33 036 Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met de implementatie van Besluit 2009/426/JBZ van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 12 juni 2012

Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie. De regering waardeert de interesse van de leden van de fracties van VVD, PvdA, CDA en SP voor dit wetsvoorstel. In het navolgende wordt ingegaan op de vragen waartoe het wetsvoorstel de leden van deze commissie aanleiding heeft gegeven.

De leden van de VVD-fractie, waarbij de leden van de fracties van PvdA, CDA en SP zich hebben aangesloten, constateren dat de regering tegen de achtergrond van het herzieningsbesluit (waarop het wetsvoorstel is gebaseerd) onderscheid maakt tussen onderdelen die wel en onderdelen die geen implementatie behoeven. Zij merken op dat een groot aantal bepalingen zich rechtstreeks richt tot Eurojust en niet tot de lidstaten. Die bepalingen behoeven derhalve niet te worden neergelegd in Nederlandse wetgeving. Bij deze leden rijst hierdoor de vraag hoe wordt geborgd dat de uitwerking binnen Eurojust op de juiste wijze plaatsvindt?

In reactie hierop merk ik op dat Eurojust een aantal projecten in gang heeft gezet om onderdelen van het besluit te implementeren die primair voor Eurojust relevant zijn, zoals het opzetten van de zogenaamde coördinatie met oproepdienst bedoeld in artikel 5bis van het besluit, die inmiddels gereed is, het mogelijk maken van een verbinding tussen de nationale coördinatiesystemen als bedoeld in artikel 12 van het besluit en het realiseren van de technische infrastructuur die benodigd is voor de gestructureerde informatie-uitwisseling op basis van artikel 13 van het besluit. Eurojust rapporteert in zijn jaarverslag aan de instellingen onder andere over de voortgang op dit punt en de Raad neemt daarover vervolgens politieke conclusies aan. Ook pleegt de President over het jaarverslag verantwoording af te leggen in het Europees Parlement. Op grond van artikel 42, tweede lid, van het (gewijzigde) Eurojustbesluit controleert de Commissie bovendien op geregelde tijdstippen de toepassing door lidstaten van het (gewijzigde) Eurojustbesluit en brengt de Commissie daarover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval met voorstellen tot verbetering van de justitiële samenwerking en de werking van Eurojust.

Vervolgens merken deze leden op dat ter uitvoering van het herzieningsbesluit wordt voorzien in de aanwijzing van een (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie (HOVJ) bij het landelijk parket. Deze persoon wordt aangesteld om de taken van nationaal lid bij Eurojust uit te oefenen. Deze leden vernemen graag of het een fulltime aanstelling betreft in de zin dat dit plaatvervangend hoofd zich volledig kan richten op de taken van Eurojust. Of is het, zo vragen zij, ook voorstelbaar en voorzienbaar dat deze persoon reguliere taken van het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder taken behorend bij het pakket verantwoordelijkheden van de HOVJ, zal verrichten (als diens plaatsvervanger).

De voorgestelde wijziging in de Wet op de rechterlijke organisatie maakt het uitdrukkelijk mogelijk om een (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket te laten functioneren met het oog op de taken van nationaal lid bij Eurojust. Één van de redenen om hem als (tweede) plaatsvervangend hoofdofficier van justitie bij het landelijk parket in te delen is dat hij in die hoedanigheid over de vereiste bevoegdheden beschikt om de taken van nationaal lid bij Eurojust uit te kunnen oefenen. Dat laatste zal ook naar voren komen in nog nader op te stellen interne instructies binnen het openbaar ministerie, waarin zijn positie binnen het openbaar ministerie zal worden beschreven.

Ten slotte stellen de leden van voornoemde fracties dat gebleken is dat de ernstige zaken op het terrein van fraude, witwassen en corruptie ten detrimente van de financiële belangen van de EU, waarbij een beroep wordt gedaan op de openbaar ministeries van de lidstaten om een vervolging in te stellen, in veel lidstaten echter weinig prioriteit krijgen. Zij vragen in hoeverre van Eurojust verwacht wordt hierin verbetering te brengen.

In reactie hierop merk ik het volgende op. Zoals terecht wordt aangehaald in het voorlopig verslag, beschouwt Eurojust deze categorie zaken binnen het totale werkaanbod als prioritair. Het huidige mandaat van Eurojust voorziet echter niet in het stelselmatig bevorderen van strafrechtelijke vervolging van dergelijke zaken door de lidstaten. In voorkomende gevallen kan Eurojust echter wel op basis van zijn huidige mandaat een coördinerende, stimulerende en faciliterende rol vervullen in individuele strafrechtelijke onderzoeken die vanuit een of meer lidstaten worden aangedragen.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Naar boven