33 037 Mestbeleid

Nr. 172 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 december 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken over de brief van 17 november 2015 over het Besluit tot wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Kamerstuk 33 037, nr.164).

De vragen en opmerkingen zijn op 9 december 2015 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 15 december 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie constateren dat er in de wijziging van het Besluit gebruik meststoffen en Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (het Besluit) concrete data en periodes worden genoemd waarbinnen gehandeld mag worden. Afgelopen nazomer hebben zij kunnen constateren dat de natuur zich niet laat sturen door wet- en regelgeving. Door aanhoudende regen moest de inzaaiperiode van vanggewassen worden verlengd. Dit had nogal wat voeten in de aarde. Deze leden vragen de Staatssecretaris hoe er in deze voorliggende wijziging van het Besluit ruimte wordt geboden voor uitzonderlijke omstandigheden, zoals langdurige regenval of droogte, of invloeden van andere elementen die omstandigheden uitzonderlijk kunnen beïnvloeden, zoals vraat, en die niet vooraf te duiden zijn. De leden van de VVD-fractie willen daarnaast de zorgen uiten over alle wetgeving die in de afgelopen periode op het gebied van mest en meststoffen is verschenen. Meststoffen bieden ook kansen die in de ogen van deze leden nog beter benut kunnen worden.

Deze wijziging van het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) maakt het mogelijk uitzonderlijke schade als gevolg van muizen in grasland te herstellen. Het betreft een uitbreiding van een maatregel die al bestond in het Bgm, namelijk herstel van schade als gevolg van droogte en van vraat door engerlingen en emelten. Er is geen algemene clausule om schade door onvoorziene omstandigheden te herstellen. De voorwaarden bij deze maatregel als gevolg van schade door bepaalde onvoorziene omstandigheden zijn net als het geheel van de mestregelgeving gericht op het beperken van stikstofverliezen in de perioden dat het risico op stikstofverliezen naar het grond- en/of oppervlaktewater het grootst is, namelijk in de nazomer, herfst en de winter. Dat is de periode dat er geen gewassen op het land staan of dat de gewassen die er staan niet of nauwelijks groeien.

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen hoe het voorliggende Besluit past binnen de integrale benadering van meststoffen, en hoe dit Besluit een bijdrage zal leveren aan de kansen die meststoffen bieden.

Begin 2015 is in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet een nieuwe categorie meststoffen, de zogenaamde herwonnen fosfaten, toegevoegd. Deze herwonnen fosfaten werden nog niet genoemd in het Besluit gebruik meststoffen (Bgm). De onderhavige wijziging van het Bgm strekt ertoe nadere regels te stellen aan het gebruik van herwonnen fosfaten, waarbij wordt aangesloten bij de eisen die worden gesteld aan overige organische meststoffen. Met deze wijziging is de productie, de handel en gebruik van de herwonnen fosfaten in de Meststoffenwet vastgelegd.

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen naar de toepassing van de geïntegreerde gewasbescherming. In de toelichting bij het Besluit schrijft de Staatssecretaris dat een voorwaarde voor vernietigen van de graszode er direct aansluitend op vernietiging een aaltjesbeheersend gewas, of een mengsel van aaltjesbeheersende gewassen moet worden gezaaid. Deze leden vragen of dit het gebruik van een grondontsmettingsmiddel nu volledig uitsluit. De leden van de VVD-fractie lezen in het Besluit niks terug over een verbod, maar lezen wel dat het zaaien van een aaltjesbeheersend gewas, of mengsel van aaltjebeheersende gewassen een voorwaarde is voor het vernietigen van de graszode. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan, ook in het licht van het verschil in periode van toepassing?

Het gebruik van een grondontsmettingsmiddel zou in deze situatie overbodig moeten zijn. Ik sluit het gebruik van een grondontsmettingsmiddel echter niet volledig uit. Het gebruik daarvan is – zoals u weet – aan strikte voorwaarden gebonden.

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen hoe er in het Besluit rekening wordt gehouden met de verhuurders van grond met agrarische doeleinden. Met dit Besluit gaat de voorwaarde gelden dat in het volgende voorjaar een vervolgteelt moet worden gezaaid of geplant. Dit gewas wordt gezien als hoofdgewas van dat jaar en moet gevoelig zijn voor aaltjes. Deze leden maken zich zorgen dat een dergelijke planning de verhuurmogelijkheden van landbouwgrond beperkt. Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan, en deze zorgen wegnemen?

De wijze waarop bezitters van agrarische grond overgaan tot verhuur is een economisch gedreven activiteit. Vraag naar en aanbod van agrarische grond komen tot uitdrukking in de huurprijs die uiteindelijk wordt overeengekomen.

Zij constateren dat in artikel 4b in het negende lid de zinsnede wordt opgenomen: «door vraat van dieren die in de graszode leven». In de toelichting geeft de Staatssecretaris aan dat de uitzondering op het vernietigen van de graszode beperkt is tot dieren die in de graszode leven. Indien schade aan het grasland bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door ganzen blijft de periode van 1 februari tot en met 10, respectievelijk 31 mei van kracht. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen waarom de uitzondering is beperkt tot dieren die in de graszoden leven, omdat in de toelichting wel wordt geconstateerd dat bijvoorbeeld ganzen buiten de genoemde periode ook forse schade kunnen aanrichten. Deze leden willen de Staatssecretaris vragen of er ruimte bestaat binnen het Besluit om toch ontheffing te verlenen bij schade door ganzen buiten de genoemde periode in artikel 4b, tweede lid?

Schade aan grasland door ganzen is van een andere orde dan schade door de dieren die in de graszode leven zoals bedoeld in het Besluit gebruik meststoffen. De schade van dieren die in de graszode leven, leidt tot afsterven van grasplanten; de vrijstelling voor deze schade is erop gericht de schade door het afsterven van de grasplanten te herstellen. Schade door ganzen leidt in het groeiseizoen tot besmeurd gras waardoor koeien of andere graasdieren het minder goed opnemen en daarnaast vreten de ganzen veel van het gras op, waardoor er minder gras is voor de koeien of andere graasdieren. Het gras sterft niet af, waardoor herstel van de graszode noodzakelijk zou zijn. Daarnaast kunnen provincies voor schadebestrijding veroorzaakt door ganzen ontheffing verlenen van het verbod uit de Flora en faunawet op het verstoren en doden van ganzen. Voor schade door ganzen aan gewassen, bijvoorbeeld gras, kan een schadeloosstelling worden uitgekeerd door het Faunafonds.

De Staatssecretaris geeft aan dat voor het vernietigen van grasland in verband met schade door vraat van dieren die in de graszode leven de ondernemer kan volstaan met het doorgeven van het feit dat hij de graszode gaat vernietigen vanwege vraat door de dieren die in de graszode leven. Eerder in de toelichting staat te lezen dat het echter wel noodzakelijk is om een onafhankelijke deskundige een rapport te laten opmaken en te melden aan RVO.nl. De leden van de VVD-fractie willen graag een verhelderende vraag stellen aan de Staatssecretaris of de ondernemer nu kan volstaan met een melding, of dat het rapport zal moeten worden bijgevoegd bij de melding. En wat doet dit eventueel met de lasten?

De ondernemer dient minimaal zeven werkdagen voordat de graszode vernietigd gaat worden (maar uiterlijk op 31 augustus) en na gereedkomen van het schaderapport (opgesteld door een schade-expert) te melden bij RVO.nl dat hij voornemens is de graszode te vernietigen (Besluit gebruik meststoffen, artikel 4b, lid 9, onderdeel e). Het schaderapport hoeft niet bij de melding gevoegd te worden, maar dient in de bedrijfsadministratie bewaard te blijven.

De Staatssecretaris geeft aan dat op advies van de Technische Commissie Bodem er nog een ministeriële regeling zal verschijnen waarbij de aaltjesbeheersende gewassen zullen worden aangewezen. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen wanneer deze regeling zal verschijnen, en of hierbij ook de vorstgevoeligheid wordt meegenomen. Deze leden willen dit ook vragen met het oog op mogelijk meer flexibiliteit op de uiterste inzaaidatum.

In de wijziging van het Besluit gebruik meststoffen is rekening gehouden met de vorstgevoeligheid van aaltjesbeheersende gewassen en ook met het risico van stikstofuitspoeling op gescheurd grasland. De belangrijkste aaltjesbeheersende gewassen, Tagetes patula en Tagetes erecta, zijn vrij vorstgevoelig. Deze gewassen en Japanse haver worden per 1 januari 2016 aangewezen als aaltjesheersende gewassen in de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen. Vanwege de vorstgevoeligheid van deze gewassen ligt meer flexibiliteit en de mogelijkheid de uiterste inzaaidatum op een later moment te zetten, niet voor de hand.

De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen te reageren op de problemen die de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NVM) voorziet met betrekking tot het scheuren van grasland binnen de GLB-voorwaarden, zoals blijvend grasland. Deelt de Staatssecretaris deze zorgen, en kan hij hier nader op ingaan?

Een andere zorg is het scheuren van grasland binnen natura-2000 gebieden. De leden van de VVD-fractie willen de Staatssecretaris vragen om een reactie.

Het areaal blijvend grasland wordt nationaal gemonitord. Mocht het aandeel blijvend grasland in het landbouwareaal in Nederland met meer dan 5% dalen ten opzichte van het referentieaandeel, dan zal ik conform het Europese kader maatregelen treffen op bedrijfsniveau. Daarvan is momenteel geen sprake. Het areaal blijvend grasland blijkt in 2015 vrijwel stabiel te zijn gebleven t.o.v. het referentieaandeel. Maatregelen op bedrijfsniveau in de vorm van een vergunningenplicht of een herinzaaiplicht zijn daarom niet aan de orde.

Nederland heeft alle blijvende graslanden binnen Natura-2000 gebieden aangewezen als ecologisch kwetsbaar. Dit betekent dat deze blijvende graslanden niet mogen worden geploegd of omgezet. Wel biedt de Europese Commissie lidstaten de ruimte om op deze graslanden lichte grondbewerking toe te staan. Als Nederland van de geboden mogelijkheid gebruik wil maken, zal dit begrip concreter moeten worden uitgewerkt, zodat de landbouwers precies weten wat wel en wat niet is toegestaan. Ik heb het onderzoeksinstituut Plant Research Internationaal gevraagd mij hierover te adviseren. Zodra de uitkomsten hiervan beschikbaar zijn, zal ik de Kamer hierover informeren.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Deze leden zijn tevreden met het feit dat verspilling van fosfaat door middel van deze aanpassing wordt tegengegaan. Zij lezen dat het hiermee mogelijk is om digestaat op grasland als overige grond te brengen. Genoemde leden vragen of dit gevolgen heeft voor de hoeveelheid mest die in totaal in Nederland op het land gebracht kan worden?

Deze wijziging maakt het mogelijk om herwonnen fosfaten en overige organische meststoffen van plantaardige herkomst te gebruiken op overige gronden. Deze ruimte werd tot op heden ingevuld met dierlijke meststoffen of anorganische meststoffen. Er zal dus sprake zijn van substitutie van deze meststoffen. De totale hoeveelheid mest die in Nederland mag worden geplaatst, verandert hierdoor niet.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe actief er op de kwaliteit van de digistaat wordt gecontroleerd? In hoeverre wordt er gecontroleerd dat er geen stoffen worden toegevoegd die niet aan digestaat mogen worden toegevoegd? Kan de Staatssecretaris aangeven hoe hoog de kosten van deze controles zijn en door wie de kosten voor deze controles draagt?

De ondernemer is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het digestaat als dat als meststof gebruikt wordt. Met betrekking tot de controle op de kwaliteit van digestaat, verwijs ik naar de Tweede Kamerbrieven over dit onderwerp (Kamerstukken 33 037, nr. 152 en nr.166).

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat het complex aan regels rondom mest erg ingewikkeld is geworden. In de melkveehouderij zou de oplossing wat deze leden betreft, eenvoudig kunnen zijn: de helft van de mest op eigen grond, de helft binnen een straal van 20 kilometer. Onderschrijft de Staatssecretaris dat het wenselijk is om regionale voer-mest kringlopen te bewerkstelligen? Zo ja: hoe gaat u dit bewerkstelligen? De leden van de SP-fractie vragen wat nu de netto winst is van het beleid dat mest uitsplitst in verschillende stoffen zoals stikstof en fosfaat, terwijl het feitelijk 1 natuurproduct is. Kan de voer-mest kringloop niet als basis van het beleid genomen worden in plaats van verschillende regels voor de verschillende aspecten van mest op te stellen?

Het stelsel van gebruiksnormen is bepalend voor de hoeveelheid dierlijke mest die een melkveehouderij op zijn eigen grond mag plaatsen en hoeveel van het bedrijf afgevoerd moet worden. Op grondgebonden melkveebedrijven is voldoende grond en kan de gehele mestproductie van de veestapel op eigen grond worden geplaatst. Bedrijven met een overschot aan dierlijke mest dienen een percentage van dit overschot te laten verwerken. Het overige dient afgevoerd te worden van het bedrijf en kan, indien hier vraag naar is, ook binnen de regio worden afgezet bij bedrijven met plaatsingsruimte voor dierlijke mest.

De leden van de fractie van de SP stellen voor melkveehouders te verplichten de helft van hun mest op eigen grond te plaatsen en de helft binnen een straal van 20 kilometer. Een dergelijke oplossing doet geen recht aan de diversiteit aan melkveebedrijven in Nederland. Dit voorstel zou voor grondgebonden bedrijven betekenen dat zij eigen mest moeten afvoeren voor afzet in de regio en bedrijfsvreemde mest moeten aanvoeren om de bodem te voorzien van de benodigde organische meststoffen.

Ik onderschrijf de wenselijkheid van regionale kringlopen. Afzet van mest en productie van diervoeders in de regio beperkt het aantal benodigde vervoersbewegingen. Mijn voorgangster heeft uw Kamer toegezegd in overleg met betrokken partijen te bezien hoe de vorming van regionale kringlopen verder kan worden versterkt (Kamerstuk 33 979, nr. 73). Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2016 hierover nader berichten.

De leden van de fractie van de SP vragen tevens wat de winst is van het beleid dat mest uitsplitst naar de componenten fosfaat en stikstof. Een uitsplitsing naar stikstof en fosfaat is noodzakelijk om gericht beleid te kunnen voeren op de realisatie van doelen voor nitraat en fosfaat in het grond- en oppervlaktewater. Om die reden zijn de gebruiksnormen uitgesplitst naar de gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest en de gebruiksnormen voor totale hoeveelheden stikstof en fosfaat uit meststoffen.

Deze leden onderschrijven dat de beperkte hoeveelheid fosfaatmijnen en de eindigheid van de hoeveelheid fosfaaterts een probleem is, zeker op de wat langere termijn. Sturen op hergebruik van fosfaten is een logisch gevolg hiervan. Onderschrijft de Staatssecretaris dat het herwinnen van fosfaten uit rioolwater één van de meest kansrijke opties hiervoor is? Kunt u de kosten en baten van de verschillende mogelijkheden voor het terugwinnen van fosfaten (uit riool dan wel uit mest) tegenover elkaar zetten? Welke voordelige en nadelige milieueffecten heeft het vervangen van kunstmest door producten van gewone mest in de visie van de Staatssecretaris?

De regering ziet het herwinnen van fosfaat uit secundaire bron als een stap in de richting van een circulaire economie, waarbij Nederland efficiënt gebruik maakt van lokaal beschikbare grondstoffen. De fosfaten die vrijkomen bij de zuivering van industrieel proceswater of huishoudelijk, stedelijk of industrieel afvalwater dan wel ander afvalwater kunnen worden gebruikt om fossiel fosfaat te vervangen. Deze aanpak biedt voordelen op het gebied van grondstofvoorziening, vervuilde grondstoffen, beperken van reststromen en eutrofiëring van het milieu. Deze recycling van nutriënten moet wel veilig gebeuren.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris om transparantie te betrachten betreffende de meetgegevens waarop het ammoniakbeleid is gebaseerd. De NMV en andere organisaties klagen dat deze gegevens niet beschikbaar zijn. Kan de regering reflecteren op de discussie over de meetmethoden ammoniak zoals onder andere naar voren gebracht in V-focus? 1

Mijn voorganger heeft opdracht gegeven voor een internationale review naar de wetenschappelijke onderbouwing van de gehele kennisketen in het ammoniakbeleid. De meetmethoden en meetgegevens maakten daar ook onderdeel van uit. De resultaten van deze review zijn op 8 september 2015 naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 037, nr. 161).

Naar aanleiding van de publicaties van V-focus zijn door de leden Geurts (CDA), Lodders (VVD) en Dijkgraaf (SGP) schriftelijke vragen gesteld aan de Staatssecretaris van Economische Zaken. U heeft de antwoorden op deze vragen op 5 oktober 2015 ontvangen (Vergaderjaar 2015–2016, Aanhangselnummer 194).

In het beleid van de Europese Unie wordt het scheuren van grasland ongewenst gevonden en wordt permanent grasland bevorderd vanwege de effecten op het ecosysteem en de ecologische diversiteit. Kan de Staatssecretaris in dit kader reflecteren op de hoeveelheid uitzonderingen die er zijn op het verbod op het scheuren van grasland? Welk percentage grasland in Nederland is permanent grasland, en welk percentage wordt geregeld gescheurd?

Deze leden zien dat één van de uitzonderingen voor het scheurverbod op grasland de teelt van lelies of gladiolen is, terwijl dit juist erg vervuilende teelten zijn die veel bestrijdingsmiddelen gebruiken. In hoeverre wordt bij deze teelten geïntegreerde gewasbescherming toegepast?

In het kader van het Besluit gebruik meststoffen (Bgm) is het scheuren van grasland (dit betreft zowel tijdelijk als blijvend grasland) in bepaalde perioden verboden: op kleigrond van 16 september tot en met 31 januari, op zand- en lössgrond van 1 juni tot en met 31 januari. Buiten deze perioden is scheuren van grasland toegestaan. In het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is het scheuren van blijvend grasland in Natura 2000-gebieden, als bedoeld in artikel 2.15 1e lid van de uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen, niet toegestaan. Er zijn in het Bgm uitzonderingen in de perioden dat scheuren verboden is voor agrarische doeleinden. Een van de uitzonderingen is scheuren voor de bollenteelt. In de praktijk blijkt dat voor deze mogelijkheid om in de zomer een aaltjesbeheersend gewas te telen op gescheurd grasland, belangstelling bestaat. 65 tot 70% van de bollentelers past namelijk maatregelen toe die binnen het principe van de geïntegreerde gewasbescherming passen, zoals blijkt uit het rapport «Evaluatie van de nota Duurzame gewasbescherming. Deelrapport Kennisontwikkeling en -verspreiding» (CLM 767 – 2011). Een andere uitzondering in de zomer betreft het scheuren van grasland bij ernstige schade als gevolg van droogte en door vraat van dieren die in de graszode leven. Daarnaast zijn er uitzonderingen voor het scheuren van grasland ten behoeve van landinrichtingswerken en het aanleggen van netten bedoeld in artikel 20, tweede lid, van Boek 5 van Burgerlijk Wetboek. Het areaal blijvend grasland fluctueert over jaren weinig; het blijkt in 2015 vrijwel stabiel te zijn gebleven t.o.v. het referentieareaal. In Nederland hebben we 1.019.000 ha. grasland. Hiervan is 765.000 ha blijvend grasland en 254.000 ha is tijdelijk grasland, dat meestal in de roulatie van het bouwplan zal zijn opgenomen.

De leden van de SP-fractie willen graag een toelichting op de aard van de risico’s die de Technische Commissie Bodem (TCB) vreest betreffende het gebruik van herwonnen fosfaten. Zijn er nog recente gegevens over de aanwezigheid van antibioticaresistente ziekteverwekkers vanuit de veehouderij in slib en bodem? Welke procedés voor rioolzuiveringsslib worden er zoals in het Ubm aangekondigd, onderzocht? In hoeverre zijn bewerkte mestproducten (mestverwerking, mestvergisting met hoge dan wel lagere temperaturen) onderzocht op de aanwezigheid van pathogenen, antibiotica en resistente bacteriën en in hoeverre heeft dit genoopt tot nader onderzoek dan wel aanpassing van procedés?

De herkomst van het afvalwater is medebepalend in welke mate er pathogenen aanwezig zijn. Door anaerobe waterzuiveringsprocessen worden veel pathogenen voor mens, dier en gewas afgedood, maar niet alle. De Commissie Deskundigen Meststoffenwet heeft bij het advies voor opname van herwonnen fosfaat in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm) met name obligaat pathogene bacteriën en parasitaire nematoden genoemd waarbij het proces van struvietprecipitatie vanuit rioolzuiveringsslib voorlopig als onvoldoende afdodend wordt beschouwd. Het STOWA doet momenteel onderzoek naar de effecten van het productieproces om deze pathogenen om tot een veilig alternatief te komen voor de sanitatiestap die nu wordt toegepast. Dierlijke mestproducten worden vaak verwerkt volgens de eisen in de Verordening Dierlijke Bijproducten (EU 1069/2009). Hierbij is een sanitatiestap verplicht, waardoor pathogenen en bacteriën worden afgedood. Dergelijke installaties worden door de NVWA beoordeeld en erkend.

Deze leden zijn ontevreden met het niet opvolgen van het advies van de TCB betreffende het niet gebruiken van drijfmest voor de teelt van winterkoolzaad. Op grond van welke wetenschappelijke informatie is besloten dit advies niet op te volgen? Is de Staatssecretaris bereid afwijkingen van de adviezen van de TCB voortaan (beter) te onderbouwen?

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris voorts om alsnog aan de TCB te vragen te adviseren over de uitzonderingen voor aaltjesbestrijding aangezien aan de TCB vernietiging van de graszoden in juni is voorgelegd, en de periode nu is uitgebreid tot 15 juli. Is de Staatssecretaris daartoe bereid?

De TCB is er geen voorstander van op winterkoolzaad drijfmest te gebruiken, omdat daarmee naar het oordeel van de TCB onnodig fosfaat zou worden gegeven. Het probleem van mogelijk te veel fosfaat kan de teler ondervangen door in het bemestingsplan dat hij aan het begin van het jaar per perceel opstelt, rekening te houden met de fosfaatbehoeftes van de te telen gewassen op dat perceel en af te stemmen op de daarbij behorende fosfaatgebruiksnormen.

De TCB heeft de wijziging in het Besluit gebruik meststoffen positief beoordeeld, omdat daarmee de periode dat vernietiging van de graszode op zand- en lössgrond is toegestaan voor de bollenteelt wordt vervroegd. Daarmee is de kans op stikstofverliezen naar het milieu duidelijk lager. Dat geldt ook als de einddatum van 30 juni wordt verschoven naar 15 juli. Ik zie dan ook geen meerwaarde hiervoor aan de TCB een advies te vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Ten aanzien van het hergebruik van herwonnen fosfor merken deze leden op dat het er niet om zou moeten gaan waar de fosfor vandaan komt (plantaardige reststromen, afvalwater uit de industrie, waterzuivering of organische mest), bij hergebruik zou het moeten gaan over de bruikbaarheid van de herwonnen fosfor. Is de Staatssecretaris dit eens met de leden van de CDA-fractie? Zo ja, gaat de Staatssecretaris het onderscheid naar oorsprong van herwonnen fosfor schrappen? Zo nee, waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Is het mogelijk om het toegestane gebruik van herwonnen fosfor te koppelen aan de technische specificaties en het niveau van residuen en contaminanten, en niet aan oorsprong, zo vragen deze leden. Zo ja, wil de Staatssecretaris dit mogelijk gaan maken?

De regering is van mening dat de herkomst van het afvalwater zorgt voor specifieke risico’s. Bij het reeds gewijzigde Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm) wordt er aangesloten bij de gangbare milieukundige eisen die voor meststoffen gelden. Dat zijn de maximale waarden voor zware metalen, genoemd in tabel 1 van bijlage II, van het Ubm en de maximale waarden voor organische microverontreinigingen, genoemd in tabel 4 van bijlage II van het UBM. Herwonnen fosfaten uit rioolzuiveringsslib kunnen pathogenen bevatten. Daarom is in het Ubm, artikel 17a, derde lid, voorzien in een delegatiebepaling die het mogelijk maakt bij ministeriële regeling een procedé voor te schrijven dat ervoor zorgt dat het grootste deel van de in het rioolzuiveringsslib aanwezige pathogene organismen afsterft. Voor struvieten uit dierlijke mest geldt dat deze, in lijn met de definitie uit de Nitraatrichtlijn, blijven gelden als dierlijke mest. Dat betekent onder meer dat de toepassing van dergelijke struvieten met een stikstofcomponent beperkt wordt door de gebruiksnorm voor stikstof uit dierlijke mest. Deze aanpak biedt momenteel de ruimte die nodig is om veilig en zonder milieurisico deze stoffen te gebruiken. In de herziening van de Europese Meststoffen verordening die recent is aangekondigd in het pakket voor circulaire economie zal er gestreefd worden naar een algemeen kader voor dergelijke meststoffen. Hiervoor zal het Joint Research Centre nog aanvullend onderzoek doen.

De leden van de CDA-fractie staan positief tegenover het mogelijk maken om de graszode te vernietigen in het geval van dieren die leven in de wortels. Daarbij vragen deze leden of de voorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) bij derogatie niet het scheuren in de weg kunnen zitten. Zo ja, in welke mate? Is het mogelijk om een uitzondering in het GLB op te nemen die de vernietiging van de graszode in het kader van bestrijding van dieren mogelijk maakt? Kan dit meegenomen worden in de vereenvoudiging van het GLB?

Echter, de leden van de CDA-fractie vinden het jammer dat 30 augustus voor scheuren en 15 september voor herinzaaien als uiterste datum worden gesteld. Is de Staatssecretaris bereid deze beperking te heroverwegen indien het huidige onderzoek over muizenschade in Friesland daar aanleiding toe geeft? Is het mogelijk om deze deadline later in te stellen als dat milieuvoordeel oplevert, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Met uitzondering van de blijvende graslanden in Natura-2000 gebieden, is scheuren van blijvend grasland binnen het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) toegestaan. Ik zie daarom geen aanleiding om in Brussel een uitzondering in het GLB op te nemen. In de brief aan de Tweede Kamer op 14 april jongstleden (Kamerstuk 27 858, nr. 305) is mijn voorganger ingegaan op de mogelijke gevolgen van het op grote schaal scheuren van blijvend grasland in het kader van de bestrijding van de muizenschade. Indien grasland opnieuw wordt ingezaaid, dan wordt het nog steeds als blijvend grasland aangemerkt en daalt het totaal areaal blijvend grasland daarmee niet.

Er is bewust gekozen om voor de uiterste datum voor herinzaaien aan te sluiten op de bestaande einddatum van 15 september. De stikstofverliezen onder gescheurd grasland nemen door vertering van de graszode in de herfst en de winter namelijk sterk toe, omdat een (gras)gewas dat na die datum op het gescheurde grasland wordt gezaaid, zich onder gemiddelde weersomstandigheden matig tot slecht ontwikkelt. Daarom ligt een einddatum op een later moment vooralsnog niet voor de hand. Daar komt bij dat het scheuren van grasland een volveldsbehandeling is, terwijl de schade die muizen in het grasland aanrichten, niet volvelds is. Als echter de uitkomsten van het huidige onderzoek over muizenschade in Friesland daartoe aanleiding zouden geven, dan kan de einddatum voor herinzaaien in heroverweging worden genomen.

Deze leden maken zich zorgen over de ontwikkeling dat lagere overheden zich gaan bezig houden met mestwetgeving. Hebben lagere overheden de bevoegdheid om mestwetgeving te maken? Zo ja, op welk vlak? En deelt de Staatssecretaris deze zorg? Zo ja, welke acties verbindt hij hieraan?

Het is onduidelijk welke concrete ontwikkelingen deze leden voor ogen hebben. In het algemeen verwelkom ik inspanningen die erop zijn gericht om de mineralenkringloop te sluiten. Vanuit de Meststoffenwet worden hiervoor geen bevoegdheden toegekend aan gemeenten. Dat betekent echter niet dat gemeenten geen bevoegdheden hebben die nauw kunnen samenhangen met het mestbeleid. Hierbij kan worden gedacht aan de bevoegdheden van gemeenten bij de totstandkoming van ruimtelijk beleid. Er zijn bij mij in dit verband echter geen signalen bekend die aanleiding geven tot zorg of actie.

Naar boven