Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33024 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33024 nr. C |
Vastgesteld 22 maart 2012
De memorie van antwoord geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het stellen van de volgende nadere vragen. De commissie verzoekt de regering de nadere memorie van antwoord uiterlijk 18 april 2012 aan de Eerste Kamer te zenden.
Inleiding
De leden van de SP-fractie danken de regering voor de memorie van antwoord. Op hun vragen betreffende de kern van het voorstel – de vermogenstoets – kregen zij echter een ontwijkend antwoord. Zij stellen deze vragen daarom opnieuw, en voor alle duidelijkheid iets uitgebreider.
Vermogenstoets
De leden van de SP-fractie zijn vóór een vermogenstoets bij het verlenen van toeslagen mits de toetsgrens voldoende onderbouwd is en mits de toets niet discrimineert tussen vermogensvormen. Het wetsvoorstel discrimineert in dezen echter. Daarbij dreigt het wetsvoorstel per saldo twee categorieën huishoudens onevenredig te treffen, namelijk huurders en kleine zelfstandigen. De regering biedt hiervoor vooralsnog geen argumentatie. Voorts – en in het algemeen – grijpt de regering in op de keuzevrijheid van individuen ten aanzien van de wijze van vermogensvorming door de specifieke vormgeving van de «vermogenstoets» uit het voorstel (het is geen vermogenstoets doch een toets op de grondslag van box 3). Hiervoor ontbreekt eveneens de argumentatie. Hangende een adequate argumentatie is het wetsvoorstel in hoge mate willekeurig en daarmee gebrekkig.
Vermogen is het verschil tussen bezittingen en schulden; daarbij vallen onder bezittingen tevens (toekomstige) vorderingen, en onder schulden tevens (toekomstige) verplichtingen.2 Onderschrijft de regering deze definitie?
Relevant voor het wetsvoorstel zijn vooral de volgende categorieën:
(1) Vermogen in een eigen woning.
(2) Vermogen in een eigen bedrijf.
(3) Beleggingsvermogen (het geheel van de grondslag voor box 3).
(4) Pensioenvermogen op grond van overeenkomsten met, c.q. opgebouwde rechten bij, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen.
Behalve bij de verplichte deelname in een pensioenfonds staat het individuen of huishoudens vrij om bij de samenstelling van hun vermogen te kiezen tussen deze categorieën. Zo kan een zelfstandige er bijvoorbeeld voor kiezen om zijn pensioen te regelen via vermogensopbouw in een eigen woning (uiteraard mits zij/hij die bezit), via eigen beleggingen of via een commerciële verzekeraar.3 En zo kan onder andere een werknemer er bijvoorbeeld voor kiezen om vermogen te vormen via beleggingen (onder andere via een spaarrekening) in plaats van via een eigen woning – zo deze daartoe voldoende middelen heeft. Is de regering van mening dat, behalve de genoemde uitzondering, het gebruik maken van de ene of de andere wijze van vermogensvorming (1–4) de individuele keuzevrijheid betreft?
Het wetsvoorstel bevoordeelt de vermogensvormen (1), (2) en (4). Het breekt zo in op de keuzes van individuen. Het wetsvoorstel treft zo een willekeurige groep huishoudens. Onderschrijft de regering deze stellingen (of één of twee van deze stellingen)? Uiteraard is het niet uitgesloten dat de een of andere discriminatie of inbreuk op de keuzevrijheid adequaat verdedigbaar is. Gevraagd naar de afwegingen van de regering bij deze discriminatie4 stelt de memorie van antwoord5:
«Het resultaat van de afweging van het kabinet is dat rekening gehouden kan worden met het vrij besteedbaar inkomen en vrij besteedbaar vermogen. Het vermogen dat in een eigen woning zit opgesloten (box 1 vermogen) evenals de vermogens waar een pensioenclaim op rust (valt niet onder box 1 en box 3) kunnen niet vrij besteed worden.»
De leden van de SP-fractie zijn niet ingenomen met dit antwoord:
Het «resultaat» van de afwegingen is wat anders dan de afwegingen waarnaar gevraagd werd. De leden van de SP-fractie vragen de regering de afwegingen alsnog te verstrekken.
Dat met het vrij besteedbaar vermogen rekening «kan» worden gehouden is nogal cryptisch. Voorts is «vrij beschikbaar vermogen» geen duidelijke categorie. Kan de regering deze categorie operationeel omschrijven?
Indien de regering met «vrije beschikbaarheid» zou doelen op de mate van liquiditeit dan wordt daarmee de willekeur niet minder. Het lijkt niet zinnig om de hoogte van het vermogen af te meten aan de mate van liquiditeit ervan. Ziet de regering dit anders?
Daarnaast bergt een beroep op de mate van liquiditeit opnieuw potentiële willekeur. Enerzijds is een positief vermogensbestanddeel uit de categorieën (1) en (2) direct dan wel indirect liquide te maken – indirect via een hypotheek(verhoging) op de eigen woning of het ondernemingsbezit. Een positief vermogensbestanddeel uit de categorie (4) is liquide te maken via cessie op het recht. Anderzijds is box-3-vermogen niet per definitie vrij beschikbaar of volledig liquide. Zo kan iemand voor zijn pensioenvoorziening een 10-jarig deposito ingelegd hebben. Een ander kan zijn kind een lening hebben verstrekt voor de eigen woning of de onderneming van dit kind – deze lening is net zo (on)vrij beschikbaar als de vermogens die onder het beslag van box 1 vallen. Graag het commentaar van de regering op deze voorbeelden, die naar het oordeel van de leden van de SP-fractie duiden op de willekeur en daarmee op de gebrekkigheid van het wetsvoorstel.
Hierbij zij nog opgemerkt dat een consistente vermogenstoets in plaats van een box-3-toets voorkomt dat het calculerende deel van de huishoudens bij de toetsgrens gaat schuiven tussen de vermogenscategorieën. Houdt de regering rekening met dergelijke gedragseffecten? Zo ja, hoe groot zijn deze geschat? Veronderstellende dat calculerende huishoudens zullen gaan schuiven, worden zij in het wetsvoorstel impliciet bevoordeeld boven niet-calculerende huishoudens? Of is het zo dat de regering calculerend gedrag prima vindt? Zou het dan niet rechtvaardig zijn om de betrokkenen te wijzen op de mogelijkheid van het schuiven tussen de vermogenscategorieën? Zo ja, is de regering bereid dergelijke voorlichting toe te zeggen? Dit impliceert uiteraard dat het wetsvoorstel de beoogde besparing voor de overheidsfinanciën niet oplevert. Is de regering van mening dat de beoogde besparing moet prevaleren boven de genoemde rechtvaardigheid?
De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien met belangstelling de antwoorden van de regering tegemoet.
De voorzitter van vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Slagter-Roukema
De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer
Samenstelling: Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), vice-voorzitter, Linthorst (PvdA), Putters (PvdA), Slagter-Roukema (SP), voorzitter, Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Hermans (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Meurs (PvdA), Quik-Schuijt (SP), Reuten (SP), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Martens (CDA), vacature CDA, Scholten (D66), Backer (D66), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Beuving (PvdA), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Van Dijk (PVV), De Grave (VVD), Bröcker (VVD) en Beckers (VVD).
De leden van de SP-fractie wijzen hierbij op de door het CBS gehanteerde definitie. Voor een overzicht van vermogensbestanddelen wijzen zij op CBS, Nationale Rekeningen 2010, Tabel EX 1.1.
Punt van zorg in het kader van dit wetsvoorstel zijn vooral die kleine zelfstandigen die een belangrijk deel van hun pensioenvoorziening regelen via eigen beleggingen (box 3) omdat zij om hun moverende redenen niet wensen bij te dragen aan de winsten van pensioenverzekeraars.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33024-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.