33 013 Wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten (Verzamelwet pensioenen 2012)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Dit wetsvoorstel bevat een aantal wijzigingen op het gebied van pensioenen. De wijzigingen hebben betrekking op partnerpensioen en verzekerde fondsen en waren oorspronkelijk opgenomen in het wetsvoorstel voor de Verzamelwet SZW 2012. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is het wetsvoorstel voor de Verzamelwet SZW 2012 gesplitst in drie wetsvoorstellen, waaronder het onderhavige.

Het oorspronkelijke wetsvoorstel is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd aan de Nederlandsche Bank (DNB). DNB heeft een toets uitgebracht. DNB is van oordeel dat het voorstel geen problemen oplevert ten aanzien van de uitvoerbaarheid. Naar aanleiding van de meer technische opmerkingen van DNB zijn de wijzigingen in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling redactioneel aangepast en is de toelichting verduidelijkt.

Partnerpensioen en baanwisseling

Bij partnerpensioen op risicobasis kan er sprake zijn van ontoereikende dekking bij baanwisseling. De partner ontvangt namelijk geen uitkering op basis van de oude pensioenregeling als de deelnemer overlijdt voorafgaand aan waardeoverdracht of omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen.

In haar Advies inzake baanmobiliteit en risicodekking partnerpensioen van juni 2010 aan de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de Stichting van de Arbeid ingegaan op de problematiek van een ontoereikende dekking van het partnerpensioen bij baanwisseling. De Stichting heeft daartoe aanbevelingen geformuleerd gericht aan de partijen betrokken bij een pensioenregeling met een partnerpensioen op risicobasis. Hen wordt aanbevolen in de pensioenregeling op te nemen dat in geval van beëindiging van de deelneming de vertrekkende deelnemer met partner standaard een deel van zijn ouderdomspensioen omruilt in partnerpensioen. De Tweede Kamer is over dit advies van de Stichting van de Arbeid geïnformeerd bij de beantwoording van de Kamervragen van het Lid Omtzigt (Aanhangsel II 2009/2010, nr. 2723). De aanbevelingen kunnen echter niet gevolgd worden, aangezien dit strijdig zou zijn met de huidige wetgeving, in casu artikel 61 van de Pensioenwet. Het zevende lid van dit artikel maakt standaarduitruil onder voorwaarden alleen mogelijk in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen. De in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen aanpassing van artikel 61 Pensioenwet biedt sociale partners de mogelijkheid het probleem van de ontoereikende risicodekking bij baanwisseling op te lossen in het geval het een partnerpensioen op risicobasis betreft. De wijziging heeft geen betrekking op een partnerpensioen op opbouwbasis, omdat hierbij bij baanwisseling de dekking in stand blijft.

Artikel 73 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt op vergelijkbare wijze aangepast.

Verzekerde fondsen

De voorgestelde wijzigingen met betrekking tot verzekerde fondsen betreffen een drietal onderwerpen, namelijk de wijziging van de terminologie, de eis van het minimaal vereist eigen vermogen en kapitaalcontracten.

1. Wijziging van de terminologie

Volgens de Europese Commissie dient een overeenkomst waarbij een pensioenfonds zijn risico’s geheel of gedeeltelijk onderbrengt bij een directe verzekeraar niet beschouwd te worden als overeenkomst van herverzekering, maar als een overeenkomst van directe verzekering. Argument van de Europese Commissie daarvoor is dat een pensioenfonds geen vergunninghoudende directe (levens)verzekeraar is in de zin van de Europese verzekeringsrichtlijnen. Door middel van onderhavige wijziging van de Pensioenwet (en de Wet verplichte beroepspensioenregeling) wordt de terminologie dienovereenkomstig aangepast. Het begrip «herverzekeren» wordt in de betreffende artikelen vervangen door «verzekeren». De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij de beantwoording van de vragen van de leden Omtzigt en Blanksma-van den Heuvel (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1782).

2. De eis van het minimaal vereist eigen vermogen

Bij brief van 17 september 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 28 294, nr. 42) is het onderzoeksrapport «Meerwaarde van herverzekerde pensioenfondsen» aan de voorzitter van de Tweede Kamer aangeboden. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is in deze brief aangekondigd dat de regels van het financieel toetsingskader met betrekking tot verzekerde fondsen zullen worden aangepast. Deze aanpassing houdt in dat verzekerde fondsen voor het verzekerde deel geen rekening hoeven te houden met het kredietrisico op de verzekeraar. Door deze aanpassing wordt aan deelnemers van verzekerde fondsen dezelfde zekerheid geboden als aan deelnemers van direct verzekerde regelingen, waarbij de werkgever de regeling rechtstreeks heeft ondergebracht bij de verzekeraar. Deze aanpassing is inmiddels gerealiseerd door middel van het Besluit van 14 januari 2011 tot wijziging van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen in verband met herverzekerde fondsen (Staatsblad 2011, nr. 13).

In genoemde brief van 17 september 2010 is tevens aangekondigd dat voor verzekerde fondsen de eis van het minimaal vereist eigen vermogen in de toekomst altijd zal gelden, omdat deze eis los staat van het kredietrisico en voortvloeit uit artikel 17 van de Europese pensioenrichtlijn (richtlijn 2003/41/EG). De mogelijkheid om bij volledige verzekering geen minimaal vereist eigen vermogen aan te houden indien de toezichthouder hiermee instemt, komt daarmee te vervallen. Via onderhavige wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt dit gerealiseerd. Dit betekent dat deze fondsen in alle gevallen een buffer van beperkte omvang moeten aanhouden. Voor fondsen die hun risico's volledig hebben verzekerd bij verzekeraar bedraagt de hoogte van het minimaal vereist eigen vermogen:

  • 1% van de technische voorzieningen, indien beheerslasten zijn vastgelegd voor meer dan vijf jaar, of

  • 25% van de jaarlijkse netto beheerslasten, indien de beheerslasten zijn vastgelegd voor vijf jaar of minder.

Dit laatste vloeit voort uit artikel 11, derde en vierde lid, van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen.

3. Kapitaalcontracten

Pensioenfondsen die hun risico’s geheel of gedeeltelijk verzekeren bij een verzekeraar, maken daarbij gebruik van drie verschillende contracten: een garantiecontract, een kapitaalcontract en een risicoherverzekeringscontract. Bij een garantiecontract worden alle risico´s die het fonds loopt, aan de verzekeraar overgedragen. Het enige risico dat volledig verzekerde fondsen met een garantiecontract nog zelf dragen is het kredietrisico in het geval van deconfiture van een verzekeraar. Fondsen met een kapitaalcontract dragen meestal het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico wel, maar het langleven- en het beleggingsrisico niet over en kunnen na afloop de aanspraken niet premievrij bij de verzekeraar achterlaten. Bij risicoherverzekeringscontracten worden in de praktijk veelal de risico’s van arbeidsongeschiktheid of overlijden door het pensioenfonds verzekerd.

Sommige pensioenfondsen kiezen voor het gebruik van een kapitaalcontract omdat daarmee vermogensbeheer, administratie en risicoverzekeringen in één hand kan worden gehouden.

DNB heeft er echter op gewezen dat aan het gebruik van kapitaalcontracten nadelen verbonden zijn. Bij kapitaalcontracten wordt slechts een beperkt aantal risico’s aan de verzekeraar overgedragen (overlijdens- en/of arbeidsongeschiktheidsrisico, en/of de uitkeringen gedurende de looptijd van het contract), maar een veel groter deel van de beleggingen. De verzekeraar heeft echter slechts een beperkt deel van deze beleggingen nodig ter dekking van het beperkt aantal verzekerde risico’s.

Mocht de verzekeraar failliet gaan dan loopt het fonds een kredietrisico, wat voor een belangrijk deel te vermijden was geweest, namelijk door beleggingen juridisch niet over te dragen.

Een ander nadeel van kapitaalcontracten hangt samen met het feit dat de beleggingen en de verplichtingen na afloop van het contract aan het fonds worden teruggegeven. Het fonds loopt daardoor een volledig beleggingsrisico, ondanks het feit dat de beleggingen tijdens de looptijd van het contract in juridisch eigendom zijn overgedragen aan de verzekeraar. Daarom moet het fonds een buffer aanhouden voor het beleggingsrisico.

Vanwege de combinatie van deze risico’s – het lopen van vermijdbaar kredietrisico en van volledig beleggingsrisico – is het noodzakelijk het gebruik van kapitaalcontracten af te bouwen. Aan deze contractsvorm zijn teveel nadelen verbonden. Kiezen pensioenfondsen voor verzekering dan kunnen zij beter gebruik maken van een garantiecontract of een risicoherverzekeringscontract. Bij de afbouw wordt door middel van een overgangstermijn tot 1 januari 2017 rekening gehouden met de bestaande kapitaalcontracten (zie onderdeel H van artikel I en II).

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

Het eerste lid wordt redactioneel aangepast.

Ingevolge artikel 61, tweede lid, biedt de pensioenuitvoerder de deelnemer standaard op twee momenten de mogelijkheid tot uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen: bij einde deelneming en in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen. Voor het aanbod in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen is in het zevende lid geregeld dat de uitvoerder overgaat tot uitruil indien de deelnemer niet binnen de door de uitvoerder gestelde termijn reageert op het aanbod, de pensioenovereenkomst niet voorziet in partnerpensioen vanaf ingang ouderdomspensioen en de (gewezen) deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partner heeft.

Het voorgestelde tiende lid maakt mogelijk dat in de pensioenregeling wordt bepaald dat voor het aanbod tot uitruil dat de pensioenuitvoerder doet bij einde deelneming geldt dat wordt overgegaan tot uitruil indien de gewezen deelnemer niet reageert binnen de door de uitvoerder gestelde termijn en de gewezen deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partner heeft.

Omdat de mogelijkheid om verplichte uitruil bij einde deelneming op te nemen in de pensioenregeling is beperkt tot pensioenovereenkomsten die voorzien in een partnerpensioen op risicobasis is de voorwaarde in het zevende lid, onderdeel a, niet in de voorgestelde bepaling opgenomen. Het achtste en negende lid met betrekking tot de verhouding ouderdomspensioen en partnerpensioen na uitruil zijn van toepassing.

Artikel I, onderdeel B

In deze artikelen wordt het woord herverzekering vervangen door verzekering.

Artikel I, onderdeel C

In de brief van 17 september aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 28 294, nr. 42) is gemeld dat voor verzekerde fondsen de eis van het minimaal vereist eigen vermogen altijd zal gelden, omdat deze eis los staat van het kredietrisico en voortvloeit uit artikel 17 van de Europese pensioenrichtlijn (richtlijn 2003/41/EG). De uitzondering in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet voor verzekerde fondsen dient daarom te vervallen. Dit betekent dat zij in alle gevallen een buffer van beperkte omvang moeten aanhouden.

Artikel I, onderdeel D

Het woord herverzekerd wordt vervangen door verzekerd.

Artikel I, onderdeel E

Een pensioenfonds kan niet overgaan tot verzekering op basis van een kapitaalcontract. Een kapitaalcontract is een contract waarbij een beperkt deel van de risico’s door het fonds worden verzekerd bij een verzekeraar en tegelijkertijd alle of een belangrijk deel van de beleggingen aan de verzekeraar worden overgedragen. Bij een kapitaalcontract worden alleen gedurende de contractperiode de risico’s door de verzekeraar afgedekt. Aan het einde van de contractperiode draagt de verzekeraar de beleggingen en verplichtingen weer over aan het fonds. Zie verder het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel F

De woorden herverzekering en herverzekeren worden vervangen door verzekering en verzekeren.

Artikel I, onderdeel G

De artikelen worden aangepast aan de naamswijziging van het ministerie.

Artikel I, onderdeel H

De Pensioenwet kent op dit moment niet een apart artikel met overgangsrecht omdat het overgangsrecht dat nodig was in verband met de invoering van de Pensioenwet in de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet is opgenomen. In verband met de toevoeging van artikel 148a is overgangsrecht nodig voor bestaande kapitaalcontracten. Deze hebben over het algemeen een looptijd van 5 jaar. Voor dit overgangsrecht wordt een artikel opgenomen in de Pensioenwet waarin nieuw overgangsrecht zal worden gezet.

In artikel 148a wordt geregeld dat een pensioenfonds niet kan overgaan tot verzekering bij een verzekeraar indien de verzekering is gebaseerd op een kapitaalcontract. Voor de op de datum van inwerkingtreding van dit artikel bestaande kapitaalcontracten wordt in het overgangsrecht geregeld dat het verbod op het aangaan van kapitaalcontracten uiterlijk vanaf 1 januari 2017 geldt. De bestaande kapitaalcontracten kunnen derhalve uiterlijk tot die datum doorlopen. Dit geldt ook voor kapitaalcontracten die binnen deze termijn eventueel verlengd worden.

Artikel II, onderdeel A

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar artikel I, onderdeel B.

Artikel II, onderdeel B

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar artikel I, onderdeel A.

Artikel II, onderdeel C

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar artikel I, onderdeel C.

Artikel II, onderdeel D

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar artikel I, onderdeel D.

Artikel II, onderdeel E

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar artikel I, onderdeel E.

Artikel II, onderdeel F

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar artikel I, onderdeel F.

Artikel II, onderdeel G

Voor de toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar artikel I, onderdeel G.

Artikel II, onderdeel H

In artikel 143a wordt geregeld dat een beroepspensioenfonds niet kan overgaan tot verzekering bij een verzekeraar indien de verzekering is gebaseerd op een kapitaalcontract. Voor de op de datum van inwerkingtreding van dit artikel bestaande kapitaalcontracten wordt in het voorgestelde artikel 214, vijfde lid, geregeld dat het verbod op het aangaan van kapitaalcontracten uiterlijk 1 januari 2017 geldt. De bestaande kapitaalcontracten kunnen derhalve uiterlijk tot die datum doorlopen. Dat geldt ook voor kapitaalcontracten die binnen deze termijn eventueel worden verlengd.

Artikel III

Artikel 113c van de Wet op het notarisambt waarin wordt verwezen naar artikelen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt aangepast aan de wijzigingen in artikel 214 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Het vierde lid bevat uitgewerkt overgangsrecht en vervalt.

Artikel IV

Gestreefd wordt naar inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2012.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

Naar boven