33 054 Wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen (Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 4 oktober 2013

1. Inleiding

Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de VVD, CDA en SP met belangstelling respectievelijk instemming hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Doel van het wetsvoorstel is om mensen die onvoldoende in staat zijn om hun eigen belangen waar te nemen, beter te beschermen. Uitgangspunten van de wetswijziging zijn onder meer dat de beschermingsmaatregelen curatele, beschermingsbewind en mentorschap passend zijn en de zelfredzaamheid van de mensen zoveel mogelijk bevorderen, dat de personen in de nabije omgeving nauwer worden betrokken bij de maatregelen en dat de kwaliteit van curatoren, bewindvoerders en mentoren wordt versterkt. Het wetsvoorstel sluit aan en bouwt voort op de zich ontwikkelende praktijk. Uw leden hebben vragen gesteld over het wetsvoorstel. Bij de beantwoording van deze vragen wordt de volgorde van het voorlopig verslag aangehouden.

2. Algemeen

Ratificatie Verdragen

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van het VN-verdrag van 13 december 2006 inzake rechten van personen met een handicap.

Het kabinet is voornemens om uitvoering te geven aan de motie Slob van 14 november 2012 om de goedkeuringswet bij het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap uiterlijk in 2013 ter advisering aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor te leggen. De goedkeuringswet en de uitvoeringswet bij het verdrag zijn in consultatie gegaan. De consultatieperiode liep tot 16 augustus 2013. Nadat de opmerkingen uit de consultatie zijn verwerkt, zullen de wetsvoorstellen bij het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap naar verwachting dit najaar worden aangeboden aan de Rijksministerraad ten behoeve van doorgeleiding aan de Afdeling advisering van de Raad van State.

De leden van de CDA-fractie vragen of er concrete plannen bestaan om tot ratificatie over te gaan van het Haags Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000 en wanneer dat niet het geval is, waarom de regering de ratificatie (nog) niet ter hand heeft genomen.

Het Haags Verdrag van 13 januari 2000 verbetert mijns inziens op verschillende punten de internationale bescherming van volwassenen die onvoldoende in staat zijn hun belangen te behartigen. Het Verdrag schept duidelijkheid over het toepasselijk recht op beschermingsmaatregelen en vertegenwoordigingsbevoegdheden. Daarnaast maakt het Verdrag het gemakkelijker om buitenlandse beschermingsmaatregelen in ons land ten uitvoer te leggen en omgekeerd. Het Verdrag is op 1 januari 2009 in werking getreden. Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk (voor Schotland) en Zwitserland zijn partij bij het Verdrag. Het Koninkrijk der Nederlanden is nog geen partij bij het Verdrag om de volgende redenen. Ratificatie en uitvoering van het Verdrag vraagt inzet van tijd en middelen, niet alleen voor het opstellen van de wetsvoorstellen, maar ook voor de verplichte instelling van een Centrale Autoriteit. Een dergelijke autoriteit brengt jaarlijks kosten met zich. In de huidige financiële tijd moeten keuzes worden gemaakt. Ten aanzien van de bescherming van meerderjarigen is mij gebleken dat de rechtspraktijk inmiddels zijn weg heeft gevonden. Het Verdrag wordt al toegepast zonder dat het Koninkrijk partij is (zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 23 december 2009, LJN BL4251, Hof Den Bosch 2 april 2009, LJN BH9989 en Rechtbank Haarlem 25 juli 2007, LJN BB0030). Nu de praktijk zich ook redt zonder dat Nederland partij is, zie ik geen noodzaak om het Verdrag op korte termijn te ratificeren. Wanneer in de toekomst de financiële mogelijkheden weer ruimer zijn, zal ik mij opnieuw beraden over ratificatie van het Haags Verdrag.

De leden van de SP-fractie menen dat de regering na ratificering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap beleid moet ontwikkelen inzake de rechten van en beschermingsmaatregelen voor mensen met beperkingen en vragen in hoeverre de regering daar nu al over nadenkt.

Met het wetsvoorstel worden de uitgangspunten van artikel 12 van het VN-Verdrag van 13 december 2006 geïmplementeerd in de regels omtrent curatele, beschermingsbewind en mentorschap. Het uitgangspunt dat een maatregel niet verder ingrijpt dan noodzakelijk, betekent dat bij het instellingsverzoek de kantonrechter de meest passende maatregel oplegt. In het wetsvoorstel heeft dit in de eerste plaats geleid tot wijziging van de gronden van curatele en beschermingsbewind. Ook bij zijn taakuitoefening bevordert de curator, bewindvoerder en mentor – als «goed vertegenwoordiger» – waar mogelijk de zelfredzaamheid van betrokkene. Daarnaast betekent het bovengenoemde uitgangspunt dat, waar mogelijk, de maatregel niet van onbepaalde duur zal zijn. Het wetsvoorstel voorziet daarom in curatele voor bepaalde tijd, en voorts in uitbreiding van de mogelijkheden tot opheffing van en in periodieke evaluatie van de noodzaak van de beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt dat de beschermingsmaatregelen vrij zijn van conflicterende belangen of onbehoorlijke beïnvloeding brengt met zich dat bijvoorbeeld de Wsnp-bewindvoerder, die de belangen van de schuldeisers behartigt, niet tevens tot beschermingsbewindvoerder van dezelfde persoon kan worden benoemd.

Levenstestament

De leden van de VVD-fractie wensen een uiteenzetting over de vraag welk gewicht dient te worden toegekend aan het levenstestament van een persoon, in geval een instelling een verzoek om curatele of onderbewindstelling doet. Daarbij vragen deze leden of het verschil maakt dat een levenstestament is opgemaakt bij notariële akte, of niet, omdat die laatste gemakkelijk aan de aandacht kan ontsnappen.

Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat een instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt, een verzoek om curatele of onderbewindstelling doet. In dat geval vermeldt het verzoekschrift tevens waarom de partner en de naaste familieleden niet om een dergelijke maatregel hebben verzocht (artikel 1:379 en 432, beiden tweede lid, BW). De rechter volgt bij de benoeming de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Deze voorkeur kan ook tot uitdrukking zijn gebracht in een levenstestament of schriftelijke wilsverklaring. Ik begrijp de tweede vraag van deze leden aldus, dat men wil weten hoe de rechter erachter komt dat de betrokkene een levenstestament heeft opgemaakt. De kantonrechter komt thans pas te weten dat een persoon een levenstestament heeft, indien de verzoeker(s), betrokkene of belanghebbenden hem daarvan op de hoogte brengen. Een levenstestament kan bij notariële akte worden opgemaakt. Het kan dan worden geregistreerd in het Centraal Levenstestamentenregister, dat wordt beheerd door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB). Er vindt overleg plaats tussen de KNB en de Raad voor de rechtspraak om de inzage voor de rechtspraak in het Centraal Levenstestamentenregister te vergemakkelijken.

De leden van de CDA-fractie zouden graag willen weten hoe de regering tegen de ontwikkelingen met betrekking tot het levenstestament aankijkt. Ook de leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is om het levenstestament te propageren, zoals bijvoorbeeld Oostenrijk dat doet, en of de regering bereid is om te investeren in een goedkoper model en een register, zodat deze oplossing ook toegankelijk is voor mensen voor wie de notaris te duur is.

Levenstestamenten kunnen een nuttig instrument zijn om de regie over het leven meer in eigen hand te houden. Ik sta dus positief tegenover dit instrument. Burgers kunnen daarbij kiezen voor een notariële akte met registratie in het Centraal Levenstestamentenregister. Dit hoeft echter niet. Voordelen van notariële akte en registratie zijn dat de notaris de wilsbekwaamheid ten tijde van het opmaken van de akte heeft vastgesteld en dat de authenticiteit van de akte vast staat. Mensen die de kosten van een notariële akte te hoog vinden, kunnen een levenstestament opstellen zonder tussenkomst van een notaris. Daarmee riskeren zij vragen over de authenticiteit en over de wilsbekwaamheid ten tijde van het opstellen. Inmiddels zijn er circa 13.500 levenstestamenten in het Centraal Levenstestamentenregister geregistreerd, zo heb ik van de KNB vernomen.

Met betrekking tot de inhoud van het levenstestament, meen ik voorshands dat deze niet behoeft te worden voorgeschreven door de overheid, ook niet in modelvorm, omdat iedere situatie maatwerk vergt. Ten aanzien van het register is in de eerste plaats de vraag wie het register kan «vullen». Thans is dat de notaris. Indien het register rechtstreeks zou moeten kunnen worden gevuld door de persoon zelf, blijft de vraag of en zo ja, hoe de authenticiteit van het levenstestament en de wilsbekwaamheid kunnen worden vastgesteld. Dit zou door een andere deskundige, zoals een arts of rechter kunnen geschieden, maar daaraan zijn ook kosten verbonden. In de tweede plaats is de vraag wie het register beheert (thans de KNB). Ook indien het beheer door een overheidsorgaan zou worden uitgevoerd, zouden er kosten aan het beheer verbonden zijn. Kortom, mijn indruk is dat het bestaande, op vrijwilligheid gebaseerde systeem zich goed ontwikkelt. De overheid kan hierbij een faciliterende rol vervullen. Zo zullen in het kader van het project «voorkomen van financiële uitbuiting van ouderen», onderdeel van het Actieplan «Ouderen in veilige handen», tot eind 2014 zeven lokale/regionale pilots worden uitgevoerd. Doel van deze pilots is om gemeenten toe te rusten om financiële uitbuiting te voorkomen en aan te pakken, samen met andere organisaties die vaker met ouderen en financiën te maken hebben (waaronder ook notarissen). Hierbij zal ook worden gekeken naar gebruik en inzet van het levenstestament. De ervaringen uit de pilots moeten resulteren in een beschrijving van goede voorbeelden en effectieve manieren van werken voor de aanpak van financiële uitbuiting van ouderen. Zoals ik heb toegezegd, zal ik na de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap bezien of aanvullende wetgeving voor het levenstestament nodig is. Ik zal daartoe in de loop van 2014 in gesprek gaan met betrokken partijen en beide Kamers over de uitkomsten informeren.

Uitleg «terstond»

De leden van de VVD-fractie vragen wat wordt bedoeld met «terstond» in de derde zin van artikel 385 lid 2, waarin staat dat feiten die voor de curatele en het voortduren daarvan van betekenis zijn, terstond door de curator aan de kantonrechter worden medegedeeld. Dient de curator een dergelijke mededeling vergezeld te doen gaan van een verzoek tot opheffing of wijziging van de curatele, of volstaat een enkele mededeling, ervan uitgaande dat de kantonrechter vervolgens ter zake een beslissing neemt, zo vragen deze leden.

Het tweede lid van het voorgestelde artikel 385 ziet op de periodieke evaluatie van de curatele. Ten minste iedere vijf jaar doet de curator verslag van het verloop van de curatele en laat hij zich uit over de vraag of de curatele dient voort te duren. Hetzelfde wordt voorgesteld in artikel 446a voor bewind en in artikel 459, derde lid, voor mentorschap. Indien er feiten zijn die van betekenis zijn voor het voortduren van de maatregel, bijvoorbeeld een plotselinge verbetering of verslechtering van de lichamelijke of geestelijke toestand van de betrokkene, dient de curator, bewindvoerder of mentor dit terstond aan de kantonrechter te melden. Uit het woord «terstond» vloeit voort dat de curator, bewindvoerder of mentor de feiten onmiddellijk nadat hij daarmee bekend is geworden, aan de kantonrechter meedeelt, ook zonder dat hij zelf al een oordeel heeft gevormd over het voortduren van de maatregel (vgl. ook Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 162). Indien de curator, bewindvoerder of mentor wel direct een oordeel heeft en meent dat de wijziging in de toestand opheffing of wijziging van de beschermingsmaatregel rechtvaardigt, ligt het in de rede dat een dergelijke mededeling over de feiten gepaard gaat met een verzoek tot opheffing of wijziging van de maatregel.

Toename aantal zaken

De leden van de CDA-fractie wensen te vernemen of de toename van het beroep op de rechter bij zaken rond curatele, bewindvoering en mentorschap in de periode 2004–2012 voor het overgrote deel bestaat uit ouderen, of is deze over verschillende leeftijdscategorieën verdeeld. Zij vragen tevens hoe de toename van het aantal curatoren en beschermingsbewindvoerders zich verhoudt tot de toename van Wsnp-bewindvoerders.

De registratie van rechtszaken is niet zodanig ingericht dat een onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd. Van de verzoeken tot instelling van een bewind hangt een groot deel samen met een problematische schuldsituatie. Die is niet leeftijdgebonden. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft opdracht voor een onderzoek in het najaar van 2013 naar de stijgende kosten van bijzondere bijstand voor beschermingsbewind. Het doel van het onderzoek is om feitelijke gegevens te verzamelen, en voor zover mogelijk, kenmerken van de doelgroep inzake beschermingsbewind in de periode 2008 t/m 2012 (zo mogelijk 2013) gespreid over Nederland, en de gevolgen daarvan voor de hoogte van de uitgaven van de bijzondere bijstand. Aan het onderzoeksbureau is gevraagd om, voor zover mogelijk in het tijdpad dat voor het onderzoek staat, te kijken naar de persoonskenmerken van mensen die een beschermingsbewindvoerder toegewezen hebben gekregen. Hierbij valt te denken aan geslacht, sociaaleconomische status, nationaliteit en leeftijd. Het onderzoek moet eind 2013 zijn afgerond.

Van een toename van het aantal Wsnp-bewindvoerders is sinds 2005 geen sprake meer. Dit blijkt uit de Monitor Schuldsanering die door de Raad voor Rechtsbijstand is ontwikkeld en jaarlijks door mij aan de Tweede Kamer wordt gezonden. Op 31 december 2012 telde Nederland 653 actieve bewindvoerders in schuldsaneringszaken. Dat waren er 11 minder dan in 2011, en in 2011 waren het er 43 minder dan in 2010. In 2010 waren het er op zijn beurt weer 92 minder dan in 2009. De daling van het aantal Wsnp-bewindvoerders neemt dus gestaag af, en het aantal zaken per bewindvoerder neemt gestaag toe. In 2012 bedroeg dat gemiddeld 60 zaken per bewindvoerder, waarmee er in beginsel nog steeds ruim voldoende capaciteit per bewindvoerder is.

Suggestie dhr. Nuytinck

De leden van de CDA-fractie wensen nog een argumentatie van de regering voor het niet opvolgen van de suggestie van de heer Nuytinck met betrekking tot een wijziging van art. 1: 449 lid 1 BW (Prof. mr. A.J.M. Nuytinck, «Meerderjarigenbewind en schuldsanering», WPNR 2012, 6919).

Professor Nuytinck heeft voorgesteld om artikel 1:449 lid 1 BW te wijzigen door het faillissement en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen toe te voegen als gronden voor het einde van het meerderjarigenbewind, voor zover het niet gaat om goederen, gelden en bedragen die buiten het faillissement en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen blijven. Deze suggestie heb ik niet opgevolgd om de volgende reden. Door het toepassen van de schuldsaneringsregeling of het faillissement, komt het beheer over de goederen van de rechthebbende te liggen bij de WSNP-bewindvoerder dan wel de faillissementscurator. De beschermingsbewindvoerder beheert de goederen, gelden en bedragen die buiten het faillissement en de schuldsaneringsregeling blijven, het vrij te laten bedrag. Zou de suggestie van professor Nuytinck worden gevolgd en zou het beschermingsbewind eindigen ten aanzien van de goederen in faillissement of schuldsaneringsregeling, dan zou dit tot gevolg hebben dat bij het einde van de schuldsaneringsregeling of het faillissement, de beschermingsbewindvoerder gedwongen is om een verzoek te doen tot uitbreiding van het bewind tot alle goederen, indien de rechthebbende onvoldoende in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het feit dat de schulden zijn gesaneerd, betekent immers nog niet dat de betrokkene in staat is om zijn eigen vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Gelet op de noodzaak om passende bescherming te bieden, acht ik het niet wenselijk om artikel 449, eerste lid, te wijzigen. Dit betekent dat het beschermingsbewind automatisch weer zijn volle omvang herkrijgt, zodra de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd. Mocht de rechthebbende inmiddels wel in staat zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen naar behoren te behartigen, dan kan worden verzocht om opheffing van het bewind.

3. Voornaamste wijzigingen

Wijziging van de gronden voor curatele en beschermingsbewind en publicatieplicht

De leden van de CDA-fractie en de SGP-fractie vragen zich af of het een reëel probleem is dat gemeenten door de benoeming van beschermingsbewindvoerders met hogere lasten voor de bijzondere bijstand worden geconfronteerd en zo ja, of daarvoor een oplossing kan worden gevonden en in welke richting deze moet worden gezocht. Zij willen tevens weten of hier een rol speelt dat een door de kantonrechter benoemde beschermingsbewindvoerder «duurder» is dan een WSNP-bewindvoerder.

De kosten van de beloning van de beschermingsbewindvoerder komen – indien de rechthebbende die kosten zelf niet dragen kan – in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 9 november 2010, LJN: BO4439). De gemeente kan zo nodig een onderzoek instellen om te verifiëren of de met de bewindvoering betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd daadwerkelijk zijn gemaakt. Het eerder genoemde onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft als doel de situatie in Nederland met betrekking tot de kosten uit de bijzondere bijstand voor beschermingsbewind in kaart te brengen. Wanneer een persoon met problematische schulden zich meldt bij de gemeente, kunnen gemeenten er voor zorgen dat de vraag naar beschermingsbewind wordt beperkt, door een goede uitvoering van hun integrale schuldhulpverleningbeleid. Indien de minnelijke schuldhulpverlening niet het aangewezen instrument is, dan kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de betrokken persoon woont, op basis van het wetsvoorstel een verzoek indienen tot instelling van een beschermingsbewind wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Het college kan ook een verzoek indienen tot opheffing van het bewind. Dit leidt ertoe dat de gemeente het beleid dat het op dit terrein voert, deel kan laten uitmaken van het integrale beleid dat de gemeente op andere beleidsterreinen voert, zoals het beleid met betrekking tot re-integratie, schuldhulpverlening en de Wet Werk en Bijstand. De kosten van de beloning van de Wsnp-bewindvoerder worden voor de helft door de betrokkene zelf gedragen. De andere helft wordt ten titel van bewindvoeringssubsidie in iedere schuldsanering verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand. In zoverre kan niet in zijn algemeenheid gezegd worden dat de beschermingsbewindvoerder voor de overheid of voor de betrokkene zelf duurder of goedkoper is dan een Wsnp-bewindvoerder.

Uitbreiding kring van verzoekers tot instelling en opheffing van de beschermingsmaatregel en ontslag van de vertegenwoordiger

De leden van de VVD-fractie vragen, wanneer een instelling het verzoek tot curatele of onderbewindstelling conform het voorgestelde artikel 379, tweede lid, en artikel 432, tweede lid, doet en toelicht waarom de in het eerste lid genoemde personen niet tot indiening van het verzoek zijn overgegaan, of de toelichting door de verzoekende instelling op dit punt volstaat en de kantonrechter daar zonder meer op afgaat, of is de kantonrechter gehouden bij de in het eerste lid genoemde personen te verifiëren of hetgeen in het verzoekschrift op dit punt wordt verwoord, correct is, zo wensen deze leden te vernemen.

De kantonrechter stelt de in artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering genoemde familieleden (echtgenoot/partner en kinderen, of bij gebreke daarvan ouders, broers en zusters van de betrokkene) in de gelegenheid om zich als belanghebbende over het verzoek uit te laten. Indien familieleden van die gelegenheid geen gebruik maken, kan de rechter hun mening niet in zijn beoordeling betrekken. Als een familielid bezwaren uit tegen de instelling van een curatele, bewind of mentorschap, dan wel tegen de benoeming van de voorgestelde vertegenwoordiger, zal de kantonrechter alle belanghebbenden voor een mondelinge behandeling oproepen. In zijn beschikking zal hij, met inachtneming van de belangen van de te beschermen persoon en rekening houdend met alle bezwaren en overwegingen, op het verzoek beslissen.

Kwaliteitseisen voor vertegenwoordigers en controle daarop

De leden van de VVD-fractie wensen een oordeel van de regering over de vraag of een instelling, wanneer deze bij herhaling gebruik maakt van dezelfde curator-/bewindvoerderorganisatie, niet een te invloedrijke positie heeft c.q. verwerft in de curatele/bewindvoering van haar cliënten en vraagt of er op dit punt waarborgen zijn ingebouwd. In dit verband rijst bij deze leden tevens de vraag of de accountant, die de verklaring afgeeft voor de curator-/bewindvoerderorganisatie die deze werkzaamheden verricht voor een instelling, per definitie een andere dient te zijn dan de accountant van de instelling.

Teneinde belangenconflicten tegen te gaan, wordt in artikel 383, vijfde lid, en 435, zesde lid, voorgesteld dat personen die verbonden zijn met instellingen waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding bieden, niet tot curator respectievelijk bewindvoerder kunnen worden benoemd. Het staat een instelling op zich vrij om een zodanige voorkeur te ontwikkelen voor een niet met deze instelling verbonden curator/bewindvoerder, dat zij bij een verzoek tot curatele of onderbewindstelling deze curator/bewindvoerder steeds als kandidaat-bewindvoerder aanmerkt. Reden hiervoor kan zijn dat de instelling goede ervaringen heeft met deze curator/bewindvoerder. Dit neemt niet weg dat er een risico bestaat dat de curator/bewindvoerder mede het belang van de instelling in het oog houdt bij de uitvoering van zijn taken, indien hij weet dat de instelling hem bij voorkeur als kandidaat-curator/bewindvoerder vermeldt. Dit risico wordt op verschillende wijze gemitigeerd: 1) de kantonrechter gaat bij de benoeming uit van de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene. Indien de instelling een kandidaat-bewindvoerder noemt, zal de kandidaat doorgaans tevoren een gesprek met de betrokkene moeten hebben gevoerd, zodat de betrokkene een voorkeur kan uitspreken over de kandidaat; 2) de instelling moet bij de indiening van het verzoek toelichten waarom partner of de naaste familieleden niet overgaan tot het verzoek. Indien de familieleden bezwaar hebben tegen de kandidaat, of een andere voorkeur hebben, dan kunnen zij dit bij de behandeling van het verzoek aan de kantonrechter kenbaar maken; en 3) de kantonrechter benoemt de curator/bewindvoerder en keurt de rekening en verantwoording goed, indien de betrokkene daartoe niet in staat is. Mocht de kantonrechter concrete signalen krijgen, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten, dat een curator/bewindvoerder zich niet aan zijn wettelijke taken houdt, dan kan hij van de betreffende curator/bewindvoerder nadere inlichtingen verlangen en hem, zo nodig, ontslaan.

Met betrekking tot de accountant het volgende. De accountant die de verklaring afgeeft voor het voldoen aan de kwaliteitseisen door de curator/bewindvoerder, zal op basis van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren onder meer nagaan of de curator/bewindvoerder geen ander voordeel geniet uit zijn positie van curator/bewindvoerder dan de beloning die hij voor zijn curator/bewindvoerderschap ontvangt. In het Besluit kwaliteitseisen zullen geen specifieke aanvullende eisen aan de accountant worden gesteld, omdat op accountants toezicht wordt gehouden door de Autoriteit Financiële Markten. Overigens zie ik er geen bezwaar in dat de accountant die nagaat of de curator/bewindvoerder aan de kwaliteitseisen voldoet, tevens de instelling als klant heeft. De curator/bewindvoerder is immers niet verbonden met de instelling.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de betrokkene in eerste instantie een klacht moet indienen bij de curator, bewindvoerder of mentor zelf en vragen wat dit betekent voor hun onderlinge verhouding. Voorts vragen deze leden het oordeel van de regering over de mogelijkheid van de klager om zich in tweede instantie tot de kantonrechter te wenden.

Indien de betrokkene ontevreden is over de handelwijze van de curator, bewindvoerder of mentor, of de personen door wie hij zijn taken uitoefent, verdient het de voorkeur dat dit op informele wijze wordt afgehandeld. Ingeval dit niet lukt, staat voor de betrokkene de mogelijkheid open om een klacht in te dienen, die volgens de klachtenregeling moet worden afgehandeld. In het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren worden eisen gesteld aan de klachtenregeling. De klachtenregeling beschrijft bij wie de klacht kan worden ingediend en op welke wijze, bijvoorbeeld schriftelijk. De klacht moet worden afgehandeld binnen een termijn van zes weken. Indien een klacht ongegrond wordt verklaard, dient dit te worden toegelicht. Op deze wijze wordt beoogd dat de curator/bewindvoerder/mentor een reactie geeft op de klacht, waarmee de klager verder kan. Vanuit de gedachte dat klachtbehandeling leidt tot reflectie op het eigen handelen, wordt verlangd dat de curator/bewindvoerder/mentor jegens de klager ook de gevolgen die aan de gegrondverklaring worden verbonden, expliciet noemt. Het kan gaan om het uitspreken van een verontschuldiging, de vergoeding van nodeloos veroorzaakte kosten voor de betrokkene of de aanpassing van een werkproces. Indien de curator/bewindvoerder/mentor is aangesloten bij een branchevereniging of koepelorganisatie die ook een klachtenregeling heeft, kan een klager wiens klacht bij de curator/bewindvoerder/mentor ongegrond is verklaard vervolgens de klachtenprocedure van die vereniging volgen. Eventueel kan een klager tevens een klacht indienen bij de kantonrechter. Op deze mogelijkheden dient de klachtenregeling te wijzen. De betrokkene heeft verschillende mogelijkheden om zijn ongenoegen over de curator/bewindvoerder/mentor aan de kantonrechter kenbaar te maken. Hij kan hierover bij de kantonrechter klagen, of zijn handtekening aan de rekening en verantwoording onthouden, of om het ontslag van de curator, bewindvoerder of mentor verzoeken. Het is aan de kantonrechter om te bepalen hoe deze vervolgens met een klacht omgaat. Men zie bijvoorbeeld een uitspraak van de rechtbank Arnhem, sector kanton, van 11 april 2012, LJN BW2619, over een klacht als aanleiding voor de kantonrechter om gebruik te maken van zijn ambtshalve bevoegdheid tot vaststelling van schade door slecht bewind.

De leden van de CDA-fractie vragen of voor curatoren en bewindvoerders een hbo- of vergelijkbaar niveau wordt aangehouden.

In het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren zullen eisen worden gesteld aan de opleiding van curatoren, bewindvoerders en mentoren die drie of meer personen onder hun hoede hebben. Voor een curator en een «gewone» bewindvoerder wordt vereist dat hij ten minste een passende MBO 4-opleiding heeft voltooid. Voor bewindvoerders in zogenaamde «schuldenbewinden», d.w.z. bewinden wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, wordt een passend HBO-diploma vereist, dan wel het ten minste twee jaar als curator of bewindvoerder hebben gefungeerd. Het gaat in schuldenbewinden om complexe gevallen, waarin de bewindvoerder van vele markten thuis moet zijn. Doordat de bewindvoerder ook via zijn werkervaring als bewindvoerder voor benoeming in schuldenbewinden in aanmerking komen, wordt een bewindvoerder in staat gesteld in meer «eenvoudige» bewinden ervaring op te doen, alvorens te kunnen worden benoemd in meer complexe bewinden.

Overwogen is om ook voor curatoren en gewone bewindvoerders HBO werk- en denkniveau te eisen, zoals de BPBI kwaliteitsverordening doet. Hiervan is afgezien om de volgende redenen. In de eerste plaats zou het vereisen van HBO-niveau betekenen dat het curator- of bewindvoerderschap als professie bij voorbaat niet toegankelijk zou zijn voor een grote groep personen. De toetreding van de «markt» voor het curator-/bewindvoerderschap zou daarmee worden onnodig kunnen worden belemmerd. Een curator of bewindvoerder kan immers wel geschikt zijn voor relatief eenvoudige curatelen of bewinden, zonder dat hij geschikt is voor de meer complexe gevallen. In de tweede plaats is «HBO werk- en denkniveau» een onvoldoende duidelijke maatstaf om een persoon toe te laten dan wel af te wijzen als curator. Daarom wordt een passende voltooide MBO-4 opleiding vereist. Met «passend» wordt bedoeld een opleiding die de curator/bewindvoerder voldoende basis geeft voor diens vermogensrechtelijke dan wel niet-vermogensrechtelijke taken. Te denken valt aan opleidingen in de financieel-administratieve of sociaal-maatschappelijke sfeer. Het wordt aan de kantonrechter overgelaten om dit te beoordelen.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering in overweging wil nemen om in de nog te ontwerpen AMvB het aspect «continuïteit» op te nemen, zodat de rechter de rechtspersoon daarop aan kan spreken en toetsen, in verband met de (ook ambtshalve) bevoegdheid om tot ontslag over te gaan (artt. 385, 448 en 461).

In het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren zullen eisen worden gesteld aan de omgang met de betrokkene. Zo dient de curator/bewindvoerder/mentor schriftelijk te vermelden wie voor de betrokkene als contactpersoon fungeert en wie diens vervanger is. Indien de contactpersoon wijzigt, moet de curator/bewindvoerder/mentor de betrokkene daarvan onverwijld schriftelijk op de hoogte stellen. Op deze wijze weet de betrokkene steeds bij wie hij met zijn vragen terecht kan en wordt de vertegenwoordiger gedwongen zijn bedrijfsproces zo in te richten dat iedere betrokkene één vast aanspreekpunt heeft. Bovendien zal de curator/bewindvoerder/mentor worden verplicht om waarborgen in te bouwen voor de continuïteit van de werkzaamheden in geval van ziekte of uitval van de curator/bewindvoerder/mentor. Daarmee wordt de continuïteit van het menselijke aspect, in de vorm van de betrokkenheid door één vaste persoon, naar mijn idee voldoende gewaarborgd.

Deze leden vragen waarom de regering wil uitgaan van tweemaandelijks contact, terwijl Mentorschap Netwerk Nederland (MNN) stelt dat een maandelijks contact noodzakelijk is.

In het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren zullen eisen worden gesteld aan de contactfrequentie van curatoren en mentoren. Zij zullen ten minste eens per twee maanden contact moeten hebben met de betrokkene, tenzij deze geen contact met de curator of mentor wenst of daartoe niet in staat is. De wijze van contact kan verschillen. Gelet op de regiefunctie die de curator of mentor heeft in het kader van de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding van de betrokkene, wordt het voor een behoorlijke taakvervulling noodzakelijk geacht dat hij ten minste tweemaandelijks contact heeft met de onder curatele gestelde, bijvoorbeeld om na te gaan of het zorgplan wordt uitgevoerd. Een maandelijks contactfrequentie acht ik, gelet op deze regiefunctie, niet noodzakelijk. Een curator of mentor is geen hulpverlener. Het is de taak van de curator en de mentor om te zorgen dat de betrokkene de juiste hulp krijgt. Uiteraard kunnen er situaties zijn dat een hogere contactfrequentie wenselijk is, bijvoorbeeld indien de gezondheidssituatie van de betrokkene verslechtert. De tweemaandelijkse contactfrequentie is een minimumnorm.

Deze leden vragen of de regering voornemens is een voorziening te treffen voor de kosten van het volgen van cursussen door familie-curatoren, -bewindvoerders en -mentoren.

MNN en de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI) zetten zich gezamenlijk in om familie- en vrijwillige mentoren de nodige toerusting en ondersteuning te bieden. Het Ministerie van VWS heeft hiervoor een subsidie beschikbaar gesteld. Het volgen van een dergelijke cursus brengt echter ook voor de familie- dan wel vrijwillige curator, bewindvoerder of mentor kosten met zich. Er bestaan geen voornemens om hiervoor een voorziening te treffen. Zo nodig kan men voor een specifieke vraag terecht bij het Juridisch Loket.

Deze leden vragen welke hulpmiddelen de kantonrechter tot zijn beschikking heeft om zich een oordeel te vormen omtrent de geschiktheid van de te benoemen persoon en vragen of kantonrechters voldoende geëquipeerd zijn om toezicht te houden op de uitvoering van de drie beschermingsmaatregelen. Deze leden vragen of de regering het eens is met hun opvatting dat de kantonrechter, evenals een kinderrechter, een orgaan nodig heeft om hem te adviseren, zowel voor het oordeel over de benoemingsgeschiktheid als voor toezicht. Zij vragen de regering welke omstandigheden rechtvaardigen dat met betrekking tot kinderbeschermingsmaatregelen een overheidsorgaan (de Raad voor de Kinderbescherming) beschikbaar is om de rechter te adviseren, terwijl de kantonrechter er alleen voor staat.

De kantonrechter vergewist zich van de geschiktheid van de te benoemen persoon. Voor alle kandidaten geldt dat zij handelingsbekwaam moeten zijn en, bijvoorbeeld in geval van curatoren en bewindvoerders, niet in staat van faillissement verkeren (vgl. de voorgestelde artikelen 383, vijfde en zesde lid, 435, zesde lid, en 452, zesde lid). De kantonrechter zal nagaan of de kandidaat in kwestie niet ongeschikt is. Als deze voor zichzelf een administratie kan voeren, een belastingaangifte kan invullen, of beslissingen kan nemen inzake de verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding, kan er doorgaans van uit worden gegaan dat deze dat ook voor een ander kan. Aan buitenstaanders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, worden wel bijzondere geschiktheidseisen gesteld in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kantonrechter kan bij de beoordeling over de kandidaat geschikt is, afgaan op de verklaring en het verslag van de accountant, dan wel, in geval van mentorschap, op het verslag van de door de kantonrechter benoemde deskundige, over het voldoen aan de kwaliteitseisen.

Eén van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming is om de rechter te verzoeken om een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen. De rechter neemt een beslissing, na het horen van de ouders, het kind als het twaalf jaar of ouder is en eventuele belanghebbenden, en met gebruikmaking van de informatie uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming dat de onderbouwing vormt van het verzoekschrift. In geval van curatele, beschermingsbewind en mentorschap kan het Openbaar Ministerie een verzoek tot instellen van de beschermingsmaatregel doen, of de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. De rechter stelt de partner en familieleden in de gelegenheid om te reageren op het verzoek en hoort hen zo nodig (zie ook het antwoord op een eerdere vraag van de leden van de VVD-fractie). In beide gevallen, dus zowel bij kinderbeschermingsmaatregelen als bij de beschermingsmaatregelen voor meerderjarigen, beoordeelt de rechter of het opleggen van de maatregel noodzakelijk en proportioneel is. In de praktijk is niet gebleken dat de huidige gang van zaken tot problemen leidt. Mij is niet geworden dat kantonrechters aan wie het verzoek tot het opleggen van een beschermingsmaatregel wordt gedaan, onvoldoende geïnformeerd zijn om een afgewogen oordeel te kunnen vellen.

4. Financiële gevolgen voor de werklast van het gerechtelijk apparaat

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om ook in de komende periode tot en met 2016, een open oog te houden voor de eventuele noden van de rechterlijke macht als gevolg van de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel. Is de regering bereid om, wanneer de financiële lasten van het voorliggende wetsvoorstel de door de Raad voor de rechtspraak geraamde extra kosten overstijgen, enige financiële verlichting te bieden teneinde te voorkomen dat de rechtspraak als geheel aan kwaliteit moet inboeten als gevolg van te krappe middelen, zo vragen deze leden.

Met de Raad voor de rechtspraak vinden iedere drie jaar onderhandelingen plaats over de prijzen voor een volgende periode van drie jaar. Begin dit jaar heeft de Minister van Veiligheid en Justitie met de Raad afspraken gemaakt over de prijzen voor de periode 2014 – 2016. De afspraken doen recht aan de noodzaak om de kwaliteit van de rechtspraak te garanderen. Het wetsvoorstel valt ook onder deze afspraken.

5. Overgangsrecht

De leden van de VVD-fractie vragen of het zo is dat, wanneer het wetsvoorstel tot wet is geworden, de maatregel van curatele niet meer mogelijk is in geval van «verkwisting» en er dus ook geen sprake kan zijn van eventuele voortzetting van de maatregel (van curatele), maar er zal dan, indien nodig, om een andere maatregel moeten worden gevraagd, namelijk die van onderbewindstelling.

In artikel IV wordt bepaald dat binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de wet de curator van een persoon die onder curatele is gesteld wegens verkwisting, verslag doet aan de kantonrechter over de vraag of de maatregel dient te worden voortgezet of door een andere voorziening kan worden vervangen. Bij gelijkblijvende omstandigheden zal de curator om een onderbewindstelling wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden vragen. Er kunnen echter gevallen zijn waarin de geestelijke of lichamelijke toestand van de betrokkene aanleiding is om tot voortzetting van de curatele over te gaan. Artikel IV voorziet ook in deze gevallen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven