33 008 Partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het herstel van een lacune in de regeling van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 23 januari 2012

Met instemming heb ik kennisgenomen van het verslag dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie op 6 december 2012 heeft vastgesteld. Graag beantwoord ik in het navolgende de vragen die de leden van de PvdA-fractie, de PVV-fractie en de SP-fractie nog zeiden te hebben en ga ik in op de opmerkingen die zij over het voorstel hebben gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie zien het goed dat dit wetsvoorstel een lacune wil wegnemen in de regeling van de voorwaardelijke beëindiging van de pij-maatregel. Het wetsvoorstel houdt een verfijning in van de Wet aanpassing van vrijheidsbenemende maatregelen voor jeugdigen die op 1 juli 2011 in werking is getreden. Het doel van dit wetsvoorstel is om bij de implementatie in de praktijk gebleken onvolkomenheden in de regeling van de verplichte nazorg weg te nemen. Dit komt de praktische werkbaarheid van deze regeling ten goede. De voorgestelde wijzigingen zien eveneens op de rechterlijke betrokkenheid bij de verplichte nazorg. Het wetsvoorstel wil deze betrokkenheid beter afstemmen op een gebleken noodzaak. Deze kan aanwezig zijn wanneer de jeugdige zich niet houdt aan de in artikel 77ta Sr opgenomen voorwaarden. Het gaat dan om gevallen waarin de veroordeelde zich niet gedraagt naar de aanwijzingen van de reclassering of om gevallen waarin deze zich aan het reclasseringstoezicht onttrekt. De reclassering doet hiervan melding aan het openbaar ministerie dat met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast. Mijn voorstel houdt in dat de rechterlijke betrokkenheid ook tot deze situaties wordt beperkt. Het is niet noodzakelijk om ook wanneer de nazorg naar wens verloopt, een nader rechterlijk oordeel daarover te verlangen. Dat is de kern van dit wetsvoorstel. Ik zie daarbij overigens aanleiding om het moment waarop de pij-maatregel onvoorwaardelijk eindigt explicieter in de wettelijke regeling tot uitdrukking te brengen. Met een nota van wijziging wordt in de hiervoor noodzakelijke wijzigingen voorzien.

De leden van de PvdA-fractie stelden daarnaast vragen over de duur van de terugplaatsing. Zij gaven hierbij terecht aan dat de duur van deze terugplaatsing de duur van de voorwaardelijke beëindiging niet kan overstijgen. Het wetsvoorstel verheldert dit. Als gevolg hiervan kan een terugplaatsing alleen plaatsvinden binnen de periode waarin de maatregel voorwaardelijk is geëindigd. Daarmee is inderdaad beoogd zoveel als mogelijk te verzekeren dat de veroordeelde na de pij-maatregel onder begeleiding in de samenleving terugkeert. De periode van voorwaardelijke beëindiging markeert het einde van een gesloten plaatsing. Om te verzekeren dat de veroordeelde zich houdt aan de voorwaarden die daarbij gelden, is voorzien in de mogelijkheid van een terugplaatsing. Deze tijdelijke terugplaatsing draagt bij aan de bereidheid van de veroordeelde om na hernieuwde invrijheidsstelling de voorwaarden na te leven en zich naar de aanwijzingen van de reclassering te richten. Deze leden wilden in verband hiermee weten of met zekerheid gezegd kan worden dat de jeugdige met een pij-maatregel altijd na een re-integratietraject in de maatschappij wordt teruggeplaatst. Ik verwacht dat dit van de voorgestelde regeling inderdaad het gevolg zal zijn. In de oorspronkelijke wettelijke regeling zou een beslissing tot terugplaatsing van rechtswege het onvoorwaardelijk einde van de pij-maatregel inluiden. Concreet betekent dit dat na een terugplaatsing geen titel meer bestaat voor het stellen van gedragsbeïnvloedende voorwaarden. De veroordeelde zou na een dergelijke terugplaatsing dan alsnog zonder nadere begeleiding in de samenleving moeten terugkeren. Dit wetsvoorstel wil dit onderdeel van de voorziening voor verplichte nazorg verbeteren. Het regelt dat een terugplaatsing niet meer tot gevolg heeft dat de maatregel van rechtswege eindigt. Als gevolg hiervan kan ook na een terugplaatsing nog sprake zijn van reclasseringstoezicht en begeleiding bij de naleving van nader te stellen voorwaarden. De grens hierbij, waarnaar deze leden vroegen, ligt bij het moment waarop de periode van voorwaardelijke beëindiging eindigt. Een eventuele terugplaatsing of de verplichting voor de veroordeelde zich aan voorwaarden te houden, komen daarmee ook tot een einde. Deze leden wilden in verband hiermee tenslotte weten of er sprake kan zijn van een situatie waarin door meerdere terugvallen de pij-maatregel eindigt zonder een voorwaardelijke beëindiging. Daarvan kan geen sprake zijn, zo beantwoord ik deze vraag. Het einde van de pij-maatregel is van rechtswege een voorwaardelijk einde. De voorgestelde regeling maakt het mogelijk om ook na een eventuele terugplaatsing, binnen de periode van de voorwaardelijke beëindiging, nog voorwaarden te stellen aan het gedrag van de veroordeelde. Zoals hiervoor is aangegeven, is de uiterste grens hierbij het moment waarop de periode van de voorwaardelijke beëindiging ophoudt. Wanneer een terugplaatsing tot dat moment voortduurt, kan van een verplichte begeleiding van de veroordeelde geen sprake meer zijn.

Ook de leden van de PVV-fractie vroegen naar de «time-out»-voorziening. Zij constateerden terecht dat het wetsvoorstel uitgaat van maximaal twee terugplaatsingen en wilden vernemen of het niet beter zou zijn om met de mogelijkheid van één time-out te volstaan. Ik stel bij de beantwoording van deze vraag graag voorop dat ik de opvatting deel die aan deze vragen van de leden van de PVV-fractie ten grondslag lijkt te liggen; ook ik ben van oordeel dat het aantal mogelijke terugplaatsingen tot het minimale beperkt zou moeten zijn. Bij gelegenheid van het nader rapport is het aantal keren dat een terugplaatsing kan worden bevolen daarom beperkt tot twee. Wanneer het aantal terugplaatsingen verder beperkt zou worden, zou het voorstel echter te dicht bij de bestaande regeling komen te liggen. Ook daarin is een terugplaatsing al mogelijk. Zij heeft naar het geldende recht echter tot gevolg dat ook de pij-maatregel eindigt. Zo komen ook de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van de veroordeelde tot een einde. Dit wetsvoorstel regelt dat na een terugplaatsing alsnog een begeleide terugkeer mogelijk wordt. Daarbij kan de mogelijkheid om de veroordeelde opnieuw terug te plaatsen dan niet worden gemist. De vraag van deze leden of de rechter na een «time-out» nieuwe of zelfs aangescherpte voorwaarden kan stellen, beantwoord ik bevestigend. Ook dit is geregeld in het voorgestelde artikel 77tb Sr. Om te verzekeren dat de veroordeelde zich dan ook naar die nieuwe voorwaarden gedraagt, is de mogelijkheid van een hernieuwde terugplaatsing – als stok achter de deur – dan onontbeerlijk.

Het doet mij genoegen dat de leden van de SP-fractie het belang van de voorwaardelijke beëindiging en de verplichte nazorg zo nadrukkelijk onderschrijven. Deze leden wilden weten of er al ervaringen zijn opgedaan met deze verplichte nazorg. Dit is niet geval, zo beantwoord ik die vraag. De reden hiervoor is dat de regeling pas sinds 1 juli 2011 geldt. Ingevolge het daarbij geldende overgangsrecht zal de verplichte nazorg overigens ook alleen gelden voor veroordeelden tot een pij-maatregel in verband met misdrijven die na deze datum zijn begaan. De eerste resultaten van de verplichte nazorg kunnen, gelet op de wettelijk vastgestelde minimumduur van de pij-maatregel, eerst na de zomer van 2013 worden opgedaan. Vooralsnog vindt de nazorg op vrijwillige basis plaats.

De leden van de SP-fractie wilden weten waarom aanvankelijk werd voorgesteld om de rechter ook een rol te geven wanneer de nazorg naar wens is verlopen. Zij vroegen in dit verband naar de mogelijkheden van de rechter wanneer er geen signalen waren van de jeugdreclassering dat voorwaarden niet worden nageleefd, wat in die gevallen het karakter van de te nemen rechterlijke beslissing was en of de rechterlijke betrokkenheid een niet voorzien bijeffect of een technische omissie van de aanvankelijke regeling betreft. Bij de beantwoording van deze vragen stel ik graag voorop dat de in dit verband voorgestelde wijzigingen een technisch karakter hebben. De aanleiding voor deze heroverweging van de rol van de rechter wordt gevormd door de bij de implementatie gebleken gevolgen van de wettelijke vormgeving. De aanvankelijke regeling gaat er van uit dat de rechter, ook in het geval dat er geen aanwijzingen zijn dat de veroordeelde zich niet aan de reclasseringsvoorwaarden houdt, over de nazorg en de pij-maatregel een beslissing zou moeten nemen. De rechter zou in die gevallen een beslissing nemen over de duur van de nazorg of een beslissing die strekt tot de beëindiging daarvan. Een dergelijke beslissing zou dan neerkomen op het formaliseren van het onvoorwaardelijk einde van een maatregel die daarvoor al voorwaardelijk was geëindigd. Dit wetsvoorstel houdt in dat, om de woorden van deze leden aan te halen, van een dergelijk hamerstuk kan worden afgezien. Het wetsvoorstel wil bereiken dat de betrokkenheid van de rechter afhankelijk is van een gebleken noodzaak. Hiervan is sprake wanneer het gedrag van de veroordeelde aanleiding geeft om een min of meer ingrijpende wijziging in diens rechtspositie te bewerkstelligen. De terugmelding van de reclassering aan het openbaar ministerie zal daarbij de aanleiding vormen voor de rechterlijke beslissing.

De mogelijkheden die de rechter tijdens de voorwaardelijke beëindiging heeft zijn opgesomd in artikel 77tb Sr. Deze wijken niet wezenlijk af van de mogelijkheden die de rechter in de oorspronkelijke regeling heeft. Ik kom op deze mogelijkheden hierna terug. Eerst kom ik op deze plaats graag toe aan de suggestie van de leden van de SP-fractie om het tijdelijke en kortdurende karakter van de «time-out» ook in de voorgestelde wettelijke bepaling explicieter tot uitdrukking te brengen. Deze leden zien het goed dat de met het voorstel voorziene flexibilisering met zich brengt dat de «time-out»-terugplaatsing in beginsel een tijdelijk karakter heeft. De tijdelijkheid behoeft daarbij naar mijn oordeel niet expliciet in de wettelijke bepaling te worden neergelegd. Veeleer zal moeten zijn verzekerd dat met de wettelijke vormgeving aan het doel van de voorgestelde regeling wordt voldaan. Dit doel is dat de veroordeelde door het hernieuwde verblijf in de justitiële inrichting gestimuleerd wordt zich daarna aan nieuwe of aangescherpte voorwaarden te houden. De rechter zal de duur van de terugplaatsing hierop afstemmen binnen de maximale duur die de wet hiervoor bepaalt. In het bijzonder de eerste terugplaatsing zal dan ook een kortdurend karakter hebben. Zo kunnen daarna bij de hernieuwde terugkeer alsnog bijzondere voorwaarden worden gesteld. Daarmee krijgt ook na de «time-out» een begeleide terugkeer naar de samenleving vorm. Het voorgestelde artikel 77ta, vierde lid, Sr bepaalt in dit verband dan ook dat bij herhaalde terugplaatsing de totale duur van de gezamenlijke terugplaatsingen de maximale duur van een jaar niet kan overstijgen. In combinatie met de omstandigheid dat een terugplaatsing maximaal twee keer kan worden toegepast, acht ik voldoende verzekerd dat aan de voorgestelde «time-out»-voorziening in de praktijk in overeenstemming met het doel van deze regeling toepassing zal worden gegeven.

Deze leden constateerden tenslotte terecht dat een terugplaatsing wegens het niet naleven van de gestelde voorwaarden is beperkt tot maximaal twee keer. Zij vroegen naar de mogelijkheden indien de jeugdige zich voor een derde keer niet aan de voorwaarden houdt. Bij de beantwoording van deze vraag stel ik graag voorop dat niet alleen door middel van een terugplaatsing op niet-naleving van voorwaarden behoeft te worden gereageerd. In de met de artikel 77tb Sr voorziene procedure kan de rechter ook de voorwaarden aanpassen en de periode van de voorwaardelijke beëindiging verlengen. In dat geval kunnen als bijzondere voorwaarde bijvoorbeeld ook vormen van behandeling of systeemtherapieën zoals MST of FFT worden ingezet. Niet elke overtreding van voorwaarden behoeft dus tot een terugplaatsing aanleiding te geven. Ook tegen deze achtergrond kan de beperking tot maximaal twee terugplaatsingen worden gezien, zo merk ik naar aanleiding van deze vraag nog op. Deze beperking staat aan een adequate reactie op niet-naleving van voorwaarden derhalve niet in de weg.

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven