33 037 Mestbeleid

Nr. 352 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 april 2019

Op 15 februari jl. heb ik uw Kamer de vierde kwartaalrapportage van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel toegezonden (Kamerstuk 33 037, nr. 350). Naar aanleiding van deze rapportage is een aantal berichten in de media gepubliceerd

over de prognose van de stikstofproductie en de wijze van berekenen die hierbij hoort. Ik hecht eraan dat er geen onduidelijkheid bestaat over fosfaat- en stikstofproductie zoals geprognosticeerd door het CBS, mede gelet op het belang van deze cijfers voor de naleving van de mestproductieplafonds. Daarom heb ik het CBS gevraagd om nader toe te lichten hoe de prognose en momentopnames tot stand komen en welke cijfers hieraan ten grondslag liggen. In deze brief ga ik hier op hoofdlijnen op in, een notitie van het CBS treft u in de bijlage1.

Tevens stuur ik uw Kamer hierbij de antwoorden op de vragen van

  • de leden Lodders (VVD) en Geurts (CDA) over het bericht in het Reformatorisch Dagblad «Mestoverschot berekend met verouderde cijfers» (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2122),

  • het lid Bisschop (SGP) over de afvoer van fosfor via melk (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2123) en

  • het lid Bisschop (SGP) over de vermeende overschrijding van het stikstofplafond (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 2124).

Berekeningswijze CBS

Het CBS heeft een onafhankelijke positie en is zelf verantwoordelijk voor de berekening van de fosfaat- en stikstofexcretie. Vanaf de start van het fosfaatreductieplan heb ik het CBS gevraagd niet enkel te rapporteren over de voorlopige en definitieve fosfaat- en stikstofexcretie per kalenderjaar, maar ook per kwartaal te rapporteren over de stand van zaken rondom de fosfaat- en stikstofproductie. Dit om voldoende vinger aan de pols te kunnen houden. Er vindt regulier overleg plaats tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het CBS om eventuele onduidelijkheden over de cijfers te adresseren en mogelijkheden tot verdere verbetering van de datakwaliteit te bespreken, ook vanuit het gegeven dat een deel van deze data voortkomt vanuit gegevens die in beheer zijn van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Zo wordt momenteel bekeken of het mogelijk is om bij de berekening van de mestproductie door pluimvee rekening te houden met uitvalcijfers.

Gedurende een kalenderjaar komt nieuwe data beschikbaar over onder meer dieraantallen, voerverbruik en rantsoensamenstelling. Dit zorgt ervoor dat er tussen de kwartaalrapportages verschillen kunnen zitten tussen de cijfers waarvan gebruik wordt gemaakt. Voor iedere kwartaalrapportage wordt gebruik gemaakt van de meest actuele cijfers die op dat moment beschikbaar zijn en het beste de werkelijke situatie benaderen. Ik vind het belangrijk dat bij iedere kwartaalrapportage een zo realistisch mogelijk beeld wordt geschetst. Indien definitieve cijfers over het lopende jaar nog niet beschikbaar zijn, kan gebruik worden gemaakt van cijfers van het jaar daarvoor of van een gemiddelde waarde.

Daarnaast is het mogelijk dat nieuwe wetenschappelijke inzichten of de beschikbaarheid van nieuwe databronnen leiden tot aanpassingen. Voorbeelden hiervan zijn de verhoging van de fosforvastlegging in de melk (nieuw wetenschappelijk inzicht) en het gebruik van I&R-gegevens voor pluimvee (nieuwe databron).

Prognose stikstofexcretie 2018

Zoals eerder gemeld in mijn brief van 15 februari jl. laat de prognose van de stikstof- en fosfaatexcretie over het kalenderjaar 2018 een gemengd beeld zien (Kamerstuk 33 037, nr. 350). De fosfaatexcretie bevindt zich zowel onder het nationale plafond, als onder de afzonderlijke sectorplafonds. Voor de stikstofexcretie laten de voorlopige cijfers een overschrijding van ca. 4 procent van het sectorale plafond voor melkvee zien. Daarmee zou ook het nationale stikstofplafond licht overschreden worden.

Dit beeld is anders dan in de derde kwartaalrapportage (9 november 2018, Kamerstuk 33 037, nr. 325), toen de fosfaat- en stikstofproductie volgens de prognose nog onder het nationale plafond leken uit te komen. Er was toen al wel sprake van een geprognosticeerde overschrijding van het stikstofplafond voor de melkveehouderij van ca. 3 procent. In de derde kwartaalrapportage waren er echter nog geen gegevens beschikbaar over de ruwvoersamenstelling in 2018 en werd gewerkt met een gemiddelde over de afgelopen drie jaar. Bij het opstellen van de vierde kwartaalrapportage waren de voorlopige cijfers over de ruwvoersamenstelling in 2018 wel beschikbaar. Uit deze cijfers blijkt dat er als gevolg van de extreme weersomstandigheden in 2018 sprake is van een hoog stikstofgehalte in het ruwvoer. Dit is de belangrijkste reden dat er in de vierde kwartaalrapportage sprake is van een hogere stikstofexcretie over 2018 dan in eerdere kwartaalrapportages was voorzien.

Nu is het een bekend gegeven dat door weersinvloeden het fosfor- en stikstofgehalte in ruwvoer per jaar kan variëren. Het is precies om die reden dat ik met de Europese Commissie de afspraak heb gemaakt om bij het opgeven van de definitieve cijfers over de fosfaat- en stikstofproductie door de melkveehouderij uit te gaan van de gemiddelde ruwvoersamenstelling van de afgelopen vijf jaar met weglating van de twee meest extreme waarden. Dat is belangrijk omdat boeren immers geen invloed hebben op de weersomstandigheden.

Deze middeling wordt toegepast op de definitieve cijfers die deze zomer bekend worden. In de vierde kwartaalrapportage is nog sprake van voorlopige cijfers en een bijbehorende onzekerheidsmarge. Het is mogelijk dat de middeling voor voldoende demping zorgt om bij de definitieve cijfers over fosfaat- en stikstofexcretie in 2018 op of onder het stikstofplafond te komen, maar het is juist vanwege de genoemde onzekerheidsmarge te vroeg om deze conclusie nu al te trekken. Ik zou dan bovendien voorbijgaan aan een aantal signalen die erop wijzen dat de stikstofproductie op korte termijn tot een problematisch niveau zou kunnen komen. Zo zien we al een paar jaar een hoger stikstofgehalte in ruwvoer, terwijl het stikstofgehalte in mengvoer nauwelijks afneemt. Dit leidde ook in 2017 al tot een hoge stikstofproductie. Dit is nader toegelicht in bijgevoegde CBS-notitie.

De laatste jaren is veel aandacht uitgegaan naar de fosfaatproductie, omdat hiervoor in 2015 en 2016 sprake was van een overschrijding van het nationale productieplafond. Ik gun de sector rust op dit dossier, maar ik voel mij tegelijkertijd verantwoordelijk om tijdig aan de bel te trekken als er iets aan de hand is, zoals nu met de stikstofproductie (zie ook Kamerstuk 33 037, nr. 325 d.d. 19 november 2018). Voor de melkveehouderij geldt, net als bij andere sectoren, zowel een fosfaat- als een stikstofplafond. Het blijft daarom onverminderd belangrijk dat de melkveehouderij maatregelen neemt om de stikstofproductie terug te dringen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven