33 040 Voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met vernieuwing van het mondelinge vragenuur

Nr. 1 VOORSTEL

Het Reglement van Orde van de Tweede Kamer wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel 136 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door twee volzinnen, luidende: Een lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij tijdens het mondelinge vragenuur vragen wil stellen. Het lid meldt het onderwerp schriftelijk bij de Voorzitter aan uiterlijk dinsdag 12.00 uur.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De Voorzitter beslist over welke van de aangemelde onderwerpen binnen het vragenuur vragen worden gesteld.

II

In artikel 138 komen het tweede tot en met vijfde lid als volgt te luiden:

2. Bij het aan de orde komen van een onderwerp wordt het lid dat het onderwerp heeft aangemeld, de vragensteller, eerst voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om over dit onderwerp aan een minister vragen te stellen en een toelichting te geven. De minister wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

3. De vragensteller krijgt na de beantwoording opnieuw het woord voor ten hoogste twee minuten om aan de minister aanvullende vragen te stellen. De minister wordt voor ten hoogste een minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

4. Vervolgens kan de Voorzitter aan andere leden, ieder voor ten hoogste een halve minuut per vraag, het woord verlenen om aan de minister vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. De minister wordt voor ten hoogste een halve minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

5. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan, en kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste tweemaal een vraag als bedoeld in het vierde lid stellen.

Toelichting

Algemeen

Naar aanleiding van de evaluatie van twee recente experimenten met het mondelinge vragenuur stelt de Commissie voor de Werkwijze voor enige wijzigingen aan te brengen in de bepalingen in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer over het mondelinge vragenuur (Hoofdstuk XI, paragraaf 3). Hiermee wordt het Reglement in overeenstemming gebracht met de vanaf 23 maart 2011 bij de experimenten gehanteerde werkwijze voor het mondelinge vragenuur. De procedure voor het mondelinge vragenuur is volgens deze werkwijze als volgt:

1. Een lid kan per vragenuur maximaal één onderwerp aanmelden waarover hij vragen wil stellen;

2. De Voorzitter heeft de mogelijkheid om tijdens het vragenuur over maximaal zes van de aangemelde onderwerpen vragen te laten stellen;

3. De vragensteller wordt tijdens het vragenuur in eerste instantie twee minuten in de gelegenheid is gesteld om vragen aan een bewindspersoon te stellen en een toelichting te geven. De bewindspersoon wordt voor ten hoogste twee minuten in de gelegenheid gesteld om te antwoorden;

4. Na het antwoord heeft de vragensteller twee minuten de gelegenheid om aanvullende vragen te stellen;

5. De bewindspersoon krijgt vervolgens een minuut per vraag de gelegenheid om te antwoorden;

6. De Voorzitter kan andere leden, ieder voor ten hoogste een halve minuut, vervolgens in de gelegenheid stellen om vragen aan de bewindspersoon te stellen;

7. Bij het stellen van vragen door andere leden dan de vragensteller, kunnen door de leden van één fractie maximaal twee vragen per vragenuur worden gesteld;

8. De bewindspersoon aan wie een vraag wordt gesteld door andere leden dan de vragensteller, heeft een halve minuut per vraag de gelegenheid om te antwoorden;

9. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan.

Via het voorstel wordt gerealiseerd dat het Reglement ruimte biedt om deze werkwijze regulier te gaan volgen. Daarnaast worden enige technische correcties in de betrokken artikelen aangebracht.1

Artikelsgewijs

Via onderdeel I wordt artikel 136 van het Reglement aangepast. In subonderdeel 1 wordt het punt 1 van bovenstaande procedure in artikel 136, tweede lid, van het Reglement verwerkt. Hierdoor kan een lid voortaan maximaal één onderwerp per vragenuur aanmelden. Subonderdeel 2 bevat een herformulering van artikel 136, derde lid, waardoor hierin voortaan niet langer staat vermeld dat de Voorzitter beslist over de vragen die kunnen worden gesteld, maar over de onderwerpen waarover vragen kunnen worden gesteld. Dit vormt een technische correctie. In de praktijk beslist de Voorzitter namelijk niet over de te stellen vragen, maar over de onderwerpen waarover tijdens het vragenuur vragen kunnen worden gesteld.

Punt 2 van de procedure (maximaal zes onderwerpen per vragenuur) is niet in de wettekst van het voorstel opgenomen, aangezien het hier gaat om een afspraak waarover het Reglement ook thans zwijgt en codificatie de flexibiliteit van deze afspraak onnodig in de weg kan staan.

In onderdeel II zijn de procedurepunten 3 tot en met 9 uitgewerkt. Daarbij vindt een herformulering plaats van artikel 138, eerste tot en met vijfde lid, van het Reglement. De huidige tekst van deze artikelleden blijft hierbij het uitgangspunt, maar vanuit de ingrijpendheid van de tekstuele wijzigingen is gekozen voor een volledige herformulering.

Het tweede lid wordt opnieuw vastgesteld om verschillende redenen. In de eerste plaats om te bewerkstelligen dat de bevraagde bewindspersoon na de eerste vragen van de vragensteller twee in plaats van vijf minuten reactietijd heeft (punt 3). Daarnaast dient de huidige laatste volzin van artikel 138, tweede lid, rondom interrupties te vervallen, aangezien interrupties niet langer zijn toegestaan (punt 9). Verder bevat het nieuwe tweede lid een aantal verduidelijkingen ten opzichte van de oude tekst. Hierbij wordt in het lid voortaan aangegeven wie de «vragensteller» is (het lid dat het onderwerp heeft aangemeld), aangezien dit centrale begrip (ook thans) in het artikel diverse keren wordt gehanteerd, maar nergens is omschreven. Verder wordt geëxpliciteerd dat de vragensteller bij de behandeling van het onderwerp dat hij heeft aangemeld eerst het woord krijgt, en dat zijn vragen op dat onderwerp dienen te zijn gericht. Deze wijzigingen vormen geen noviteiten maar verduidelijkingen op basis van de bestaande praktijk.

In het derde artikellid is vastgelegd dat de vragensteller na de eerste reactie van de bewindspersoon twee minuten de tijd heeft om aanvullende vragen aan de bewindspersoon te stellen (punt 4), en dat per vraag één minuut de tijd bestaat te antwoorden (punt 5). Hierbij is niet meer opgenomen dat ook de mogelijkheid bestaat om vragen te stellen aan een ander lid, aangezien dit niet meer in de systematiek van het vragenuur past. Daarnaast is het derde lid aangepast aan het gegeven dat interrupties niet langer zijn toegestaan (punt 9). Voorts wordt in de tweede volzin van het derde artikellid vanuit de werkwijze bij het experiment niet langer een maximale tijd voor de totale beantwoording van de vragen gegeven, maar een maximale tijd voor de beantwoording per vraag.

In het vierde artikellid is vastgelegd dat, nadat de vragensteller op basis van het derde lid voor de tweede keer het woord heeft gekregen voor het stellen van vragen en die vragen zijn beantwoord (waarna de vragensteller binnen de hem/haar toegemeten tijd kort in de gelegenheid kan worden gesteld om een conclusie te verbinden aan de antwoorden), de overige leden de gelegenheid hebben om vragen te stellen, waarbij maximaal een halve minuut spreektijd voor het stellen van een vraag beschikbaar is (punt 6), en de bewindspersoon maximaal een halve minuut per vraag de tijd hebben om te antwoorden (punt 8).

Het vijfde artikellid bevat een tweetal regels die betrekking hebben op het vragenuur als geheel. Hierbij wordt geëxpliciteerd dat interrupties niet zijn toegestaan (punt 9), en dat per fractie maximaal twee aanvullende vragen door een ander lid dan de vragensteller kunnen worden gesteld tijdens het vragenuur (punt 7).

De Voorzitter van de Commissie voor de Werkwijze,

Verbeet

De Griffier van de Commissie voor de Werkwijze,

Van Doorn

Bijlage Vergelijkend overzicht bepalingen mondeling vragenuur

Tekst vóór wijziging

Tekst na wijziging 1

§ 3. Het mondelinge vragenuur

§ 3. Het mondelinge vragenuur

Artikel 136. Het mondelinge vragenuur

1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van de vergadering. De ministers zijn op dit tijdstip steeds beschikbaar behoudens verplichtingen die naar het oordeel van de Voorzitter voor moeten gaan.

2. Het lid dat tijdens het vragenuur vragen wil stellen, meldt dit, onder aanduiding van het

onderwerp, schriftelijk bij de Voorzitter aan uiterlijk dinsdag 12.00 uur. De aanmelding kan niet eerder geschieden dan donderdag 12.00 uur in de voorgaande week dan wel, indien dit later is, direct na sluiting van de laatste vergadering in de voorgaande week.

3. De Voorzitter beslist welke van de aangemelde vragen binnen het uur worden gesteld.

4. De Kamer kan in een bijzonder geval voor het mondeling vragenuur ook een ander tijdstip vaststellen. De Voorzitter bepaalt dan het tijdstip waarop het onderwerp van de vragen bij hem dient te zijn aangemeld.

5. De Voorzitter nodigt de desbetreffende ministers uit voor het vragenuur, waarbij hij mededeling doet van het onderwerp van de vragen. Vervolgens maakt de Voorzitter het onderwerp van de vragen openbaar.

Artikel 136. Het mondelinge vragenuur

1. Het mondelinge vragenuur vindt plaats op dinsdag aan het begin van de vergadering. De ministers zijn op dit tijdstip steeds beschikbaar behoudens verplichtingen die naar het oordeel van de Voorzitter voor moeten gaan.

2. Een lid kan ten hoogste één onderwerp aanmelden waarover hij vragen wil stellen. Het lid meldt het onderwerp schriftelijk bij de Voorzitter aan uiterlijk dinsdag 12.00 uur. De aanmelding kan niet eerder geschieden dan donderdag 12.00 uur in de voorgaande week dan wel, indien dit later is, direct na sluiting van de laatste vergadering in de voorgaande week.

3. De Voorzitter beslist over welke van de aangemelde onderwerpen binnen het vragenuur vragen worden gesteld.

4. De Kamer kan in een bijzonder geval voor het mondeling vragenuur ook een ander tijdstip vaststellen. De Voorzitter bepaalt dan het tijdstip waarop het onderwerp van de vragen bij hem dient te zijn aangemeld.

5. De Voorzitter nodigt de desbetreffende ministers uit voor het vragenuur, waarbij hij mededeling doet van het onderwerp van de vragen. Vervolgens maakt de Voorzitter het onderwerp van de vragen openbaar.

   

Artikel 137

[Vervallen]

Artikel 137

[Vervallen]

   

Artikel 138. Volgorde vragenstellers en spreektijden

1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

2. De vragensteller wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om aan een of meer ministers vragen te stellen en een toelichting te geven. De minister of – indien de vragen aan meer ministers zijn gericht – de ministers gezamenlijk wordt voor ten hoogste vijf minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden. Interrupties door de vragensteller zijn toegestaan na drie minuten.

3. De vragensteller krijgt, tenzij hij gebruik gemaakt heeft van de bevoegdheid om de minister na drie minuten te interrumperen, na de beantwoording door de minister opnieuw het woord voor ten hoogste één minuut om hetzij aan een minister hetzij aan een lid aanvullende vragen te stellen. Aan ieder tot wie vragen zijn gericht, wordt voor ten hoogste drie minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

4. Vervolgens kan de Voorzitter aan andere leden, ieder voor ten hoogste één minuut, het woord verlenen om vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. Aan ieder tot wie vragen zijn gericht, wordt voor ten hoogste drie minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

5. Afgezien van de bevoegdheid bedoeld in het tweede lid, worden tijdens het vragenuur geen interrupties toegelaten.

Artikel 138. Volgorde vragenstellers en spreektijden

1. De Voorzitter bepaalt de volgorde waarin de onderwerpen tijdens het vragenuur aan de orde worden gesteld.

2. Bij het aan de orde komen van een onderwerp wordt het lid dat het onderwerp heeft aangemeld, de vragensteller, eerst voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om over dit onderwerp aan een minister vragen te stellen en een toelichting te geven. De minister wordt voor ten hoogste twee minuten het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

3. De vragensteller krijgt na de beantwoording opnieuw het woord voor ten hoogste twee minuten om aan de minister aanvullende vragen te stellen. De minister wordt voor ten hoogste een minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

4. Vervolgens kan de Voorzitter aan andere leden, ieder voor ten hoogste een halve minuut per vraag, het woord verlenen om aan de minister vragen te stellen over hetzelfde onderwerp. De minister wordt voor ten hoogste een halve minuut per vraag het woord verleend om de vragen te beantwoorden.

5. Tijdens het vragenuur zijn interrupties niet toegestaan, en kunnen de leden van een fractie gezamenlijk ten hoogste tweemaal een vraag als bedoeld in het vierde lid stellen.

   

Artikel 139. Geen moties; einde vragenuur

1. Tijdens het vragenuur kan geen verlof gevraagd worden tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend.

2. Onderwerpen die aan het einde van het vragenuur nog niet aan de orde zijn gekomen, komen te vervallen.

Artikel 139. Geen moties; einde vragenuur

1. Tijdens het vragenuur kan geen verlof gevraagd worden tot het houden van een interpellatie, noch kunnen moties worden ingediend.

2. Onderwerpen die aan het einde van het vragenuur nog niet aan de orde zijn gekomen, komen te vervallen.

X Noot
1

De cursieve tekstdelen bevatten wijzigingen.


X Noot
1

Zie de bijlage voor een vergelijkend overzicht van de betrokken bepalingen vóór en ná de doorvoering van het voorstel.

Naar boven