijk geslacht in diverse EU-lidstaten (bijvoorbeeld Griekenland of Polen) niet worden erkend.

De commissies zien uw reactie met belangstelling tegemoet.

M. J. M. Kox

Voorzitter van de vaste commissie voor de JBZ-Raad

R. H. van de Beeten

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2011

Inleiding

In het BNC-fiche over de voorstellen voor (i) een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensrechtstelsels en (ii) een verordening betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen is aangekondigd dat zij ter advisering aan de Staatscommissie voor Internationaal Privaatrecht zouden worden voorgelegd. Bij brief van 31 mei 2011 (kenmerk 148618u) vroegen de vaste commissies voor de JBZ-raad en voor Justitie mij hen te zijner tijd te informeren over de resultaten van het onderzoek door de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht van In dat licht hebben de vaste commissies mij een aantal vragen voorgelegd met het verzoek te bevorderen dat de Staatscommissie deze in haar advies zou meenemen.

Bij brief van 21 juli 2011 heb ik de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht om advies over beide ontwerpverordeningen gevraagd. Daarbij heb ik de Staatscommissie uitdrukkelijk verzocht bij haar advisering aandacht te besteden aan de door de vaste commissies naar voren gebrachte vragen en opmerkingen. Het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht is door mij op 27 oktober 2011 ontvangen. Ik bied u het advies hierbij ter kennisneming aan.

In het algemeen staat de Staatscommissie positief tegenover beide ontwerpverordeningen. De Staatscommissie heeft wel een aantal opmerkingen van technische aard. Voor de inhoud daarvan verwijs ik graag naar het advies.

In het navolgende zal ik ingaan op hetgeen door de Staatscommissie is opgemerkt ten aanzien van de vragen en opmerkingen van de vaste commissies zoals verwoord in de voornoemde brief van 31 mei 2011.

Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over de stand van zaken bij de onderhandelingen over de ontwerpverordeningen. Deze bevinden zich momenteel nog op het niveau van de inhoudelijke besprekingen in de raadswerkgroepen. Vooralsnog valt niet te verwachten dat spoedig inhoudelijke keuzes zullen moeten worden gemaakt. Zodra wel sprake is van inhoudelijke keuzes zal ik vanzelfsprekend voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van het parlementair instemmingsrecht.

Bespreking van het advies van de Staatscommissie voor het Internationaal Privaatrecht

Dan kom ik nu toe aan de vragen en opmerkingen waarvan de vaste commissies mij hebben verzocht hen voor te leggen aan de Staatscommissie. Ik vermeld eerst de vraag en zal daarna kort aangegeven wat de Staatscommissie daarover heeft opgemerkt. Waar nodig zal ik ook het Nederlandse standpunt aangeven. Voor een uitgebreide weergave van de antwoorden van de Staatscommissie verwijs ik graag naar het advies7.

Is sprake van zodanig ernstig probleem dat een verordening op zijn plaats is?

De Staatscommissie meent dat de ontwerpverordeningen een belangrijke bijdrage leveren aan duidelijkheid over het toepasselijke recht op het gebied van het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen in internationale situaties. Het kabinet onderschrijft deze observatie van de Staatscommissie. Het kabinet meent dat een verordening inderdaad op zijn plaats is. Door de toenemende grensoverschrijdende mobiliteit van EU-burgers stijgt het aantal huwelijken en geregistreerde partnerschappen tussen EU-burgers van verschillende nationaliteiten. In het geval van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap tussen burgers uit verschillende EU-landen is dikwijls niet duidelijk welk huwelijksvermogensstelsel van toepassing is of welk recht de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap bepaalt. Dat leidt voor burgers tot rechtsonzekerheid omdat het huwelijksvermogensrecht binnen de EU niet is geharmoniseerd. Ook de regels voor de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen zijn niet in alle lidstaten hetzelfde. De ontwerpverordeningen beogen voor dat probleem een oplossing te bieden. Zij doen dat door het geven van uniforme regels die bepalen welk huwelijksvermogensstelsel van toepassing is of welk recht de vermogensrechtelijke gevolgen van het geregistreerd partnerschap bepaalt.

Wat is de rechtvaardiging van de verordeningen die diep ingrijpen in de autonome bevoegdheden van de lidstaten om zelf het familierecht te regelen?

De Staatscommissie tekent hierbij aan dat de ontwerp-verordeningen de autonome bevoegdheden van de EU-lidstaten om zelf het familierecht te regelen onverlet laten: iedere EU-lidstaat houdt zelf de vrijheid om zijn interne materiële recht te regelen. De verordeningen geven uitsluitend een voorziening voor de aanwijzing van het toepasselijk recht in internationale situaties en verschaffen daardoor duidelijkheid.

Voorziet een regeling in de vorm van een internationaal verdrag (Haags verdrag) met een breder toepassingsbereik wellicht beter in een behoefte dan de thans voorliggende ontwerpverordeningen?

De Staatscommissie is voorstander van mondiale verdragen in het kader van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht. De Staatscommissie wijst er echter op dat het Haagse Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978 (Trb. 1988, 130) tot nu weinig succesvol is gebleken. Naast het Koninkrijk der Nederlanden zijn slechts Frankrijk en Luxemburg bij dit verdrag partij. Op korte termijn valt een verdragsherziening niet te verwachten. Bij een dergelijke herziening moeten rechtspolitieke keuzes worden gemaakt waarover mondiaal niet eenvoudig overeenstemming zal worden bereikt nu zij bijvoorbeeld de vermogensrechtelijke gevolgen betreffen van een huwelijk tussen partners van gelijk geslacht en van een geregistreerd partnerschap. Gelet op deze moeilijkheden meent de Staatscommissie dan ook dat eerst getracht kan worden op regionaal (Europees) niveau tot overeenstemming te komen door middel van deze Verordeningen.

Wat zijn de gevolgen voor derden van de verordening betreffende het huwelijksvermogensrecht?

De Staatscommissie ziet geen verschil tussen de huidige situatie en de situatie zoals die zou ontstaan na inwerkingtreding van de verordeningen. Zij merkt op dat het voordeel van de verordening is dat duidelijkheid ontstaat over het toepasselijke recht, zodat echtgenoten die in een internationale situatie verkeren daarmee rekening kunnen houden. Dat geldt volgens de Staatscommissie ook voor derden voor wie de vermogensrechtelijke positie van de echtgenoten van belang is.

Hoe wordt omgegaan met nationale regels omtrent eigendom en eigendomsbescherming indien deze botsen met huwelijksvermogensrecht dat krachtens de verordening toepasselijk is? Welk recht gaat voor?

De Staatscommissie merkt op dat het zakenrecht, en dus ook het eigendomsrecht buiten het toepassingsbereik van de verordeningen valt. In verband met eigendom en de bescherming daarvan zal altijd rekening worden gehouden met het recht van de staat van ligging van de desbetreffende zaak.

In tegenstelling tot de verordening huwelijksvermogensrecht kent de verordening vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen de mogelijkheid van een rechtskeuze niet.

Kan de Staatscommissie ingaan op de (on)mogelijkheid van het maken van een rechtskeuze

De Staatscommissie is voorstander van de mogelijkheid van een rechtskeuze in het geval van geregistreerd partnerschap. Het is van belang dat het huwelijk en geregistreerd partnerschap zoveel als mogelijk gelijk worden behandeld. In dat kader onderschrijf ik het advies van de Staatscommissie en ben ik van mening dat het van belang is dat geregistreerde partners ook de mogelijkheid van een rechtskeuze krijgen. Hierover is bij de onderhandelingen in Brussel al een krachtig signaal afgegeven.

Wat zijn de gevolgen voor paren van gelijk geslacht?

De commissies vragen in de brief van 31 mei ten slotte aandacht voor de positie van paren van gelijk geslacht, zulks mede in het licht van de omstandigheid dat huwelijken of geregistreerde partnerschappen tussen dergelijke paren in diverse EU-lidstaten niet worden erkend.

De Staatscommissie merkt op dat de erkenning van een geregistreerd partnerschap tussen personen van gelijk geslacht als zodanig los kan worden gezien van de erkenning van de vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap. De omstandigheid dat een lidstaat een geregistreerd partnerschap tussen personen van gelijk geslacht niet erkent, wil niet zeggen dat die lidstaat ook de vermogensrechtelijke gevolgen van een dergelijk partnerschap niet behoeft te erkennen wanneer dat geregistreerde partnerschap in een andere lidstaat is gesloten. Ik meen dat dit ook geldt in het geval van een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht.

Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht heeft het kabinet aangekondigd dat Nederland zich hard zal maken voor de internationale erkenning van het huwelijk en geregistreerd partnerschap voor personen van gelijk geslacht. Bij die erkenning hoort dat heteroseksuele paren en homoseksuele paren gelijkberechtigd zijn. Deze gelijkberechtiging zal bij de besprekingen over deze verordeningen voor Nederland dan ook een zeer belangrijk punt blijven.

Rechtsbasis van de ontwerpverordeningen en stand van zaken

Tijdens een algemeen overleg met de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer over het huwelijk op 29 september, heb ik toegezegd de Tweede Kamer nader te informeren over de rechtsbasis van beide ontwerpverordeningen. Teneinde elke onduidelijkheid uit de wereld te helpen, hecht ik eraan ook aan uw Kamer aan te geven dat de rechtsbasis van beide verordeningen artikel 81 lid 3 van het Verdrag is betreffende de werking van de Europese Unie. Dit brengt met zich dat besluitvorming over beide ontwerpverordeningen bij unanimiteit geschiedt. De Raad moet het Europees Parlement om advies vragen.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven


X Noot
1

COM(2011)126.(toegevoegd bij dit verslag) Zie ook dossier E110016 op www.europapoort.nl

X Noot
2

COM(2011)127 (toegevoegd bij dit verslag) Zie ook dossier E110017 op www.europapoort.nl

X Noot
3

Samenstelling Immigratie en Asiel/JBZ-Raad:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD), Slagter-Roukema (SP), Franken (CDA), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Meurs (PvdA) (voorzitter), Strik (GL), Vliegenthart (SP), K.G. de Vries (PvdA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), Th. de Graaf (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Beuving (PvdA), Schrijver (PvdA), M. de Graaf (PVV) (vice-voorzitter),Reynaers (PVV), Popken (PVV), Huijbregt-Schiedon (VVD), Schouwenaar (VVD) en Swagerman (VVD).

X Noot
4

Samenstelling Veiligheid en Justitie:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Ester (CU) en Swagerman (VVD).

X Noot
5

COM(2011)126. Zie ook dossier E110016 op www.europapoort.nl

X Noot
6

COM(2011)127. Zie ook dossier E110017 op www.europapoort.nl

X Noot
7

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 148618.01

Naar boven