33 034 Leren van subsidie-evaluaties

Nr. 6 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 januari 2012

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Financiën2 hebben op 8 december 2011 overleg gevoerd met staatssecretaris Weekers van Financiën over:

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 5 oktober 2011 inzake aanbieding rapport «Leren van subsidie-evaluaties» (33 034, nr. 1);

  • de brief van de minister van Financiën d.d. 29 november 2011 met de lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, (33 034, nr. 5) inzake het rapport «Leren van subsidie-evaluaties» (33 034, nr. 5);

  • de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 25 november 2011 met betreffende de lijst van vragen en antwoorden gesteld aan de Algemene Rekenkamer, inzake het rapport «Leren van subsidie-evaluaties» (33 034, nr. 3).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Aptroot

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen

Voorzitter: Van Gerven

Griffier: Clemens

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van Gerven, Harbers, Groot, Koolmees, Driessen en Bashir,

en staatssecretaris Weekers van Financiën, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Welkom bij dit AO over het rapport «Leren van subsidie-evaluaties». De staatssecretaris vervangt de minister, die inmiddels in Frankrijk vertoeft om daar de euro te redden, zo heb ik begrepen. Wij wachten dat vol spanning af en hopen in ieder geval hier ook op een spannend algemeen overleg. Welkom ook aan de heer Driessen die namens de PVV in ons midden is. De heer Bashir komt wat later. Wij hebben afgesproken dat wij voor de eerste termijn maximaal zes minuten spreektijd geven aan de fracties. Als eerste geef ik het woord aan de heer Harbers.

De heer Harbers (VVD): Voorzitter. Het ene rapport van de Rekenkamer krijgt in de praktijk wat meer aandacht dan het andere, maar het rapport «Leren van subsidie-evaluaties» maakte wel de tongen los. Niet alleen omdat het over het rijksbreed functioneren van de overheid gaat, maar vooral omdat de resultaten wat mij betreft indringend en hier en daar onthutsend zijn. Een paar grepen.

59% van de subsidies ouder van vijf jaar is niet geëvalueerd. Subsidies worden gebrekkig op effectiviteit geëvalueerd. Daardoor is vaak onbekend of zij effectief zijn. Subsidieregelingen worden in de praktijk nooit stopgezet op basis van de evaluatie. De informatie aan de Tweede Kamer schiet tekort. In drie gevallen bleek dat er gekleurde informatie was verstrekt; uitsluitend positieve resultaten waren aan de Kamer gemeld, de negatieve niet. Het ministerie van Defensie meldde niet-bestaande evaluaties aan de Kamer. Het ministerie van VWS, waar toch ook nog wel wat subsidieregelingen zijn, evalueerde helemaal niets in de afgelopen vijf jaar.

Dit zijn een paar grepen. Toen ik het rapport las, dacht ik: ik hoop dat dit rapport ook door iedere bewindspersoon persoonlijk is gelezen. Het is geen dik rapport – een bladzijde of 25, 30 – dus het kan gewoon mee in de tas. Ik vind dat eigenlijk iedereen het verplicht moet lezen en zich daarbij moet realiseren dat het keer op keer belastinggeld is dat wij in subsidies stoppen.

Maar ik was eigenlijk het meest teleurgesteld in de reactie van de minister van Financiën namens het kabinet. Er werden namelijk wel een paar toezeggingen gedaan, maar de kern van de aanbevelingen werd toch eigenlijk terzijde gelegd, terwijl ik denk dat de minister van Financiën ook vooral een rol heeft richting de vakdepartementen om aan te dringen op goede en tijdige subsidie-evaluatie. Dat is eigenlijk raar, want dit is geen regel die ons is opgelegd door Brussel. Nee, dit is gewoon de Nederlandse wet, die zegt: je moet een subsidieregeling iedere vijf jaar deugdelijk evalueren.

Er zijn ook eerdere Kamermoties en Kamerdebatten over geweest. Ik kom aan het eind van mijn betoog op de motie-Van As, maar zo vond ik bijvoorbeeld ook een motie-Weekers, die de regering vroeg om nadrukkelijk te bezien of een subsidieregeling wel het goede instrument is. Ook die motie is eigenlijk gebrekkig uitgevoerd. De toenmalige minister heeft één keer de vraag gesteld aan zijn collega’s, maar daar bleef het bij. Mijn eerste vraag is dus: kan die motie alsnog goed worden uitgevoerd en kunnen wij er als Kamer dan ook inzicht in krijgen hoe dat zijn beslag krijgt?

Wij hebben een schriftelijke ronde gehad. In de beantwoording van de schriftelijke vragen wordt het beeld iets genuanceerder van de zijde van het kabinet. De minister meldt ons bijvoorbeeld dat hij de conclusie deelt dat een verbeterslag mogelijk is. Hij geeft nu precies aan hoe de subsidiebijlage zal worden aangepast, inclusief een comply- or explainparagraaf, maar overigens wel weer met een slag om de arm. Zie bijvoorbeeld het antwoord op vraag 16, waarbij meteen wordt gezegd dat je heel veel zaken ook niet goed onderbouwd of wetenschappelijk kunt evalueren. Dan denk ik: waarom dan de verplichting tot evaluatie in de wet? Als daar dan staat «soms is geen goede evaluatie mogelijk» dan voorzie ik dat dat wel weer zal leiden tot heel veel ge-explain. De logische slag zou echter zijn om eerst nog eens te kijken naar de manier waarop de subsidieregeling is vormgegeven en of je die niet meer afrekenbaar kunt maken.

Even concreet wat ik van de staatssecretaris vraag. Mijn eerste vraag is eigenlijk – daar hebben wij ook in de schriftelijke ronde al naar gevraagd – om nu te komen met een royale opvolging van alle aanbevelingen van de Rekenkamer. In het bijzonder zou ik daarbij aandacht willen vragen voor de aanbevelingen die uitspreken: ministerie van Financiën, zet nu inhoudelijke kwaliteitscriteria neer, zorg voor uniformiteit en consistentie. Ik denk dat het uiteindelijk ook in het belang van het ministerie van Financiën is als je even de pet opzet van het goed besteden van overheidsmiddelen om op die manier wat meer in de driver’s seat te komen en natuurlijk het werk wel te laten doen door de vakdepartementen.

Ik zou even willen inzoomen op de aanbeveling om bewezen niet-effectieve subsidies in beginsel stop te zetten. Het kabinet geeft aan dat je dat niet automatisch kunt doen in een beslisregel, omdat dat een politieke weging vergt of je niet alsnog een doel hebt om die subsidie voort te zetten. Maar dat blijft in de praktijk te vaak impliciet. In de schriftelijke beantwoording is hieraan toegevoegd: let op voor het feit dat een vaste beslisregel ook weer leidt tot een eigen dynamiek, want dan krijg je in de praktijk vaak veel te rooskleurige evaluaties omdat de straf zo groot is, namelijk dat de regeling wordt stopgezet.

Daarom mijn idee, waarop ik graag een reactie van de staatssecretaris krijg: grijp nu gewoon royaal en echt goed terug op de motie-Van As, waarin werd gevraagd om een soort sunset clause: automatisch valt het doek na vijf jaar, tenzij de Kamer voorafgaand aan het eind van die vijf jaar een besluit neemt om de regeling voort te zetten. Deze motie behaalde destijds een heel grote meerderheid. In de praktijk is alleen een einddatum toegevoegd aan de subsidieregeling. Overigens kent 20% van de subsidieregelingen nog steeds geen einddatum. Dat is nog altijd een op de vijf. Dus mijn idee zou zijn: kom nu gewoon standaard bij iedere subsidieregeling na vijf jaar terug naar de Tweede Kamer en leg dat wettelijk vast. Dat betekent dus dat een subsidieregeling standaard na iedere vijf jaar stopt en dat de minister daaraan voorafgaand een besluit aan de Kamer kan voorleggen om de regeling toch voort te zetten. Dan houd je het budgetrecht van de Kamer in stand en volgens mij hoef je als ministerie van Financiën in de praktijk dan ook minder te drukken op een tijdige evaluatie. Het wordt dan het belang van de vakdepartementen zelf om de Kamer ervan te overtuigen dat een regeling gewoon moet worden doorgezet. De Kamer is volgens mij ook de beroerdste niet. Zij ziet heus wel wanneer een regeling indringend moet worden geëvalueerd of wanneer je met een korte evaluatie kunt volstaan. In zo’n besluit, dat wordt voorgelegd aan de Kamer, kun je ook verwijzen naar andere beleidsuitspraken van het ministerie en/of de Kamer op grond waarvan een regeling weer voor vijf jaar zou moeten worden verlengd. Je komt dan ook tegemoet aan iets wat de Rekenkamer nog heeft gezegd in de beantwoording van de vragen, namelijk: let ook op dat ook goed werkende regelingen niet onterecht worden stopgezet. Dat kan allemaal worden ondervangen als je de essentie van de motie-Van As nu gewoon in een wettelijke regeling vastlegt.

Gelet op alles wat ik in dit rapport heb gelezen, heb ik toen het aan de Kamer werd gepresenteerd al met collega Koolmees gefilosofeerd over initiatiefwetgeving op dit punt, maar het zou mij een heel lief ding waard zijn als de minister van Financiën, hier vertegenwoordigd door de staatssecretaris, dit zelf voor zijn rekening neemt en ziet wat het belang is om die motie-Van As nu eens goed in de wet vast te leggen.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. De heer Harbers heeft mij veel gras voor de voeten weggemaaid. Ik kan in hoofdlijnen zijn betoog steunen. Het gaat dit keer inderdaad om een heel kritisch rapport van de Rekenkamer. We geven tenslotte 6 mld. uit aan subsidies per jaar. Dat is ongeveer € 800 per huishouden. Het is ook logisch dat Kamer herhaaldelijk heeft aangedrongen op een grondige evaluatie van die subsidiestromen. Des te teleurstellender is het dat wij over de effectiviteit dan nog steeds in het duister tasten.

Ik kan de staatssecretaris volgen als hij stelt dat het niet zoveel zin heeft om elke paar jaar te onderzoeken wat nu bijvoorbeeld het effect is van de subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei of aan Instituut Clingendael. Dat zijn dingen die als vanzelf wel doorlopen. Je kunt nu eenmaal niet alles meten en soms moet je ook afgaan op het gezond verstand, maar dat neemt niet weg dat je voor het overgrote deel van de subsidies wel degelijk goede evaluaties moet uitvoeren en dat de Kamer daar ook recht op heeft.

Uit het rapport van de Rekenkamer blijkt dat slechts 111 van de 633 subsidies in een periode van vijf jaar zijn geëvalueerd. Daar waar dat gebeurde, was de evaluatie ook nog gebrekkig. Vaak werd niet eens een poging gedaan om de effectiviteit te meten. Evenals de heer Harbers vind ik de reactie van de minister wat al te laconiek als hij zegt dat hij voortaan een subsidieoverzicht gaat geven in het kader van het project Verantwoord Begroten. Het lijkt mij dat je daarmee dan toch niet weg kunt komen. Hoe gaat de minister, of in dit geval de staatssecretaris, ervoor zorgen dat subsidies vaker op hun effectiviteit worden beoordeeld? Waarom weigert de minister de invoering van een beslisregel dat een subsidie moet worden gestopt als de evaluatie negatief uitvalt? Ook wat dit betreft sluit ik mij aan bij de heer Harbers. Het lijkt mij het eenvoudigst om bij een negatieve evaluatie de subsidie in ieder geval opnieuw ter beslissing voor te leggen aan de Tweede Kamer. Die zal daarmee dan inderdaad verstandig omgaan.

De meest pijnlijke bevinding van het rapport vind ik nog wel dat de Kamer gekleurd is geïnformeerd over sommige evaluaties. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de Kamer wel de positieve argumenten te horen krijgt over subsidie-evaluaties maar de negatieve argumenten niet worden genoemd. Het is niet de bedoeling dat de minister selectief gaat shoppen in evaluaties om een voor hem welgevallige uitkomst te krijgen. Op dit punt wil ik gewoon een harde toezegging dat dit niet meer zal gebeuren en dat wij voortaan een evenwichtig beeld krijgen van de evaluatieonderzoeken, want het zijn er zoveel dat we ze niet allemaal zelf kunnen nalezen. Ik vind dat de Kamer gewoon recht heeft op een eerlijk en evenwichtig beeld, ook als daarin argumenten staan die de minister minder welgevallig zijn. Ik verwacht echt op dit punt een heel harde toezegging. Desnoods zullen wij die moeten afdwingen.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. In het regeerakkoord staat: «Subsidies worden alleen verstrekt indien de effectiviteit ervan is bewezen.» Dat vind ik een goede zin. Ik ben het vaak niet eens met het regeerakkoord, maar dit vind ik een goede zin. Sterker nog, ik zou die wel wat willen uitbreiden. Eigenlijk zou dit niet alleen voor subsidies moeten gelden maar voor het hele beleid. Een logisch gevolg hiervan is natuurlijk wel dat deze subsidies ook worden geëvalueerd op effectiviteit. Het wekt verbazing dat de Algemene Rekenkamer een heel kritisch rapport heeft geschreven en stelt dat heel veel subsidieregelingen helemaal niet worden geëvalueerd en dat de informatie daarover gebrekkig is.

D66 wil daarom dat de vijfjaarlijkse evaluatie van subsidies op de effectiviteit daadwerkelijk wordt uitgevoerd, dat de Kamer hierover wordt geïnformeerd, dat er bij nieuwe subsidies helder afrekenbare doelstellingen worden opgesteld en – ik sluit mij aan bij de heer Harbers en bij de heer Groot – dat alle subsidies een sunset clause krijgen.

Ik wil dit nog iets breder trekken. Dit betekent ook de hand in eigen boezem voor dit parlement. Er worden natuurlijk heel veel evaluaties gedaan. In de praktijk wordt daarmee door het parlement te weinig gedaan. Zeker in het kader van het project Verantwoord Begroten, waarbij de begrotingen korter worden en meer op financiële gegevens gebaseerd, en het beleid meer in evaluaties zou moeten worden geëvalueerd, denk ik ook dat wij als Kamer hierin een rol hebben. Maar dat even terzijde.

De Algemene Rekenkamer concludeert dat de meeste evaluatieonderzoeken niet deugdelijk worden uitgevoerd – ook de heer Groot zei dat net – dat er vaak geen helderheid is over de doelen van de subsidie en tot slot dat de Tweede Kamer niet over alle evaluaties wordt geïnformeerd. D66 vindt het zorgelijk dat over de effectiviteit van het beleid nu in de praktijk zo weinig te zeggen is. Het is lovenswaardig dat de minister nu voorstelt om het SOR, het Subsidieoverzicht Rijk, te vervangen door een uitvoerige subsidiebijdrage per departement. Ik denk dat dat goed is, dat het ook de transparantie vergroot en de betrokkenheid van de vakcommissies bij deze subsidies, dus dat vind ik een goed initiatief.

Kan de staatssecretaris toezeggen dat de doelstellingen voor subsidies helder en afrekenbaar zullen worden opgesteld, dit ter bevordering van een gedegen evaluatie? Kan de Kamer helder worden geïnformeerd over evaluaties? Kan de subsidiebijdrage niet alleen bij de begroting maar ook op een overzichtelijke website worden geplaatst? Ik vraag mij af of die site er niet al is. Graag een reactie van de staatssecretaris.

De Algemene Rekenkamer doet de aanbeveling om subsidies waarvan in een evaluatieonderzoek is aangetoond dat ze niet effectief zijn in beginsel stop te zetten. Ik ben daarvan een groot voorstander. De minister gaf in eerste instantie aan, ook in de beantwoording van schriftelijke vragen, hiervan geen voorstander te zijn. Dit lijkt mij opvallend, omdat het in tegenspraak is met de zin in het regeerakkoord die ik voorlas aan het begin van mijn betoog.

In de schriftelijke beantwoording staat ook dat het budgetrecht van de Kamer zou worden geschonden. Ik zie dat niet. Ik sluit me helemaal aan bij de opmerking van de heer Harbers. Als een subsidie wordt geëvalueerd en blijkt ineffectief te zijn, is het aan de Kamer om te zeggen of wij hiermee doorgaan of niet. Dan kunnen er goede redenen zijn om er alsnog mee door te gaan, zoals in de voorbeelden die de heer Groot noemde van het Nationaal Comité 4 en 5 mei of Instituut Clingendael. Dat is een heel andere discussie dan allerlei subsidieregelingen die een bepaald doel voor ogen hebben om beleid in te voeren met het doel iets te bereiken. Dan is het natuurlijk altijd aan de Kamer om uiteindelijk een beslissing te nemen of dit nu een zinnige subsidie is of niet. Dus ik zie dat niet.

Daarom ook van mijn kant de oproep om over te gaan naar echte sunset clauses, waardoor subsidies automatisch worden beëindigd als zij niet effectief zijn en de beslissing daarover aan de Kamer wordt voorgelegd. Dat lijkt me een heel goede beweging, die zoals de heer Harbers zei aansluit bij de motie-Van As van een aantal jaren geleden. Dan heb je automatisch meer druk op dit proces om tot een goede evaluatie maar ook tot een goede afweging te komen: met welke subsidies gaan we door en met welke subsidies stoppen wij? Hoe staat de staatssecretaris tegenover dit voorstel? Als de staatssecretaris terughoudend is, overwegen wij om zelf aan de slag te gaan met een initiatiefwetje of een motie. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris dit signaal overneemt.

De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Laat ik allereerst opmerken dat ik het nog nooit zo eens ben geweest met een verhaal van D66. Dat is toch ook wel eens mooi om te kunnen constateren!

Het rapport van de Algemene Rekenkamer waarover we vandaag spreken, is vernietigend en de reactie van het kabinet is echt ver beneden de maat. Het rapport schetst een onvoorstelbaar ontluisterend beeld van hoe er in dit land wordt omgesprongen met belastinggeld. De overheid blijkt geen idee te hebben of al die miljarden aan subsidies enig nut hebben. Ondanks het feit dat de wet het voorschrijft, vinden evaluaties van subsidies vaak niet plaats en als het al gebeurt, zijn die evaluaties vaak niet deugdelijk. Van de 633 subsidieregelingen kan de Rekenkamer slechts in negen gevallen met zekerheid iets zeggen over de effectiviteit, dan wel de ineffectiviteit. Als er dan een keer een kritische evaluatie ligt, blijft de geldkraan wagenwijd openstaan.

Als gevolg hiervan worden beslissingen van ministers niet goed onderbouwd en wordt de Tweede Kamer niet goed geïnformeerd. Soms krijgt de Kamer zelfs gekleurde informatie. Andere woordvoerders spraken hier al over. De Rekenkamer geeft in haar rapport drie toch wel schokkende voorbeelden. En er is nog meer aan de hand. Het kabinet trekt zich van de Kamer soms maar weinig aan. Al in 2003 verzocht de Kamer via de motie-Van As aan alle subsidieregelingen een einddatum te koppelen, maar wat blijkt? Acht jaar later is volgens de Rekenkamer bij zes van de tien subsidies geen einddatum vastgelegd.

Vreemd is het ook dat voor subsidies tot € 25 000 geen, en voor subsidies tot € 125 000 nauwelijks verantwoording hoeft te worden afgelegd. De Rekenkamer constateert – maar dat had eigenlijk iedereen kunnen constateren – dat het risico van misbruik, oneigenlijk gebruik en onrechtmatige besteding dan toeneemt.

Als ik dan hoor dat ambtenaren op ministeries, zoals mij gezegd wordt, het er bij de koffieautomaat over hebben hoe zij het Rekenkamerrapport het best kunnen weerleggen, bevestigt dat bij mij het beeld dat sommige ambtenaren vaak wat meer met zichzelf bezig zijn dan met de belastingbetaler. Dit rapport schreeuwt om maatregelen.

De heer Bashir (SP): Ik maak er bezwaar tegen dat wordt uitgehaald naar ambtenaren, want ambtenaren functioneren gewoon onder de politieke verantwoordelijkheid en het is uiteindelijk de staatssecretaris of de minister die daarvoor verantwoordelijk is.

De voorzitter: De heer Driessen houdt hier in zijn verdere betoog ongetwijfeld rekening mee.

De heer Driessen (PVV): Natuurlijk is de staatssecretaris of de minister verantwoordelijk, maar mag ik even wijzen op een uitspraak van de heer Gerrit de Jong van de Algemene Rekenkamer op Radio 1 op 13 oktober jl.: «Maar je kunt verder ook wel vermoeden dat er geen beleidsambtenaar is die er belang bij heeft de subsidie af te schaffen.» Dat is dus wat de Rekenkamer zegt, wat de heer De Jong zegt van de Rekenkamer. En als de Rekenkamer het zegt, waarom zou ik het dan niet mogen zeggen?

De heer Bashir (SP): Het zijn niet ambtenaren die subsidies instellen of afschaffen; het is uiteindelijk de staatssecretaris of de minister die dat doet en in andere gevallen de Kamer. Als wij zeggen dat een bepaalde subsidie stopgezet moet worden, dan hoort de staatssecretaris dat te doen. Het is dus uiteindelijk ook de politiek die dat doet. De Algemene Rekenkamer heeft het overigens over vermoedens en niet over feiten. Dus ik wil hier nogmaals benadrukken dat ambtenaren functioneren onder de politieke verantwoordelijkheid. Ik vind het niet kunnen dat wij hier in een algemeen overleg naar ambtenaren uithalen, want zij dienen gewoon de wet.

De heer Driessen (PVV): De heer Bashir heeft gelijk dat de staatssecretaris en de minister verantwoordelijk zijn. Als ambtenaren mij een dergelijk verhaal vertellen over wat de cultuur is bij sommige ministeries, wat de cultuur is bij ambtenaren en als ik dan zie wat de heer De Jong van de Rekenkamer daarover heeft gezegd op Radio 1, dan lijkt het mij toch dat een Kamerlid daar tijdens een debat als dit een opmerking over zou moeten kunnen maken. Het moet toch niet gekker worden dat wij daarover niet meer met zijn allen zouden mogen spreken.

De heer Koolmees (D66): Ik toch ook de behoefte om hierop te reageren omdat ik het eens ben met de heer Bashir om niet ambtenaren aan te spreken. Inderdaad zijn de politiek verantwoordelijken aanspreekbaar. Nu ben ik zelf ook ambtenaar geweest en weet ik hoe dit in de praktijk gaat. Ik denk dat de uitspraak van de heer De Jong verkeerd wordt uitgelegd door de heer Driessen. Het is namelijk zo – dat denk ik – dat bewindspersonen geen zin hebben om bij elke subsidieregeling naar de Kamer te komen om daarover verantwoording af te leggen en een discussie te voeren, ook met het veld. Dat betekent niet dat ambtenaren onwillig zijn om evaluaties uit te voeren maar dat de politieke cultuur nu zo is dat wij niet over subsidies willen praten. Ik denk dat het goed is dat heer Driessen niet de ambtenaren aanvalt maar vooral de politiek verantwoordelijken.

De heer Driessen (PVV): Ik hoor de heer Koolmees zeggen dat ik de heer De Jong verkeerd zou begrijpen, maar niets is minder waar. Ik citeer gewoon wat de heer De Jong letterlijk heeft gezegd op Radio 1. Daar is echt geen woord Spaans bij.

De heer Groot (PvdA): Ik voel op dit punt eigenlijk wel de behoefte om de heer Driessen bij te vallen. Het proces van subsidieverstrekking moet natuurlijk zo zijn ingericht dat de afweging bij de politiek ligt en dat ambtenaren niet te veel ruimte krijgen om hun eigen doelstellingen na te streven. Ik denk dat dat wel degelijk op de loer kan liggen. Juist het inrichten van goede subsidie-evaluaties, met goede toetsmomenten voor de Kamer, kan dat helpen voorkomen. Dus op dit punt vind ik dat de heer Driessen helemaal geen vreemde dingen zegt.

De voorzitter: De heer Harbers voelt zich ook geroepen. Maar wie interrumpeert u eigenlijk, mijnheer Harbers?

De heer Harbers (VVD): De heer Driessen, want ik voel ook wel mee met het feit dat hij geen ambtenaren bij naam aanspreekt maar het meer heeft over een cultuur op het departement. Is de heer Driessen het dan ook niet eens met mijn voorstel dat je door automatisch na vijf jaar terug te moeten naar de Kamer zorgt dat de informatie die bewindslieden aan de Tweede Kamer verstrekken deugdelijker is en dat daarmee die cultuur effectief wordt beëindigd?

De heer Driessen (PVV): Dat sluit ik zeker niet uit. Ik ben blij dat de heer Harbers opmerkt dat ik het inderdaad heb gehad over de cultuur die heerst op ministeries. Ik heb ook niet gezegd dat het er bij alle ministeries zo aan toegaat, maar er is wel degelijk een cultuur waarbij ambtenaren toch graag subsidies in stand houden omdat anders hun eigen baantje misschien wel eens op het spel zou kunnen komen te staan. Dat is ook wat de heer De Jong zegt op Radio 1.

Dit rapport schreeuwt om maatregelen. Dat lijkt mij duidelijk. De overheid moet zich aan de door haar zelf gecreëerde wetten houden. Dat betekent in dit geval dat alle subsidies binnen de wettelijke termijn moeten worden geëvalueerd.

Daarnaast moeten de evaluaties grondig gebeuren. Bij een negatieve evaluatie zeggen wij dat de subsidie automatisch moet worden stopgezet. Ik wil nog wel één stapje verder gaan. Als wij van tevoren weten dat de controle toch niet deugdelijk is, betekent dit wat ons betreft dat er gewoon geen subsidie wordt toegekend. Dus niet alleen maar reactief maar ook een beetje preventief optreden.

Verder moet de motie-Van As uit 2003 waarover de andere woordvoerders zojuist al spraken alsnog volledig worden uitgevoerd. Aan alle subsidieregelingen moet een einddatum worden gekoppeld. Ook moet er gewoon verantwoording worden afgelegd over alle subsidies tot € 125 000, want ook dat is belastinggeld. Kan de staatssecretaris beide punten toezeggen?

Nog een vraag voor de staatssecretaris: het aantal subsidieregelingen neemt gelukkig wel af maar waarom stijgt het subsidiebedrag tussen 2010 en 2012 van 6 mld. naar maar liefst 8 mld. ofwel een stijging van 2 mld. in twee jaar?

Nu het in de wereld van de rijksoverheidssubsidies een puinhoop blijkt te zijn, is niets logischer dan ook gedegen onderzoek te laten instellen naar de subsidieverlening door gemeenten en provincies. Wat vindt het kabinet? Wil het kabinet bij alle provincies en alle gemeenten pleiten voor deugdelijke onderzoeken?

Een overheid die zo veel belastinggeld bij burgers en bedrijven wegslurpt, moet fatsoenlijk verantwoording afleggen hoe al dat geld wordt besteed. Er rust een dure plicht op dit kabinet om daar alsnog vandaag heel snel mee te beginnen.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik heb zes minuten de tijd om het over heel grote bedragen te hebben, namelijk 6 mld. Dat is veel geld, dat over 633 subsidieregelingen is uitgesmeerd, dus gemiddeld 10 mln. per subsidie. Het punt van de Algemene Rekenkamer waarover wij het vandaag hebben, is dat deze regelingen niet of nauwelijks worden geëvalueerd. De SP-fractie vindt dat heel ernstig, vooral ook omdat de regering van mening is dat er al voldoende gedaan wordt met het project Verantwoord Begroten. Dat vinden wij heel kort door de bocht.

Het zou naar onze mening veel logischer zijn dat subsidies die worden uitgekeerd ook nut dienen te hebben, vooral ook vanwege het financiële belang dat ermee gemoeid is. Daarom moeten subsidies ook gewoon worden geëvalueerd om zo te kunnen terugkoppelen of wij op de goede weg zijn en of wij de goede instrumenten gebruiken om de subsidies uiteindelijk ook goed te benutten.

Ik constateer dat subsidies niet gemeten worden. Zo hebben sommige subsidies niet eens een maatstaf en zijn andere niet eens gericht op een instelling. Maar ook worden bijvoorbeeld subsidies gegeven voor het in stand houden van instellingen, zoals het al genoemde Instituut Clingendael. Voor dit laatste voorbeeld is geen eenvoudige oplossing te verzinnen, want als je een instelling in stand wil houden, kun je natuurlijk evalueren of de instelling nog in stand blijft. Daarom denk ik dat de instelling zelf ook een bijdrage kan leveren, bijvoorbeeld door te laten zien wat zij gedaan heeft, welke doelen zij nastreeft en of die doelen worden behaald. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het op een goede manier evalueren van de laatstgenoemde instellingen?

Twee jaar geleden is de nota Kader financieel beheer rijkssubsidies ingevoerd om subsidies uniformer te maken. Mijn vraag is dan ook hoe in dit kader ook de evaluaties kunnen worden geüniformeerd. Is de staatssecretaris van mening dat er een soort horizonbepaling moet gelden voor de subsidies? Hoe ziet de staatssecretaris hierin de Handreiking effectevaluaties van de Algemene Rekenkamer?

Verder is nog een heel belangrijk punt voor de SP-fractie dat subsidies zijn verdeeld over alle begrotingen. Het is voor ons ook heel belangrijk dat als er sprake is van het al dan niet intrekken van een subsidie en de opvatting dat een subsidie geen nut heeft, dit ook bij de begrotingsbehandeling van het desbetreffende ministerie wordt behandeld zodat de Kamercommissie zich daarover kan uitlaten en wij daarover niet meer uiteindelijk beslissen in de commissie voor de Rijksuitgaven of in de commissie voor Financiën. Uiteindelijk moet de commissie zelf samen met de desbetreffende vakminister hierover discussiëren en besluiten, waarna uiteindelijk de gehele Kamer zich erover uitspreekt bij de stemmingen.

Wat ons betreft, moet ook heel duidelijk in de begroting worden verwezen naar de subsidiebijlagen die daar vanaf heden bij zitten. Het gaat om 633 subsidieregelingen en het is natuurlijk niet aan één commissie om uit te maken of een bepaalde subsidie wel of niet effectief is.

De heer Driessen (PVV): Vindt de SP-fractie net als de PVV-fractie dat ook over subsidies tot € 125 000 volledige verantwoording zou moeten worden afgelegd?

De heer Bashir (SP): Ja. Sterker nog, wij hebben hierover twee jaar geleden ook een debat gevoerd met de toenmalige minister Bos. Toen hebben wij ook een motie in die richting ingediend, als ik mij niet vergis zelfs samen met de PVV-fractie.

De heer Driessen (PVV): Met een gezamenlijke motie van SP- en PVV-fractie ben ik niet bekend. Ik ben wel bekend met een motie van mijn collega Van Dijck, waarin wij pleitten voor volledige controle op subsidies tot € 125 000. Wat schetste mijn verbazing? Alleen de PVV-fractie heeft daarvoor gestemd. Ook de SP-fractie heeft ertegen gestemd. Dus dat is toch wel in strijd met wat de heer Bashir hier zojuist vertelde. Misschien kan de heer Bashir een verklaring geven voor die tegenstem van de SP.

De heer Bashir (SP): Dan zou ik de heer Driessen willen vragen om de stemmingslijst van datzelfde VAO er nog een keer bij te pakken. Dan zal hij zien dat ik zo’n zelfde motie heb ingediend, waar wij uiteindelijk wel voor hebben gestemd en waar ook de PVV-fractie voor heeft gestemd. Volgens mij lag het probleem met de motie waarover de heer Driessen spreekt bij een bepaalde overweging, maar ik zal daar zo meteen nog op terugkomen om aan te geven wat precies de reden was.

De voorzitter: Dan horen wij dat eventueel nog in tweede termijn.

De vergadering wordt voor enkele minuten geschorst.

De voorzitter: De heer Bashir geef ik de gelegenheid om te reageren op het stemgedrag van zijn fractie bij een motie van de PVV.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Het is alweer een tijdje geleden. De moties zijn op 16 december 2009 ingediend. Vandaar dat ik ook niet alles meer uit mijn hoofd wist, maar ik heb het er inmiddels even bij gepakt. Ik heb toen zelf ook een motie ingediend op stuk nr. 31 800-65, nr. 15 om het kabinet te verzoeken, voor de kleine subsidies een verantwoording achteraf in te stellen. Zodoende waren wij zelf ook voor een evaluatieregeling voor kleine subsidies.

De voorzitter: Dat is bij dezen genoteerd. Dan is het woord aan de staatssecretaris in eerste termijn.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de bijzondere belangstelling voor subsidies, het subsidiekader en het rapport van de Rekenkamer. Ik denk dat het goed is dat hierbij wordt stilgestaan. De Kamer in vorige samenstelling heeft hierover ook een aantal keren gesproken, onder meer in het kader van het nieuwe beleidskader dat naar ik meen in 2009 is opgesteld en dat volgend jaar zal worden geëvalueerd. Wij zullen moeten blijven leren van evaluaties. Wij kunnen daarbij ook heel veel hebben aan rapporten van de Rekenkamer. Ik wijs er wel op dat dit rapport van de Rekenkamer gaat over de periode 2005–2009, dus dat het niet meer heel erg actueel is. Maar desalniettemin, als er aanbevelingen in staan die nog niet zijn geïmplementeerd kunnen wij daarmee vandaag nog wel ons voordeel doen. Daar zal ik zo meteen nog wel uitvoerig op ingaan.

Eigenlijk proef ik Kamerbreed een kritische houding ten aanzien van het subsidie-instrument als zodanig, in elk geval wanneer subsidies onvoldoende worden geëvalueerd of onvoldoende goed worden geëvalueerd. Eigenlijk geeft de Kamer vrij breed aan dat wij een horizonbepaling zouden moeten verbinden aan subsidies om onszelf te dwingen kritisch te blijven kijken naar subsidies.

In zoverre wordt de Kamer natuurlijk al bediend door het regeer- en gedoogakkoord van dit kabinet, dat fors het mes heeft gezet in het aantal subsidies en ook in het bedrag dat met subsidies omgaat. 80 subsidies zijn inmiddels beëindigd en 270 subsidies zijn gekort.

Ik geef even een bloemlezing; ik zal echt niet alle 80 subsidies hier opnoemen die zijn geschrapt of de 270 die zijn gekort. Er is een flinke taakstelling op cultuur. Bij het onderwijsdeel van OCW zijn 36 subsidies geschrapt, waarvan de grootste zijn: de innovatiebox BVE, het studierendement van Nederlandse studenten met een niet-westerse achtergrond in het hoger onderwijs en het Huygens Scholarship Programme. Het mes is gezet in nog eens 26 subsidies, met alleen al bij OCW een besparing van 233 mln.

De heer Groot (PvdA): Het is mij wat kort door de bocht dat de staatssecretaris vaststelt dat hij Kamerbreed een kritische houding ten aanzien van subsidies als zodanig proeft. Dat is niet zozeer het geval. Wat wij willen is natuurlijk dat subsidies effectief zijn. Niet-effectieve subsidies mogen inderdaad worden geschrapt, maar ik hoop niet dat de staatssecretaris het zo opvat dat de Kamer met de maatregelen die in het regeerakkoord zijn genomen in den brede bediend wordt. Dat vind ik toch wat te kort door de bocht.

Staatssecretaris Weekers: Dat is toch jammer. Als gevolg van de motie-Van As zijn al een paar keer dikke subsidiebijbels aan de Kamer gestuurd. De laatste dateert uit 2010. Die is onder meer ook gebruikt om tot bepaalde besparingen te komen in het kader van het regeer- en gedoogakkoord. Er is met name ook gekeken naar de effectiviteit van beleid. Ik erken aan het adres van de heer Groot dat er als het gaat om de wenselijkheid van beleid natuurlijk politieke verschillen van opvatting kunnen bestaan. Iedereen heeft het recht, los van welke positieve of negatieve evaluatie ook, om een bepaald beleidsinstrument of een bepaalde subsidiestroom wenselijk of onwenselijk te vinden. Dat stel ik voorop.

Ik zal niet mijn hele lijstje afwerken van alle subsidies die in het regeer- en gedoogakkoord staan. Ik denk dat in ieder geval de hier aanwezige financiële woordvoerders die allemaal uit het hoofd kennen en wellicht ook een aantal vakwoordvoerders.

Ik wil hiermee aangeven dat het kabinet de noties buitengewoon ernstig neemt dat je heel goed moet kijken of je het subsidie-instrument moet inzetten en of er geen betere beleidsalternatieven bestaan, waarbij je je ook na een bepaalde periode jezelf echt heel goed moet afvragen of wij hiermee moeten doorgaan of niet. Dus wat dat betreft, ervaar ik de brede steun van de Kamer om kritisch te kijken naar het instrumentarium en ook naar evaluaties wel als steun van het beleid.

Ik zal meteen ingaan op het Rekenkamerrapport. Diverse sprekers hebben gezegd dat dit rapport de tongen heeft losgemaakt. De heer Bashir heeft gezegd dat subsidies wel nut moeten hebben. Subsidies moeten zeker nut hebben, anders moeten wij ermee stoppen. In het rapport wordt een aantal aanbevelingen gedaan, die grosso modo worden overgenomen. Want het kabinet deelt de noties van de Algemene Rekenkamer.

De aanbevelingen hebben eigenlijk allemaal hetzelfde doel: subsidies moeten doelmatig en doeltreffend zijn. Laat er geen misverstand over bestaan dat dit ook het doel is van de minister van Financiën, dat door het hele kabinet wordt gedeeld. Subsidies moeten daarom periodiek worden geëvalueerd en de evaluaties moeten ook inzicht geven in de doelmatigheid. De subsidies die niet doelmatig zijn, moeten dan ook worden aangepast of stopgezet.

Hoe doen wij dat? De heer Groot heeft daarnaar gevraagd. Hij vindt het eigenlijk teleurstellend dat in de afgelopen periode slechts 89 subsidies zijn geëvalueerd. Hiervan kan ik zeggen dat het onderzoek sloeg op de periode 2005–2009. In 2010 en 2011 zijn er inmiddels 56 evaluaties afgerond. Wij hebben in de periode 2012–2016 170 evaluaties op de planning staan, samen dus 230. Ik denk dat ik daarmee in de richting van de Kamer het gevoel kan wegnemen dat er een gebrek van urgentie zou bestaan bij het kabinet. Dat is het niet het geval. Juist de aanbeveling van de Rekenkamer om met nog meer voortvarendheid de evaluaties door te voeren voeren wij dus uit: 230 staan in totaal in de periode 2010–2016 op de rol.

Daarnaast werken wij aan een betere begroting, waarop met name de heer Koolmees uitvoerig is ingegaan. Bij het project Verantwoord Begroten is een subsidiebijlage aan elke begroting toegevoegd. Eigenlijk is dat een nog veel beter instrument dan de subsidiebijbel eens in de vier jaar naar aanleiding van de motie-Van As. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat het een mooie doorontwikkeling is van het instrument dat naar aanleiding van die motie is ingevoerd om een keer in de vier jaar de thermometer in het badwater te stoppen, waarbij uit alle hoeken en gaten informatie moet worden opgeduikeld. Wij hebben het nu zo ingezet dat het elk jaar in de bijlage van elk begrotingshoofdstuk dient te staan. Dan heb je een permanent proces. Daarmee haal je gaandeweg ook mogelijke onvolkomenheden uit dat subsidieoverzicht van het Rijk.

Wat staat er straks in die bijlagen? Concreet gaan wij daarin bovenop datgene waarvan de Kamer kennis heeft kunnen nemen in de begrotingshoofdstukken 2012 een laatste evaluatie opnemen met een hyperlink. Dat is denk ik een heel goed instrument voor de Kamer wanneer de stukken voor Prinsjesdag komen om in de begrotingshoofdstukken alles te kunnen doorvlooien en controleren. Wat staat er nu in de evaluatie, wat is nu het doel van de subsidie? Want ook met de subsidieregeling zelf ligt een link. Dit zijn twee elementen die wij hebben toegezegd in de Kamervragen. Zij stonden nog niet in de reactie op het rapport van de Rekenkamer, maar wel naar aanleiding van de vragen uit de Kamer. Ik denk dat hiermee de zaak buitengewoon transparant is gemaakt voor de Kamer. Niet alleen de commissie voor de Rijksuitgaven, die zich traditioneel meer dan andere commissies druk maakt over het verleden en over de verantwoording van beleid, kunnen hier ook de andere vaste Kamercommissies veel gemakkelijker hun onderzoek richten op wat er wordt uitgegeven en of dat ook effectief wordt uitgegeven. Dat kan dan ook in de reguliere begrotingsbehandeling worden betrokken. Het zou mij een lief ding waard zijn als ook dit soort informatie veel meer dan in de afgelopen tijd wordt gebruikt in het debat met de betrokken bewindspersonen. Want uiteindelijk zijn het de vakministers die verantwoordelijk zijn voor de effectiviteit van hun eigen beleid en de effectiviteit van de middelen die de Kamer aan de betrokken minister heeft gefourneerd om dat beleid uit te voeren. Eigenlijk heeft de heer Koolmees het al gezegd: de Kamer zou ook wel eens de hand in eigen boezem moeten steken. De vakcommissies zouden van het aangereikte instrumentarium ook veel beter gebruik moeten maken. Wat wij kunnen doen, doen wij in de facilitering van de Kamer zodat ook de Kamer de ministers veel meer aan hun jasje kan trekken.

Er komt dus in de laatste evaluatie een hyperlink naar de subsidieregeling, maar wat mij betreft ook de einddatum van de subsidieregeling met een comply-or-explain-verplichting.

Daarmee ziet de Tweede Kamer de einddatum en kan zij dan ook stappen afdwingen bij de begrotingsbehandeling. Het staat Kamer dus vrij een minister op te roepen om te stoppen of om een evaluatie naar voren te halen als de Kamer daartoe aanleiding ziet. Dat moet in combinatie met de nieuwe tabel budgettaire gevolgen van beleid worden bezien. Die tabel staat bij ieder begrotingsartikel en geeft een overzicht van de instrumenten. Dus hoeveel geven wij uit aan subsidies, bekostigingen et cetera? Ik kan u melden – de heer Koolmees kan dat voetstoots van mij aannemen – dat de tabel en de bijlage heel mooi worden.

De evaluaties worden ook gebruikt om de subsidies te verbeteren. Evaluaties zijn vrijwel altijd aanleiding om subsidies aan te passen, maar ik erken dat zij bijna nooit worden stopgezet. Ik denk dat met het nieuwe instrumentarium dat wordt aangereikt een veel betere discussie met de Kamer kan plaatsvinden.

Wat gaan we verder doen? Natuurlijk collega’s aanspreken op het aantal en de kwaliteit van de evaluaties, en kwaliteitscriteria opnemen in de rijksbegrotingsvoorschriften. Daarmee is dat meteen al een toezegging aan de heer Harbers, waarbij andere Kamerleden zich hebben aangesloten. Wij gaan dus de inhoudelijke kwaliteitscriteria opnemen. Dat zijn natuurlijk wel basiskwaliteitscriteria, want wij hebben subsidies in vele soorten en maten. Die kun je niet allemaal met elkaar vergelijken, dus je kunt daarop geen strak keurslijf toepassen. Maar je kunt wel een aantal noties, die ik eigenlijk zou willen betitelen als het gezonde verstand gebruiken over wat je wilt, in de basiscriteria opnemen. Dat gaan we dus doen in de rijksbegrotingsvoorschriften. Met het subsidieoverzicht kunnen wij de verbetering van de spending departments goed volgen.

De heer Koolmees heeft nog de vraag gesteld of wij dit straks misschien ook nog op Internet kunnen vinden. Natuurlijk kunt u dat vinden op Internet, namelijk via www.rijksbegroting.nl.

De heer Harbers heeft gevraagd of het kabinet alsnog invulling gaat geven aan de motie-Weekers. Ik moet erkennen dat dat een verstandige motie was. Je moet je afvragen of kleine subsidies van minder dan € 25 000 van het Rijk wel effectief zijn. Ik kan mij het debat uit naar ik meen 2009 herinneren met toenmalig minister Bos, die erkende dat je je dat eigenlijk best kunt afvragen. Een goede weging vooraf is ook een van de kernpunten van het uniforme subsidiekader, dat vanaf 1 januari 2012 voor alle rijkssubsidies van toepassing is. De motie is op ambtelijk niveau in de afgelopen tijd gedeeld in het kader van de implementatie van het subsidiekader. Ik heb op dit moment geen cijfers over het aantal kleine subsidies dat er nu is. Is het enkel delen op ambtelijk niveau van deze noties niet een wat magere uitvoering? Ik neem aan dat de heer Harbers als de rechtsopvolger van de indiener van de motie vind dat – althans, zo heb ik hem verstaan – die motie wat krachtiger moet worden uitgevoerd. Vandaar dat ik u toezeg om dat aspect mee te nemen bij de evaluatie van het uniforme subsidiekader in 2012. In het regeerakkoord is behoorlijk gesnoeid in het aantal subsidies, waarbij ook in de richting van de departementen is meegegeven: ga nu eens kijken naar allerlei kleine subsidies. Zo heeft het ministerie van VWS besloten om in principe geen subsidies van minder dan € 125 000 meer te verstrekken. Je zou dus kunnen zeggen dat de notie in elk geval wel is overgekomen, maar op de vraag in hoeverre die ook echt geïnternaliseerd is, heb ik nog onvoldoende zicht op dit moment. Maar dat gaan wij dus meenemen bij de evaluatie.

De heer Bashir (SP): De staatssecretaris heeft het over het per definitie wellicht stopzetten van alle kleine subsidies, maar wat ook van belang kan zijn, is dat subsidies worden verstrekt zonder verantwoording achteraf. Ik denk dat dat iets is om in ieder geval mee te beginnen, want op het moment dat je kleine subsidies verstrekt zonder verantwoording, neemt de kans op fraude sowieso toe maar weet je ook niet of de subsidie effectief is geweest. Dus mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij bereid is om voor die kleine subsidies een verantwoording achteraf in te stellen.

Staatssecretaris Weekers: Hier moet volgens mij sprake zijn van een misverstand, want over elke subsidie wordt natuurlijk verantwoording afgelegd, hoe klein die ook is. Alleen is het zo dat in het uniforme subsidiekader dat een paar jaar geleden met de Kamer is besproken en waarbij de moties zijn ingediend waaraan ook in dit debat wordt gerefereerd, is afgesproken dat kleine subsidies tot € 25 000 direct worden vastgesteld, maar wel ook op basis van bewijs dat de prestatie is geleverd. Daarnaast wordt hier natuurlijk ook nog eens steekproefsgewijs, op basis van een risicoanalyse, naar gekeken. Destijds is afgesproken dat de relatief kleine subsidies – want € 25 000 is natuurlijk toch nog genoeg geld – op een andere wijze worden behandeld. Nogmaals, niet dat daar geen verantwoording over hoeft te worden afgelegd.

In het debat is destijds ook naar voren gekomen dat de aanpak van misbruik en oneigenlijk gebruik, dus eigenlijk de fraudebestrijding, fors moet worden verstevigd. Dat is in de afgelopen tijd door het ministerie van Financiën ook uitgewerkt. Er ligt nu bij de Kamer ook een wetsvoorstel inzake boetes bij subsidies, om daar waar sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik, ook ten aanzien van die kleine subsidies, fors te kunnen ingrijpen. Dat wetsvoorstel is er op verzoek van de Kamer gekomen. Ik kan mij het debat van toen heel goed herinneren. De twee moties die toen zijn ingediend, van de heren Van Dijck en Bashir, waren volgens mij ongeveer gelijkluidend, maar beide Kamerleden hadden er behoefte aan om hun gedachten toch ook in een eigen motie te vervatten. Die moties zijn niet aangenomen door de Kamer, maar in plaats daarvan is dus die strenge fraudeaanpak er gekomen, resulterend in een wetsvoorstel dat nu bij de Kamer ligt.

De heer Bashir (SP): Niemand kan volgens mij tegen een strengere fraudeaanpak zijn, maar waar het hier om gaat, en waar ook die motie van mij toen om vroeg, is dat er ook voor die kleine subsidies eenzelfde soort regime moet gelden als voor de grotere subsidies, om zo ook vooraf te kunnen toetsen of een subsidie op de juiste manier wordt uitgegeven aan datgene waarvoor zij bedoeld is, om zo fraude te voorkomen, maar ook om beter op de doelen te kunnen controleren. Wanneer de staatsecretaris nu juist zegt dat hij voornemens is om voor die kleine subsidies misschien op termijn maar allemaal niet meer te verstrekken, kunnen wij in ieder geval nu beginnen te zorgen dat ook de kleine subsidies op een juiste manier worden besteed, met dus ook achteraf een betere controle en verantwoording. Is de staatssecretaris het met die lijn eens?

Staatssecretaris Weekers: Op elke euro die de overheid uitgeeft moet streng worden toegezien. De vraag is alleen op welke wijze dat moet worden gedaan. In relatie tot de omvang van bepaalde subsidies is een subsidiekader afgesproken. Dat is een paar jaar geleden met de Kamer besproken. Op subsidies tot € 25 000 wordt natuurlijk ook streng gecontroleerd. Dat gebeurt echter op een andere manier dan wanneer ze dat bedrag te boven gaan. Er vindt ook een bepaalde risicoanalyse plaats. Er worden geen blanco cheques uitgeschreven onder de € 25 000. Het kader dat destijds is afgesproken, wordt uitgevoerd. Dat wordt voorzien van stringente boetemogelijkheden. Ik ben blij met de steun van de heer Bashir voor dat wetsvoorstel. Ik hoop dat de Kamer dat wetsvoorstel spoedig ter hand zal nemen en dat die stok achter de deur goed zal worden gebruikt.

De Kamer heeft gewezen op de vraag in hoeverre moet worden doorgegaan met kleine subsidies. Ik heb niet gezegd dat ik daar per se vanaf wil. Dat is uiteindelijk niet aan mij, maar aan de vakministers en de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft in het kader van het budgetrecht hierover het laatste woord. De Kamer moet voldoende inzicht hebben in geldstromen, subsidieregelingen, de doelen daarvan, wanneer evaluaties plaatsvinden en hoe evaluaties luiden, los van de vraag wat de betrokken vakminister daarvan vindt. De Kamer moet er vervolgens een eigenstandig oordeel over kunnen vellen of het kabinet daarmee moet doorgaan. Naar mijn mening wordt daarmee een uitgebalanceerd beleid gevoerd.

De heer Groot (PvdA): Als je van die kleine subsidies af wilt en de grens legt bij € 125 000, kan ik mij voorstellen dat er druk ontstaat om hoger uit te komen. Is het risico dan niet dat er minder kleine subsidies zijn maar meer grote? Hoe zit het dan met de effectiviteit daarvan?

Staatssecretaris Weekers: Nogmaals, ik heb niet gezegd dat ik van kleine subsidies af wil. Ik heb alleen aangegeven dat de vraag is of heel kleine subsidies op het niveau van de rijksoverheid moeten worden verstrekt. Juist in het lopende subsidiekader is een goed evenwicht gevonden met het getrapte systeem. Voor kleine subsidies geldt de ene verantwoording en voor grotere subsidies geldt weer een andere. Dat beleid wordt goed geëvalueerd. Vervolgens is het de vraag of daarmee al dan niet moet worden verdergegaan.

De heer Harbers heeft gezegd dat evalueren niet altijd mogelijk is terwijl daartoe wel een wettelijke plicht is. Hij vraagt of dat niet in tegenspraak is met elkaar. In een evaluatie moet worden aangegeven wat wel en niet kan en wat wel en niet bekend is over effectiviteit. Er is wel een wettelijke plicht op evaluatie, een wettelijke plicht tot het van tijd tot tijd goed tegen het licht houden van een subsidieregeling, maar die houdt niet in dat de evaluatie wetenschappelijk verantwoord moet zijn. Dat kan namelijk lang niet altijd. Men moet naar beste vermogen inzicht verschaffen in de effectiviteit van de subsidie in de praktijk. Bij de ene regeling kan daarvoor een wetenschappelijk instituut worden ingeschakeld. Dat gebeurt ook bij een aantal subsidies en belastinguitgaven die ook periodiek worden geëvalueerd. Bij de andere regeling kan dat niet of minder goed. Dan moet je bezien welke cijfers voorhanden zijn. Waar mogelijk willen wij natuurlijk zien of een subsidie effect heeft, maar soms is dat niet te zeggen. In zo’n geval zal de conclusie van de evaluatie luiden dat er geen zinnig antwoord te geven is op de vraag of het effectief is. Desondanks kan een subsidie sympathiek zijn en door de Kamer sympathiek worden bevonden. Ook op dat punt is het laatste woord aan de Kamer.

De heer Harbers (VVD): De staatssecretaris gaat iets voorbij aan de portee van mijn opmerking. Ik herken wat hij zegt. Desondanks voorzie ik dat in de toekomst altijd uitgelegd wordt waarom niet indringend geëvalueerd kan worden. Daarbij zal ook de vraag gesteld moeten worden of de regeling in alle gevallen goed is vormgegeven: zouden doelstellingen niet minder hoogdravend moeten zijn? Van veel instandhoudingssubsidies is het simpele doel om de organisatie in stand te houden. Het Nationaal Comité 4 en 5 mei is genoemd. Vaak worden er veel doelstellingen aangeplakt met de pretentie dat het goed te evalueren is, maar een goede overheid zou voor zichzelf moeten definiëren: iedereen snapt dat wij een Nationaal Comité 4 en 5 mei moeten hebben, dat is het doel en that’s it. Er moet dus ook worden gekeken of aan de kant van de overheid de doelstelling klopt en of vereenvoudiging daarvan op zijn plaats is.

Staatssecretaris Weekers: Het ministerie van Financiën kijkt natuurlijk wel degelijk naar de doelstellingen. Het aardige van de stap die wij nu gaan zetten in relatie tot de begrotingshoofdstukken 2013 zit in de hyperlink die wij gaan maken naar de doelstellingen. Dan is ook voor de Kamer inzichtelijk hoe de doelstellingen van elke subsidieregeling luiden. De Kamer kan vervolgens daarover debatteren met de vakminister. De minister van Financiën kan natuurlijk een aantal voorschriften opnemen voor de rijksbegroting en de begrotingshoofdstukken. Er zijn wat basisprincipes mee te geven, zoals de Rekenkamer ook suggereert, voor de evaluaties. Ik heb dat ook toegezegd. Uiteindelijk is echter de vakminister verantwoordelijk. Die verantwoordelijkheid wil ik niet trekken naar de minister van Financiën. De vaste Kamercommissies roepen de vakministers ter verantwoording over de doelstellingen die aan de subsidieregeling zijn verbonden. Wij kunnen hier daarover spreken aan de hand van voorbeelden, maar de inhoudelijke discussie moet toch echt met de vakministers worden gevoerd. Ik denk dat de heer Harbers dat ook wel begrijpt.

De heer Harbers (VVD): Daarover zijn wij het inderdaad eens. Ik vermoed dat al die vakministers en vakdepartementen het ook wel doorhebben wanneer zij eigenlijk hoogdravende onzin aan het opschrijven zijn. Het enige wat vanuit het ministerie van Financiën gedaan kan worden, is vakministers erop wijzen dat zij niet altijd de makkelijke weg nemen van de explain-regeling, het uitleggen, maar ook nog eens goed kijken naar de regeling zelf.

Staatssecretaris Weekers: Dat is het werk van de Inspectie der Rijksfinanciën, die er natuurlijk ook een bepaald genoegen in schept om de collega’s op andere departementen flink de nieren te proeven. Dat wil echter niet zeggen dat Financiën op de stoel van de andere departementen gaat zitten op het punt van de wenselijkheid van bepaald beleid. In het kader van de checks and balances daagt de IRF de collega’s uit, tot vervelens toe, zo kan ik u melden.

Er is gevraagd, met name door de fracties van de VVD en D66, naar de uitvoering van de motie-Van As, de horizonbepaling. Ik geef graag een paar aardige cijfers. In 2000, nog maar elf jaar geleden, stond bij 20% van de regelingen een einddatum vermeld. Na het aannemen van de motie-Van As stond in 2010 in 65% van de gevallen een einddatum vermeld. Daaruit blijkt dat de motie-Van As behoorlijk serieus is genomen. In 80% van de subsidies die zijn ingesteld sinds 2007 is een einddatum opgenomen. De motie-Van As is dus buitengewoon serieus opgepakt. Verder verschijnt niet meer een keer in de vier jaar een overzicht van subsidies waarin rijp en groen door elkaar staan. De motie-Van As heeft een enorme schwung gegeven in het streven om veel meer inzicht te krijgen in al die subsidies. Nu verschijnt elk jaar in elk begrotingshoofdstuk een overzicht, met hyperlinks.

De heer Driessen (PVV): De staatssecretaris zegt dat de motie-Van As buitengewoon serieus is genomen. Die dateert echter van acht jaar geleden. Nog steeds kent ruim eenderde van de subsidies volgens de staatssecretaris geen einddatum. Volgens de Rekenkamer gaat het overigens om meer dan 40%. Dan kan de staatssecretaris toch niet met droge ogen beweren dat de motie heel serieus wordt genomen? Wij zijn acht jaar verder.

Staatssecretaris Weekers: Er zijn ongelooflijk veel subsidieregelingen die op een zeker moment geëvalueerd zijn of op de nominatie staan om geëvalueerd te worden. Waar een einddatum kon worden opgenomen, is dat gedaan. Van de subsidieregelingen die vanaf 2007 zijn ingesteld, is 80% voorzien van een einddatum. Ik trek daaruit de conclusie dat de motie-Van As buitengewoon serieus is genomen. Ik begrijp evenwel dat de Kamer nog een stuk verder wil gaan. Voor sommige subsidies is het onlogisch om een einddatum op te nemen. Het is dan ook niet verstandig om te streven naar 100%, tenzij het begrip «subsidie» wordt geherdefinieerd. Ik wijs op de jeugdhulpverlening, de reclassering, TNO, de politieke partijen, de Veteranenwet en het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Er zit een enorme variatie in deze organisaties en regelingen. Voor alle geldt evenwel dat het onwenselijk is dat de bekostiging over vijf jaar afloopt. Wij moeten met elkaar inventariseren waarover wij het precies hebben en waaraan al dan niet een horizonbepaling moet worden verbonden. Daarover moeten wij verder praten. Ik ben bereid om het signaal van de Kamer mee terug te nemen naar de ministerraad. Ik kan dat niet vanuit mijn verantwoordelijkheid allemaal gaan toezeggen. Ik begeef mij dan namelijk op het terrein dat vooral bij de collega-ministers en -staatssecretarissen ligt. Een wettelijk verplichte einddatum is namelijk een heel zwaar instrument. Tegelijkertijd herken ik dat er lang over wordt nagedacht. De motie-Van As is één uitspraak van de Kamer, maar ik wijs er ook op dat bij het tot stand komen van de Algemene Wet Bestuursrecht, in relatie tot de derde tranche die gaat over subsidies, uitvoerig is stilgestaan bij zo’n horizonbepaling. Toen is er bewust voor gekozen om het niet te doen, juist omdat er subsidies zijn waarover parlement en kabinet het eens zijn dat ze voor onbepaalde tijd worden verstrekt.

Ik ben bereid om dit punt eens mee te nemen naar de ministerraad. Een paar Kamerleden hebben gezegd dat als ik zelf niets doe, zij een initiatiefvoorstel overwegen te maken. Ik weet dat dat buitengewoon veel tijd vergt. Volgens mij is de Kamer ongeduldiger en zou het haar een lief ding waard zijn als naar de geest van de wensen wordt gehandeld. Ik neem het mee terug naar de ministerraad. Vervolgens bezie ik met de minister van Financiën welke subsidies al dan niet in aanmerking komen voor een horizonbepaling. Gevallen waarbij sprake is van een langetermijnbekostiging zouden wij in elk geval niet hierin moeten meenemen. Vervolgens kan de minister van Financiën een brief naar de Kamer sturen waarin hij buitengewoon serieus en diep daarop ingaat.

Een wettelijke basis kan worden gevonden in de wet boete subsidies (wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies) die ter behandeling voorligt in deze Kamer. Die kan worden aangepast met de mogelijkheid van introductie van een horizonbepaling. Ik weet niet of dat de meest geëigende wet daarvoor is. Dit is wel de snelste manier om iets dergelijks op te nemen in de wet en de minister van Financiën een instrument mee te geven. Nogmaals, dat kan niet voordat de zaak in de ministerraad is besproken en plussen en minnen in een brief uitvoerig uiteen zijn gezet. Als de Kamer daarmee kan leven, dan zeg ik graag toe dat die brief in het voorjaar naar de Kamer komt. Dan is er nog alle gelegenheid om dit ordentelijk met elkaar verder te bediscussiëren. Ik meen daarmee tegemoet te kunnen komen aan de wensen die in de Kamer leven.

De heer Groot heeft een opmerking gemaakt over het gekleurd informeren van de Kamer. Hij heeft dat «pijnlijk» genoemd. Dat is het natuurlijk ook. De Kamer moet goed, volledig en evenwichtig geïnformeerd worden. Ik ben dat zeer eens met de heer Groot. Op het punt van die gekleurde informatie gaat het om drie gevallen. De conclusies stonden in het evaluatierapport. Daarin stonden niet alle conclusies. De negatieve conclusies zijn niet terechtgekomen in de beleidsreactie maar staan wel in de evaluaties. Die zijn naar de Kamer gestuurd. In twee van de drie gevallen zijn de evaluaties in elk geval naar de Kamer gestuurd. De Kamer heeft die informatie dus gekregen. Van één evaluatie weet ik niet of deze naar de Kamer is gestuurd. Dat betreft de evaluatie over Nuffic van het ministerie van OCW.

In de toekomst is geregeld met de hyperlinks dat de evaluaties altijd te vinden zijn. Daarmee heeft de Kamer een goed controle-instrument. De vraag is wanneer een vakminister beleidsconclusies verbindt aan een bepaalde evaluatie. De heer Groot heeft gezegd dat er niet selectief geshopt mag worden, maar er vindt natuurlijk altijd een weging plaats. Een evaluatie is niet gelijk aan wiskunde waarbij een sommetje wordt gemaakt waaruit altijd één heldere conclusie voortvloeit. Er kan verschillend tegenaan worden gekeken. Iedereen heeft daarvan een eigen appreciatie. De heer Groot heeft er natuurlijk gelijk in dat de conclusies allemaal inzichtelijk moeten zijn voor de Kamer. Er mogen geen conclusies worden weggepoetst. Er moet een open en eerlijk debat kunnen worden gevoerd. Ik meen dat dat gebeurt met die hyperlinks en de evaluaties die naar de Kamer gaan. Ik geef dat punt ook mee aan de collega’s.

De heer Groot (PvdA): Ik ontzeg de minister natuurlijk niet het recht om conclusies te verbinden aan een beleidsonderzoek. Ik meen echter dat ook negatieve argumenten expliciet moeten worden weerlegd. Ik vind het wat te mager om te horen dat Kamerleden negatieve argumenten maar moeten nalezen in de evaluaties. Wij hebben het te druk om al die evaluaties te lezen. Naar mijn mening moet in de beleidsconclusies recht worden gedaan aan de evaluatie als geheel. Negatieve argumenten moeten daarbij worden genoemd, waarbij de minister vervolgens kan aangeven waarom hij het er niet mee eens is.

Staatssecretaris Weekers: Ik maak graag een verschil tussen de evaluatie en de beleidsreactie. De evaluatie is volstrekt objectief. Een beleidsreactie is echter per definitie gekleurd. De heer Groot erkent dat ook. Om die reden is het van belang om goed te kijken naar wat in de evaluatie als zodanig staat. Een goed functionerende Kamer – en deze Kamer functioneert goed – met ijverige Kamerleden – en deze Kamerleden zijn ijverig – bevraagt de minister enorm als bepaalde conclusies in de beleidsreactie niet zijn weerlegd. Daarmee heeft de Kamer immers een enorm krachtig wapen in het debat met de betrokken vakminister. De Kamer kan dan zeggen: u trekt wel deze conclusie, maar u vergeet te vermelden dat die andere conclusie ook is getrokken. Naar mijn mening wordt de heer Groot op zijn wenken bediend met de maximale transparantie die wordt geboden. Als de Kamer vindt dat een betrokken bewindspersoon onvoldoende is ingegaan op bepaalde conclusies, moet er een stevig debat worden gevoerd met de betrokken bewindspersoon. Vanuit de verantwoordelijkheid van Financiën kan ik niet instaan voor de beleidsreactie van een bepaalde vakminister. Dat kan van mij ook niet verwacht worden. Van mij kan wel gevraagd worden om ervoor te zorgen dat de Kamer alle informatie krijgt om een debat open, eerlijk en goed te kunnen voeren. Die krijgt de Kamer ook.

De heer Groot (PvdA): Op deze manier wordt de Kamer gedwongen om elke beleidsevaluatie na te lezen. Het is niet de bedoeling dat de minister een subsidie voortzet omdat uit een evaluatie bepaalde positieve argumenten blijken terwijl de negatieve argumenten niet worden genoemd. De Kamer moet dan niet zelf op zoek hoeven te gaan om na te gaan of de evaluatie goed is verwoord. De minister moet gewoon een evenwichtig beeld geven van de conclusies van een evaluatie. Vervolgens moet hij motiveren waarom hij al dan niet wil doorgaan met een subsidie.

Staatssecretaris Weekers: Er zit wat raars in het betoog van de heer Groot. Hij zegt dat de Kamer die evaluaties niet zou hoeven te lezen. Volgens mij is het juist de grondwettelijke taak van de Kamer om de regering te controleren. Daarvoor heeft de Kamer tal van rechten, waaronder het recht op informatie. Ik heb toegezegd dat al die informatie, ook over die evaluaties, wordt verschaft. De Kamer kan een stevig debat daarover aangaan met de betrokken vakminister in het geval dat de Kamer vindt dat een beleidsreactie ondeugdelijk is. Als in een beleidsreactie alleen maar één kant van de medaille wordt belicht en niet de andere kant, denk ik dat een vakminister een uitermate zwaar debat tegemoet kan zien met de Kamer. Naar mijn mening is het ook in het belang van de bewindspersoon zelf om bij voorbaat al in te gaan op onwelgevallige conclusies in een evaluatie. Die moeten van tevoren weerlegd worden. Ik kan echter vanuit de verantwoordelijkheid van Financiën niet instaan voor de wijze waarop een bepaalde vakminister daarmee omgaat. Het lijkt mij evenwel buitengewoon verstandig om alle conclusies te voorzien van commentaar in de beleidsreactie.

De voorzitter: Gelet op de tijd verzoek ik de staatssecretaris om tot een afronding van zijn eerste termijn te komen. Dan hebben wij nog tijd voor een korte tweede termijn.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Volgens mij staan er niet veel vragen meer open. De heer Driessen heeft gezegd dat er een verschil zit tussen het subsidie-overzicht van het Rijk van 2010 en hetgeen nu in de begrotingen wordt gerapporteerd. Daaruit lijkt voort te komen dat de subsidies zijn toegenomen in plaats van afgenomen, van 6 mld. naar 8 mld. Ik zeg tegen de heer Driessen dat er geen sprake is van een stijging. De oorzaak van het verschil is gelegen in het feit dat in het subsidieoverzicht Rijk een paar kosten niet zijn meegeteld. Het betreft opleidingen die in de begroting van VWS zijn verantwoord, twee keer 700 mln. Verder is er nog een foutje geslopen in relatie tot VWS in het subsidieoverzicht Rijk. Verder is er iets niet genoemd bij het ministerie van EL&I.

Hierbij speelt natuurlijk ook de vraag: wat kwalificeer je als subsidie? Het lijkt mij goed om de stappen die zijn gezet met ingang van 2012 verder te vervolmaken in de Prinsjesdagstukken die in september beschikbaar komen. Dan wordt per begrotingshoofdstuk volledig inzicht geboden. Daarmee heeft de Kamer het complete beeld en kan het meeste recht worden gedaan aan het budgetrecht van de Kamer.

De heer Driessen (PVV): Ik heb nog een vraag gesteld over onderzoeken in provincies en gemeenten.

Staatssecretaris Weekers: Ik zie het. De vraag was meen ik of het kabinet niet provincies en gemeenten moet aansporen om de lokale subsidies tegen het licht te houden. Nee, dat gaan wij niet doen. Het kabinet hanteert het adagium: je gaat erover of niet. Dat is vastgelegd in het regeer- en gedoogakkoord en in de bestuursafspraken met de mede-overheden. Daarvoor kennen wij ook een lokale democratie. De lokale volksvertegenwoordigers moeten in gemeenten en provincies tegen het college van B en W en Gedeputeerde Staten zeggen: ik wil een subsidieoverzicht van deze gemeente of provincie, ik vind dat er evaluaties moeten plaatsvinden en ik vind dat er een horizonbepaling moet komen. Daarvoor hebben wij een lokale democratie. Daarvoor zijn er nog niet zo lang geleden lokale rekenkamers in het leven geroepen. Die functioneren steeds beter. De lokale volksvertegenwoordigers kunnen dus aan de lokale rekenkamers vragen om het subsidiebeleid van een gemeente of provincie door te lichten. Daarmee bereik je hetzelfde resultaat als in de Kamer, namelijk dat zaken buitengewoon goed tegen het licht worden gehouden, dat er steeds scherper op wordt toegezien, dat sprake is van transparantie en dat van tijd tot een streep wordt gezet door regelingen die niet meer functioneren of niet meer wenselijk worden geacht.

De voorzitter: In tweede termijn krijgen de woordvoerders twee minuten spreektijd per fractie.

De heer Harbers (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezeggingen. Wij hebben er vandaag een paar bijgekregen ten opzichte van de schriftelijke beantwoording met het vastleggen van de criteria in de rijksbegrotingsvoorschriften. Ik dank de staatssecretaris ook voor de toezegging rond het internaliseren van de motie-Weekers bij alle departementen. Ik hoop dat wij er bij gelegenheid een terugkoppeling van krijgen in hoeverre dat gelukt is. De staatssecretaris heeft er gelijk in dat hierin een rol voor de Tweede Kamer en de vakdepartementen zelf is weggelegd. Ik vind het een beetje langs de rand gaan als de staatssecretaris zegt dat de Kamer alle conclusies gehad heeft maar deze wel moet opzoeken. Dat zijn praktijken die wij kennen uit de tv-serie Yes Minister. Gelukkig komt het met het Verantwoord Begroten allemaal goed. Bewindslieden zouden evenwel een ruimhartigere houding moeten hebben om de Kamer ook te betrekken bij zaken die niet goed lopen. Dat moet niet ergens in een bijlage vermeld worden.

Ook om die reden is een wettelijke verankering van het automatisch stoppen van een regeling verstandig. Als bewindslieden daarmee dan willen doorgaan, moeten zij naar de Kamer komen. Dat zou een mooi sluitstuk zijn van alle toezeggingen en dingen die nu al gedaan zijn. Dan kan daarna de minister van Financiën achterover leunen en zeggen: het is nu aan de vakministers om ervoor te zorgen dat zij na vijf jaar weer door kunnen. Dat zou zelfs kunnen voor de regelingen die de staatssecretaris zojuist noemde, waarvan wij allemaal weten dat zij langjarig lopen. Na vijf jaar zou er een briefje kunnen komen naar de Kamer in de zin van: deze regeling loopt, wij willen deze verlengen, wij gaan ervan uit dat u daarmee akkoord gaat.

Ik kan mij echter ook voorstellen dat je ergens een knip legt. Ik kan daarom goed leven met de toezegging van de staatssecretaris om het even terug te nemen naar de ministerraad en het al dan niet bij de wet boetes te betrekken of met een verdere uitwerking te komen. Overigens wachten wij wat dat wetsvoorstel betreft nog op de nota naar aanleiding van het verslag. Het initiatief ligt nu dus bij het ministerie. Ik weet niet hoe het procedureel werkt. Volgens mij moeten wij in een AO een VAO aanvragen. Ik laat een aanvraag voor een VAO graag boven de markt hangen. Ik stel voor dat wij een VAO plannen na ommekomst van de brief die de staatssecretaris in het vroege voorjaar, uiterlijk februari, naar de Kamer stuurt. Ik wil namelijk de druk erop houden. Een aantal anderen zei terecht dat het alweer acht jaar geleden is dat de motie-Van As is ingediend.

De heer Groot (PvdA): Voorzitter. Het lijkt mij goed om dat VAO boven de markt te laten hangen. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging voor een brief. Mij resteert nog één vraag. De staatssecretaris heeft gezegd dat in de periode 2010–2016 230 evaluatieonderzoeken gepland zijn. Afgezet tegen ruim 600 subsidieregelingen komt dat gemiddeld neer op één evaluatieonderzoek per vijftien jaar. Dat staat ver af van het beginsel van eens per vijf jaar, of vergis ik mij daarin?

Ik ben een beetje teleurgesteld over het antwoord van de staatssecretaris op mijn vraag over het selectief shoppen. Ik begrijp dat het kabinet selectief wil shoppen uit evaluatieonderzoeken en aan de Kamer het signaal geeft: lees zelf maar in de evaluatieonderzoeken na of wat wij zeggen allemaal klopt. Dat vind ik niet getuigen van evenwichtig bestuur. De Kamer moet gewoon een evenwichtig beeld krijgen van wat er in de evaluatieonderzoeken staat. Het kabinet kan daaraan vervolgens een gekleurde opvatting verbinden. Het lijkt anders inderdaad een beetje op Yes Minister.

De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Het is positief dat de transparantie wordt vergroot en de informatievoorziening wordt verbeterd. Ik neem voetstoots aan dat die hyperlinks op www.rijksbegroting.nl heel mooi worden. Dank daarvoor.

Ik maak graag een opmerking over de horizonbepaling. Naar mijn mening is het belangrijk om meer automatismen in het proces te krijgen. Dat is de kern van mijn opmerkingen en die van de heer Harbers. Vergelijk het met de discussie die in Europa gevoerd wordt over het Stabiliteit- en Groeipact. Eerst mocht de Europese Raad van regeringsleiders beslissen wie daaraan voldeed. Dat werkte niet. Nu is er een omgekeerde kwantitatieve meerderheidprocedure zodat er meer automatisme komt in die sancties. Dat moet ook gelden voor de subsidie-evaluaties en de vraag of subsidies worden doorgezet. Standaard zou moeten zijn dat een subsidie na vijf jaar eindigt tenzij deze goed werkt in plaats van dat een einddatum wordt genoemd maar er toch mee wordt doorgegaan. Dat is een cruciaal verschil tussen het noemen van een einddatum en het voorstel dat de heer Harbers en ik hebben gedaan. Natuurlijk moet altijd goed worden bezien waarvoor dat geldt; geen misverstand over langlopende financiering als voor het Nationaal Comité 4 en 5 mei. Het gaat om subsidies die echt een specifiek doel hebben, die bedoeld zijn als instrument om overheidsbeleid en overheidsdoelen te realiseren.

Ik ga akkoord met een brief. Ik sluit mij aan bij wat de heer Harbers heeft gezegd. Wij zien in februari/maart de reactie van het kabinet en dan kunnen wij dit voortzetten.

De heer Driessen (PVV): Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Die waren over het algemeen beter dan de kabinetsreactie op het Rekenkamerrapport. Dat wil echter zeker niet zeggen dat ik over alles heel erg tevreden ben. Ik maak graag nog een paar punten, allereerst over de negatieve evaluaties. De PVV-fractie blijft van mening dat bij een negatieve evaluatie een subsidie automatisch, in alle gevallen, moet worden stopgezet. Ik stel daarover graag een vraag aan de staatssecretaris. Hoe verklaart de staatssecretaris dat ook in het geval van een negatieve evaluatie er nooit een subsidie is stopgezet? Kan hij ingaan op de uitspraak van de heer De Jong? De heer De Jong van de Algemene Rekenkamer heeft bij Radio 1 gezegd: «Je kunt verder ook wel vermoeden dat er geen enkele beleidsambtenaar is die er belang bij heeft om een subsidie af te schaffen want dan zit hij aan zijn eigen stoelpoten te zagen.» Zou er een cultuuromslag moeten plaatsvinden, zo vraag ik de staatssecretaris.

Verder moet de motie-Van As volledig worden uitgevoerd, al dan niet wettelijk verankerd.

Mijn fractie wil dat over subsidies tot € 125 000 volledige verantwoording wordt afgelegd. Ik begrijp dat er al verantwoording wordt afgelegd, maar die verantwoording moet overeenkomen met de verantwoording van subsidies boven het bedrag van € 125 000.

Het stelt mij teleur dat de staatssecretaris niet bereid is om even een briefje uit te doen naar alle provincies en gemeenten om hen een duwtje in de goede richting te geven.

Ik merk ten slotte op dat ook ik behoefte heb aan een VAO.

De heer Bashir (SP): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik begin met de vraag van mijn collega’s over de persoon bij de Algemene Rekenkamer die bepaalde vermoedens heeft over ambtenaren. Ik had graag gezien dat de staatssecretaris daarop had gereageerd. Het gaat om zijn ambtenaren en daar moet hij voor gaan staan.

Ik ben er tevreden over dat de staatssecretaris het eens is met ons belangrijkste punt, namelijk dat de Kamercommissie en de vakminister uiteindelijk moeten bepalen of een subsidie moet doorgaan. Daar hoort de discussie thuis. Ik vind het evenwel jammer dat die verantwoording niet voor alle subsidies gaat gelden. Daarom moet er een goede evaluatie zijn van alle subsidies. Ik merk in dit verband op dat ook kleine subsidies nuttig kunnen zijn. Ik kan niet zeggen dat het geen taak is voor de overheid om kleine subsidies te verstrekken. Een subsidie van een paar duizend euro kan nuttiger zijn dan een heel grote subsidie. Als er een drempelbepaling wordt opgenomen, in de zin dat er geen subsidies lager dan € 25 000 worden verstrekt, dan komt er een druk op instellingen om een groter bedrag bij de overheid los te peuteren. Dat kost uiteindelijk misschien wel meer geld, ook gelet op de hoeveelheid subsidies die onder de € 25 000 zitten. Een groot aantal subsidies is lager dan € 25 000.

Ik kom op het punt van de horizonbepaling, de tijd waarin een subsidie wordt verstrekt. Ik vind niet dat op voorhand gezegd kan worden dat voor alle subsidies een horizonbepaling moet gelden. Dan wordt een horizonbepaling opgenomen omdat dat moet. Dat is geen reden voor een horizonbepaling. De reden is om van tijd tot tijd te bekijken of je nog goed bezig bent. Ik zou van de staatssecretaris graag bij de brief die hij heeft toegezegd een lijst zien van subsidies die op dit moment geen horizonbepaling kennen. Ook in het kader van onze controlerende taak kunnen wij dan goed bekijken of het terecht is als subsidies geen horizonbepaling hebben. Ik hoor graag een toezegging op dat punt.

Staatssecretaris Weekers: Voorzitter. Ik zal niet de conclusies van de Kamer herhalen, maar slechts ingaan op de nog openstaande punten. Over de wet boete is door de Kamer een verslag ingediend. De Kamer kan de nota naar aanleiding van het verslag zeer binnenkort verwachten. De heer Harbers heeft heel concreet gevraagd wanneer die brief te verwachten is. Hij heeft een VAO aangekondigd op termijn, na ommekomst van die brief. Ik kan mij voorstellen dat de Kamer eerst die brief met de minister van Financiën bespreekt voordat zij die op de plenaire agenda plaatst. Ik begrijp evenwel het signaal.

De voorzitter: Kunt u een datum geven?

Staatssecretaris Weekers: De heer Harbers vraagt om een brief in het vroege voorjaar. Het voorjaar begint op 21 maart. Ik voorzie die brief voor die tijd, dus ergens in maart. De heer Bashir vraagt daarnaast om een lijst met regelingen waarin geen horizonbepalingen staan. Dat kost ook wat uitzoektijd. Dat vergt ook wat interdepartementaal overleg. In de loop van maart moet die brief er kunnen zijn.

De heer Groot heeft snel een rekensommetje gemaakt dat erop neerkomt dat er maar één keer in vijftien jaar wordt geëvalueerd. Niet alle regelingen hoeven echter geëvalueerd te worden. Bovendien vinden naast de genoemde evaluaties nog tal van beleidsdoorlichtingen en departementale beleidsonderzoeken plaats. Alles gaat dus van tijd tot tijd door de molen. Het is niet zo dat bepaalde regelingen volstrekt ongezien tot in de eeuwigheid blijven doorlopen. Dat is niet het geval.

Het programma dat dit kabinet volgt voor subsidie-evaluaties – 230 in 2010–2016 – komt neer op tweeënhalf keer zoveel als het aantal evaluaties in de onderzoeksperiode van de Rekenkamer, 2005–2009. Daaruit blijkt dat het het kabinet ernst is met het voortvarend oppakken hiervan. Er zit natuurlijk ook wel een einde aan wat fysiek mogelijk is in een krimpende ambtelijke organisatie.

De heer Groot stelt er prijs op dat in de beleidsreactie wordt ingegaan op alle conclusies, ook de onwelgevallige. Laat er geen misverstand over bestaan dat ik het op dat punt zeer eens ben met de heer Groot. Ik kan hier alleen voor mezelf spreken, ten opzichte van mijn verantwoordelijkheid. Ik kan niet de verantwoordelijkheid van een vakminister overnemen door diens beleidsreactie op voorhand aan normen te verbinden. Ik zal het signaal doorgeven. Verder is het toch echt aan de controlerende taak van de Kamer om de dingen die een minister probeert weg te poetsen of onder de pet te houden bloot te leggen. Ik heb een- en andermaal aangegeven dat de minister van Financiën ervoor zorgt dat alle informatie via die hyperlinks beschikbaar komt. De Kamer kan op die manier haar controlerende taak ten volle uitvoeren. Ik kan mij niet voorstellen dat er bewindspersonen zijn die proberen om iets onder de mat te schuiven. Zij maken het zichzelf dan immers alleen maar moeilijk. Als er onwelgevallige conclusies zijn, kunnen zij het beste goede argumenten hebben om die te weerleggen. Als bewindspersonen die niet hebben, moeten zij zich afvragen of zij met een regeling willen doorgaan. Als zij subsidieregelingen willen handhaven, moeten zij ook ingaan op onwelgevallige reacties.

Ik ga graag tegelijk in op de opmerkingen van de heer Driessen en de heer Bashir. De heer Driessen zegt dat er wellicht een cultuuromslag in de ambtelijke organisatie moet plaatsvinden. Op dit punt ben ik het eens met de heer Bashir. De bewindspersoon is uiteindelijk verantwoordelijk voor het beleid. Ik heb de ambtelijke organisatie leren kennen als uitermate loyaal aan de bewindspersoon. Als een bewindspersoon de koers wil verzetten, gaat de ambtelijke organisatie daarin buitengewoon loyaal mee. Ik wil dus geen enkele verdenking in de richting van de ambtelijke organisatie of de ambtenaren laten bestaan. De bewindspersoon zet de koers uit. De bewindspersoon moet besturen. Als hij zich alleen door anderen laat leiden, is hij zwak. De bewindspersoon zet de koers uit. Hij is verantwoordelijk.

De heer Bashir en de heer Driessen hebben gewezen op de kleine subsidies, onder € 25 000. De vorige Kamer heeft afgesproken met de ambtsvoorganger van de huidige minister van Financiën dat in het subsidiekader de controle op de verschillende klassen verschilt. Het handhavingsinstrumentarium, de stok achter de deur van de boetes, wordt fors aangescherpt. Daarover bestond overeenstemming tussen Kamer en kabinet. Ik verwijs deze discussie dan ook verder naar de evaluatie van dat subsidiekader die in 2012 plaatsvindt. Wellicht kunnen wij naar aanleiding van die evaluatie nieuwe conclusies trekken. Ik houd de Kamer voor om dat moment aan te grijpen om te bezien of anders met dat subsidiekader en die kleine subsidies moet worden omgegaan. Dit moment is daarvoor te vroeg. Het is overigens ook raar dat de Kamer enerzijds zegt zoveel waarde te hechten aan evaluaties en de kwaliteit daarvan en anderzijds, vlak voor de evaluatie van het subsidiekader, fundamentele andere dingen wil doen.

De heer Koolmees heeft gevraagd om meer automatisme in sancties. Hij heeft evenals de heer Harbers gewezen op de beslisreden. Een beslisreden naar aanleiding van evaluaties ontraad ik de Kamer met klem. Ik heb in eerste termijn al aangegeven dat die evaluaties geen exacte wetenschap zijn. We mogen dus niet de illusie hebben dat er altijd een wetenschappelijk onderbouwde conclusie kan komen uit een evaluatie in de zin van «goed» of «fout». Een evaluatie is een van de bouwstenen van een beslissing om al dan niet door te gaan met een subsidie. Daarbij speelt ook de actualiteit van de problematiek en de trends in de samenleving. Het is natuurlijk mogelijk om van die horizonbepaling een keiharde sunset clause te maken. Dan valt na vijf jaar de hakbijl en moet men echt opnieuw in de benen komen om de budgetten te bevechten. Dat zou betekenen dat er na afloop van een periode geld wordt weggehaald bij een begrotingshoofdstuk en dat het op de aanvullende post van Financiën komt te staan. Dan ontstaan er op heel scherpe momenten discussies over de vraag of met subsidies moet worden doorgegaan. Het is een politieke keuze om het zo scherp te spelen.

Wij kenden voorheen het FES-loket, de aardgasbaten, waaruit bepaalde tijdelijke projecten werden gefinancierd. Het CPB heeft dat geclassificeerd als een loket dat vanzelf dicht ging. Als politieke partijen wilden dat dat geld voor andere dingen werd gebruikt dan de aflossing van de staatsschuld, moesten zij daartoe actief actie ondernemen. Dan moesten er ergens ook actief middelen worden vrijgemaakt. Op zo’n manier vindt dan een integrale afweging plaats. Dat is ook te overwegen bij subsidies. Ik ga echter geen beleidsmatige uitspraken doen over de wenselijkheid daarvan. Het is niet aan mij, maar aan de Kamer om in het kader van het budgetrecht een zo vergaande conclusie te verbinden aan het subsidiebeleid. Zo nodig kunnen wij daarop in de toegezegde brief terugkomen.

Ik heb tegenover de heer Driessen aangegeven dat ik geen brief ga schrijven aan provincies en gemeenten. Hij kan dat betreuren en ik snap dat ook vanuit zijn overweging. Het adagium van het kabinet is echter: je gaat erover of niet. Het kabinet heeft daarbij vertrouwen in de lokale democratie.

De heer Harbers (VVD): Voorzitter. Ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom de staatssecretaris zijn punt in deze scherpte brengt, tenzij wij het hele debat over moeten doen. Ik had al gezegd dat een automatische beslisregel om bij negatieve uitkomsten te stoppen mij onverstandig lijkt. Daarmee ontstaat namelijk een heel harde sanctie en komen er te positieve evaluaties. Het mooie van een automatische horizonbepaling na vijf jaar is dat dan ook de goede subsidies een kans hebben. Iedereen moet dan weer even laten zien wat er wordt gedaan met het geld. Daarmee worden te positieve evaluaties voorkomen. De staatssecretaris schetst nu het beeld van al het overblijvende geld dat op de aanvullende post wordt gezet terwijl hij in zijn eerdere antwoord al heeft aangegeven dat in de ministerraad kan worden besproken voor welke subsidies dat moet gelden. Naar mijn mening doet de staatssecretaris er handiger aan om bij zijn eerdere antwoord te blijven, het onderwerp mee te nemen naar de ministerraad en te kijken welke subsidies daarvoor al dan niet in aanmerking komen. Gegeven de suggestie die hij doet, kan het geld van de subisidies waarvoor wel een sunset clause kan gelden op de aanvullende post wordt gezet. Het lijkt mij goed dat daarop te zijner tijd nader wordt ingegaan in een brief.

Staatssecretaris Weekers: Ik zeg dat graag toe.

De voorzitter: Dat komt dan in de brief van het kabinet die in de loop van maart moet verschijnen. Ik vraag de heer Driessen of hij op korte termijn een VAO wil houden of ook eerst de brief wil afwachten.

De heer Driessen (PVV): Ook ik wacht de brief af.

De voorzitter: Dat is dan duidelijk. Ik dank allen voor hun inbreng.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bijleveld-Schouten (CDA), Slob (ChristenUnie), Omtzigt (CDA), Van der Veen (PvdA), Neppérus (VVD), Van Gerven (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel (CDA), Tony van Dijck (PVV), Ouwehand (PvdD), Ten Broeke (VVD), ondervoorzitter, Ouwehand (PvdA), Heijnen (PvdA), Bashir (SP), Sap (GroenLinks), Harbers (VVD), Plasterk (PvdA), Groot (PvdA), Braakhuis (GroenLinks), Van Vliet (PVV), Mulder (VVD), Dijkgraaf (SGP), Verhoeven (D66), Koolmees (D66) en Van den Besselaar (PVV).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Rouvoet (ChristenUnie), Knops (CDA), Vermeij (PvdA), Ziengs (VVD), Gesthuizen (SP), Haverkamp (CDA), Gerbrands (PVV), Van Beek (VVD), Thieme (PvdD), Monasch (PvdA), Irrgang (SP), Hamer (PvdA), Kuiken (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Beertema (PVV), De Boer (VVD), Van der Staaij (SGP), Pechtold (D66), Koşer Kaya (D66) en Graus (PVV).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), voorzitter, Omtzigt (CDA), Irrgang (SP), Knops (CDA), Neppérus (VVD), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), ondervoorzitter, Bashir (SP), Sap (GroenLinks), Harbers (VVD), Plasterk (PvdA), Groot (PvdA), Van Bemmel (PVV), Braakhuis (GroenLinks), Van Vliet (PVV), Dijkgraaf (SGP), Verhoeven (D66), Koolmees (D66), Huizing (VVD) en Schouten (ChristenUnie).

Plv. leden: Ten Broeke (VVD), Koppejan (CDA), Gesthuizen (SP), Van Hijum (CDA), Leegte (VVD), Haverkamp (CDA), Graus (PVV), Bouwmeester (PvdA), Ouwehand (PvdD), Van der Veen (PvdA), Grashoff (GroenLinks), Schaart (VVD), Vermeij (PvdA), Smeets (PvdA), Beertema (PVV), Van Gent (GroenLinks), De Jong (PVV), Van der Staaij (SGP), Koşer Kaya (D66), Pechtold (D66), Ziengs (VVD) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven