33 037 Mestbeleid

36 618 Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de voorwaarden over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking 2022–2025 (Wet wijziging Meststoffenwet in verband met de maximale mestproductie)

BF1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 oktober 2025

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur over de voortgang van de ontwikkeling van de mestproductie. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 9 april 2025.

  • De antwoordbrief van 2 oktober 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Den Haag, 9 april 2025

De leden van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 6 maart 20253 over de voortgang van de ontwikkeling van de mestproductie. De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, D66, SP, de ChristenUnie en de PvdD gezamenlijk en de leden van de fracties van het CDA en OPNL gezamenlijk hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen en opmerkingen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, D66, SP, ChristenUnie en PvdD

In uw brief van 6 maart jl. schrijft u «Als de verwachte excreties worden afgezet tegen dit nationale plafond zal in 2025 – bij verder ongewijzigde omstandigheden – het nationaal plafond naar verwachting worden overschreden. Hierbij is de huidige inzet gericht op vermindering van de mestproductie, zoals het afromen van dierrechten en fosfaatrechten, het effect van deelname aan de Lbv- en Lbv-plus, een nieuwe beëindigingsregeling en het voerspoor nog niet meegenomen.».

Wat is uw verwachting ten aanzien van de overschrijding van het nationaal plafond als «de huidige inzet gericht op vermindering van de mestproductie, zoals het afromen van dierrechten en fosfaatrechten, het effect van deelname aan de Lbv- en Lbv-plus, een nieuwe beëindigingsregeling en het voerspoor» wel wordt meegenomen? Kunt u schetsen wat de consequentie is als het nationaal plafond wordt overschreden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van het CDA en OPNL

Deze leden lezen in uw brief van 6 maart 2025 dat bij ongewijzigde omstandigheden het nationaal mestproductieplafond in 2025 naar verwachting zal worden overschreden. Zij constateren dat u in de brief verwijst naar maatregelen die nog niet in de berekeningen zijn meegenomen. Zorgen de maatregelen die u beschrijft voor voldoende daling van fosfaat- en stikstofexcreties in 2025 voor het behalen van de doelen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?

In het debat over de wijziging van de meststoffenwet op 12 november 2024 in de Eerste Kamer gaf u aan nog geen scenario’s te hebben voor het moment dat de wettelijke doelen niet behaald lijken te worden.4 Hierbij verwees u naar de uitkomsten van «weegmomenten». Tegelijkertijd is het doel van deze regering om een generieke korting van mestproductierechten te voorkomen, zoals u herhaalde in het debat.5

In hoeverre ziet u op basis van de CBS-kwartaalrapportage aanleiding om het beleid op reductie van mestproductie bij te sturen? Ziet u daarbij aanleiding om scenario’s uit te werken als het staande beleid onvoldoende blijkt voor de uitvoering van de doelen? In hoeverre kunt u onderbouwen dat uw inzet voldoende is om een generieke korting te voorkomen?

Deze leden hebben bovendien een vraag naar de effectiviteit van de lopende en aangekondigde beëindigingsregelingen. Deze leden constateren namelijk dat medeoverheden in de uitvoering vrezen dat veehouders zich terugtrekken uit de landelijke beëindigingsregelingen.6 Kunt u hierop reflecteren in het licht van de te behalen mestproductiedoelen? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre u duidelijkheid kan bieden aan veehouders die geïnteresseerd zijn in deelname aan de beëindigingsregelingen?

Deze leden vragen voorts of u deze Kamer op de hoogte kan houden van de uitvoering van de mestproductiedoelen. Kunt u daartoe de aankomende CBS-kwartaalrapportages en uw reflectie daarop delen?

De leden van de vaste commissie voor LNV zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 6 mei 2025.

Voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G.J. Oplaat

BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, VISSERIJ, VOEDSELZEKERHEID EN NATUUR

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 oktober 2025

Bij brief van 9 april 20257 verzoekt u mij om in te gaan op enkele vervolgvragen naar aanleiding van mijn brief van 6 maart 20258 over de toezegging de Eerste Kamer te informeren over de voortgang van de ontwikkeling van de mestproductie9. Met deze brief ga ik in op uw vervolgvragen, die gaan over het effect van de huidige maatregelen, zoals het afromen van productierechten, de Lbv- en Lbv-plus, een nieuwe beëindigingsregeling en het voerspoor, op de omvang van de mestproductie. Daarnaast vraagt u wat de consequentie is als het nationaal mestproductieplafond wordt overschreden.

In mijn brief «Eerste weegmoment in het kader van de maximale mestproductie»10 die ik op 18 september jl. aan de Tweede Kamer heb gezonden (zie bijlage), zijn de door het CBS verwachte mestproductie 202511, het potentiële effect van de beide beëindigingsregelingen bij 100% en 80% deelname en de op basis van dit potentiële effect ingeschatte mestproductie weergegeven en toegelicht, afgezet tegen de huidige nationale en sectorale mestproductieplafonds zoals vastgelegd in de Meststoffenwet. Voor de beantwoording van uw vragen over het potentiële effect van de maatregelen (met achterliggende cijfers en duiding) verwijs ik u daarom naar voornoemde brief.

Op basis van de cijfers is de inschatting dat de fosfaatproductie in 2025 het wettelijk toegestane nationale maximum zal overschrijden. Dit komt omdat het (potentiële) effect van deelname aan de beëindigingsregelingen pas volledig tot uiting zal komen in de mestproductie, zodra de effecten van de beëindigingsregelingen zich hebben voltrokken. Er is op dit moment geen inschatting te geven welk deel van het potentiële effect nog in 2025 gerealiseerd wordt.

Mijn inzet blijft er onverminderd op gericht om te voldoen aan de voorwaarde over de maximale mestproductie in de derogatiebeschikking. Ik blijf daarom naast het afromen van fosfaatrechten en het voerspoor, inzetten op andere reeds beoogde maatregelen waarmee op (korte) termijn de productie van dierlijke mest verminderd kan worden, zoals de extensiveringsregeling.

In vervolg hierop vraagt u wat de consequentie is als het nationaal mestproductieplafond wordt overschreden. Of het voor 2025 geldende nationale plafond daadwerkelijk wordt overschreden, zal medio 2026 duidelijk zijn, nadat de definitieve cijfers van het CBS over de mestproductie 2025 zijn ontvangen. Mocht dan blijken dat het nationale mestproductieplafond in 2025 is overschreden, dan is een mogelijkheid dat de Europese Commissie hierover vragen stelt of op andere wijze actie onderneemt. Hierover heb ik u ook in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken I, 2024\/25, 33 618, D) geïnformeerd.

Voorts vraagt u naar de effectiviteit van de lopende en aangekondigde beëindigingsregelingen, omdat leden uit uw Kamer constateren dat medeoverheden in de uitvoering vrezen dat veehouders zich terugtrekken uit de landelijke beëindigingsregelingen. Het klopt dat veehouders die, op grond van een beëindigingsregeling een positieve subsidiebeschikking hebben ontvangen, tot het moment van subsidievaststelling, hun aanvraag nog in kunnen trekken (waarbij reeds uitgekeerde voorschotten terugbetaald moeten worden). Iedere veehouder maakt hierin een eigen afweging. Naar verwachting gaat dit niet ten koste van de effectiviteit van dit soort beëindigingsregelingen. De Algemene Rekenkamer concludeerde in het rapport bij het Jaarverslag 2023 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) al dat de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv), de voorloper van de huidige Lbv-regelingen, een doeltreffend instrument is12. Recent concludeerde het kennisconsortium, bestaande uit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Deltares en Wageningen University & Research (WUR), in hun «Reflectie op MCEN-maatregelenpakket spoor 2» dat «zowel ex-ante als ex-post evaluaties laten zien dat deze regelingen effectief zijn».13 Volgens het kennisconsortium zijn deze regelingen goed uitvoerbaar en waarborgen een blijvende krimp van de veestapel door het definitief doorhalen van productierechten voor melkvee, varkens en pluimvee. Het potentiële effect van de landelijke beëindigingsregelingen kunt u lezen in mijn brief «Eerste weegmoment in het kader van de maximale mestproductie».14

Tot slot vraagt u of ik op basis van de CBS-kwartaalrapportage aanleiding zie om het beleid op reductie van mestproductie bij te sturen en scenario’s uit te werken als het staande beleid onvoldoende blijkt om te voorkomen dat de mestproductieplafonds worden overschreden. In mijn brief van 18 september jl. heb ik een weging gemaakt op basis van de meest actuele gegevens over de mestproductie. Op dit moment zie ik geen aanleiding voor verdere aanvullende maatregelen te nemen. Ik zal de ontwikkelingen in de mestproductie nauwlettend blijven monitoren. Op mijn verzoek stelt het CBS aan het einde van ieder kwartaal een berekening samen van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. Ik zal zowel uw Kamer als de Tweede Kamer na ontvangst van nieuwe kwartaalrapportages informeren over de uitkomsten.

Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, F.M. Wiersma


X Noot
1

De letters BF hebben alleen betrekking op 33 037.

X Noot
2

Samenstelling:

Jaspers (BBB), Van Knapen (BBB), Oplaat (BBB) (voorzitter), Kluit (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Van Ballekom (VVD), Straus (VVD), Van de Linden (VVD), Rietkerk (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Van Meenen (D66), Van Kesteren (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (ChristenUnie), Kemperman (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
3

Kamerstukken I 2024/25, 36 618, J.

X Noot
4

Handelingen I 2024/25, nr. 7, item 7.

X Noot
5

Bijlage bij Kamerstukken II 2024/25, 36 471, nr. 96, p. 53.

X Noot
6

F. Yntema & S. Bürmann, «Gemeenten zijn bang voor afhakers bij uitkoopregeling veehouderij», NOS Nieuws 22 maart 2025, via: https://nos.nl/artikel/2560671-gemeenten-zijn-bang-voor-afhakers-bij-uitkoopregeling-veehouderij

X Noot
7

176693.01U

X Noot
8

Kamerstukken II 2024–2025, 36 618, nr. J.

X Noot
9

Kamerstukken I 2024–2025, T03947

X Noot
10

Kamerstukken II, 2024–2025, 33 037, nr. 611.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2024/25, 33 037, nr. 608.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2023–2024, 36 560-XIV nr. 2.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2024–2025, 35 334, nr. 409.

X Noot
14

Kamerstukken II, 2024–2025, 33 037, nr. 611.

Naar boven