33 081 EU-voorstel: herzien richtlijnvoorstel betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale- beschermingsstatus COM(2011)3191

33 082 EU-voorstel: herzien richtlijnvoorstel tot vaststelling van normen voor de opvang van asielzoekers COM(2011)3202

B BRIEF AAN DE VICEVOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE

Den Haag, 7 oktober 2011

De vaste commissie voor Immigratie & Asiel/JBZ-raad van de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft met belangstelling kennis genomen van het herziene voorstel voor een Richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2003/9/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (herziene voorstel voor de Opvangrichtlijn)3 en het herziene voorstel voor een Richtlijn betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale-beschermingsstatus (herziene voorstel voor de Procedurerichtlijn).4 Beide herziene voorstellen zijn besproken in de vergaderingen van de commissie van 27 september en 4 oktober 2011. In deze brief treft u vragen en opmerkingen aan over beide herziene voorstellen.

De leden van de vaste commissie wensen allereerst een algemene vraag te stellen over gemeenschappelijke Europese asielregels. Daarnaast zijn van de leden van enkele fracties vragen en opmerkingen opgenomen met betrekking tot het herziene voorstel voor de Opvangrichtlijn en met betrekking tot het herziene voorstel voor de Procedurerichtlijn.

Algemene vraag van de leden van de vaste commissie

De ervaring leert dat niet iedere lidstaat de gemeenschappelijk overeengekomen asielregels op dezelfde wijze toepast. Sommige lidstaten houden zich aan de regels en voeren deze nauwgezet uit, andere lidstaten nemen het niet zo nauw. Resultaat is dikwijls – en de problemen met de opvang in Griekenland hebben dit laten zien – dat alle regels ten spijt, de lidstaten die zich «braaf» aan de regels houden geconfronteerd worden met een grotere toevloed aan asielzoekers juist vanwege het feit dat de voorzieningen in die lidstaten zo goed op orde zijn. Slecht gedrag wordt dus «beloond» met minder asielzoekers en dus minder kosten voor de betrokken lidstaat. De leden van de vaste commissie vrezen dat hoe hoger het niveau van de minimumnormen voor de opvang wordt vastgesteld, des te meer sommige lidstaten het op dit punt laten afweten en des te groter de toevloed van asielzoekers zal zijn naar de lidstaten die zich wel aan de regels houden. Hoe denkt de Commissie dit scenario te voorkomen? Realiseert de Commissie zich dat bij een dergelijk scenario het draagvlak bij de bevolking van de lidstaten die zich aan de regels houden, in toenemende mate afneemt? De leden van de vaste commissie vragen de Europese Commissie wat haar beleid in deze is.

Vragen met betrekking tot het herziene voorstel voor de Opvangrichtlijn

De leden van de VVD-fractie5 willen graag enige vragen stellen en opmerkingen maken met betrekking tot het herziene voorstel voor de Opvangrichtlijn.

Zowel in art. 9 lid 5 als in art. 26 lid 2 van het herziene voorstel wordt bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging beschikbaar is wanneer betrokkene de daarmee verband houdende kosten niet kan betalen. Dat is een alleszins begrijpelijke regeling. De leden van de VVD-fractie vragen zich echter af of gedacht is aan de mogelijkheid om deze kosten van betrokkene terug te vorderen wanneer binnen een nader vast te stellen periode betrokkene achteraf alsnog over de middelen beschikt om deze kosten voor zijn rekening te nemen. Een dergelijke mogelijkheid om binnen een bepaalde termijn alsnog de kosten te kunnen terugvorderen, zou de rechtsgelijkheid bevorderen ten opzichte van de asielzoekers die wél over voldoende middelen beschikken en die geen aanspraak kunnen maken op de regeling van gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Zie ter vergelijking art. 17 lid 4 met betrekking tot materiële opvangvoorzieningen.

In art. 9 lid 2 wordt bepaald dat de bewaring van een asielzoeker die wordt bevolen door een administratieve instantie, binnen 72 uur na aanvang ervan door een rechterlijke instantie moet worden bevestigd. De leden van de VVD-fractie achten dit een te zware belasting van het rechterlijk apparaat. Afhankelijk van het moment waarop de bewaring aanvangt, kan het zijn dat de bevestiging door de rechter in feite op een veel kortere termijn dient plaats te vinden dan de termijn van 72 uur. Stel een bewaring vangt aan op een donderdagochtend. De termijn van 72 uur eindigt dan op zondagochtend. In feite komt het er in het voorbeeld op neer dat de rechter uiterlijk vrijdag een beslissing over de bewaring moet nemen, dat wil zeggen binnen een termijn van omstreeks 48 uur. Dat is wel heel kort dag. Wacht de rechter tot de maandag daarop, dan valt er niets meer te beslissen, omdat de betrokken asielzoeker onmiddellijk wordt vrijgelaten als er binnen 72 uur (dus uiterlijk zondagochtend in het voorbeeld) geen rechterlijke beslissing is. Zijn deze consequenties overzien? Naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie dient de termijn van 72 uur substantieel verlengd te worden teneinde de rechter in de gelegenheid te stellen de al dan niet rechtmatigheid van de bewaring zorgvuldig te kunnen beoordelen en ervoor te zorgen dat de rechter niet geconfronteerd wordt met een tijdsklem.

Art. 17 lid 5 geeft een regeling voor het vaststellen van de hoogte van materiële opvangvoorzieningen in de vorm van uitkeringen en tegoedbonnen. De hoogte wordt vastgesteld op basis van de referentiewaarden die door de betrokken lidstaat bij wet of in de praktijk zijn vastgesteld om nationale onderdanen een fatsoenlijke levensstandaard te bieden, zoals het minimumbedrag van de sociale bijstandsuitkering. De leden van de VVD-fractie achten het alleszins redelijk dat een deel van de aan de asielzoeker uit te keren bijstand «in natura» wordt verstrekt, zoals huisvesting. Voorziet het voorstel daarin? Zo nee, is de Commissie bereid het voorstel op dit punt aan te passen?

Vragen over het herziene voorstel voor de Procedurerichtlijn

De leden van de VVD-fractie5 en de GroenLinks-fractie7 willen graag enige vragen en opmerkingen aan de Europese Commissie voorleggen over het herziene voorstel voor de Procedurerichtlijn.

De leden van de VVD-fractie wijzen de Europese Commissie erop dat in Nederland vreemdelingen die in aanmerking komen voor internationale bescherming of bescherming op nationale gronden dezelfde verblijfsvergunning krijgen. Door het verkrijgen van een uniforme status heeft de vreemdeling geen enkel belang bij het instellen van een rechtsmiddel als hij niet wordt erkend als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève, maar het asielverzoek om een andere reden toch wordt ingewilligd. Zij vernemen graag of de Commissie deze constatering deelt en zo ja, of zij bereid is dit in de tekst van de richtlijn dan wel toelichting tot uitdrukking te brengen?

De leden van de GroenLinks-fractie vernemen graag op welke wijze de Commissie het voorstel om niet in alle gevallen automatisch schorsende werking te verlenen in overeenstemming acht met de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie? Is de Commissie wel van mening dat in alle gevallen de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening zelf moet kunnen worden afgewacht? Zo nee, in welke gevallen niet en waarom niet? De Nederlandse regering onthoudt aan een ingediend verzoek om een voorlopige voorziening schorsende werking in het geval van een herhaald asielverzoek zonder nieuwe feiten of omstandigheden en wanneer sprake is van misbruik van recht. Dit laatste wordt aangenomen als de asielzoeker «te kwader trouw» handelt, bijvoorbeeld wanneer hij procedures voert «met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen». Daarnaast wordt van schorsende werking van de indiening van een voorlopige voorziening afgezien bij onredelijke belemmering van uitzetting, wat onder andere wordt aangenomen als overdracht aan buitenlandse grensautoriteiten of uitzetting door een georganiseerde overheidsvlucht mogelijk is, en een schorsing deze mogelijkheid illusoir zou maken.8 Acht de Commissie deze praktijk in overeenstemming met de richtlijn en het Unierecht? De leden van de GroenLinks-fractie wensen hierbij graag een toelichting.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen tevens of de Commissie kan toelichten hoe zij denkt dat de mogelijkheid om geen toegang tot de asielprocedure te verschaffen, is te verenigen met het recht op toegang tot de procedure (zie artikel 6 lid 2 van hetzelfde voorstel) en op het recht op asiel zoals opgenomen in artikel 18 van het Grondrechtenhandvest? Als tegen de weigering op toegang tot een procedure ook nog eens geen beroep openstaat, is een asielzoeker volkomen afhankelijk van de nationale beoordeling of een derde land de betreffende verdragen al dan niet naleeft. Doordat een nationale of Europese rechter een dergelijk oordeel niet zal kunnen toetsen, zal de ontwikkeling van dwingende criteria voor de toepassing van deze bepaling achterwege blijven. Deelt de Commissie deze verwachting en zo ja, hoe meent zij dit te kunnen voorkomen?

Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Commissie verwacht dat in de herziene richtlijn opnieuw uitzonderingsbepalingen zullen zijn opgenomen? Zo ja, acht zij het, gelet op de in haar evaluatieverslag geconstateerde tendens van veelvuldig gebruik maken van deze bepalingen, niet wenselijk om een standstill bepaling op te nemen in de herziene richtlijn? Wat verstaat de Commissie exact onder een Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel? Welke strategie hanteert zij om dit alsnog op korte termijn te bereiken? Is zij voornemens om inbreukprocedures te starten tegen lidstaten die de huidige richtlijn niet correct implementeren?

De commissie voor Immigratie & Asiel/JBZ-raad kijkt met belangstelling uit naar de antwoorden van de Europese Commissie.

Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie & Asiel/JBZ-raad,

P. L. Meurs


X Noot
1

Zie E110027 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Zie E110028 op www.europapoort.nl

X Noot
3

COM(2011)320.

X Noot
4

COM(2011)319.

X Noot
5

Deze fractie bezet 16 van de 75 zetels in de Eerste Kamer.

X Noot
7

Deze fractie bezet 5 van de 75 zetels in de Eerste Kamer.

X Noot
8

Kamerstukken II 2010/11, 19 637, nr. 1389; Stcrt. 17 februari 2011, nr. 2838.

Naar boven