33 001 Staat van de Europese Unie 2011–2012

32 125 Staat van de Europese Unie 2009–2010

A BRIEF AAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Den Haag, 10 februari 2012

De vaste commissie voor Europese Zaken (EUZA) van de Tweede Kamer en de vaste commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties (ESO) van de Eerste Kamer hebben op dinsdag 17 januari 2012 een gezamenlijk informeel overleg gevoerd met het oog op onderlinge afstemming van de eigenstandige werkzaamheden op het werkterrein van beide commissies, zowel nationaal als in Europees verband.

Tijdens dat overleg hebben de leden van beide commissies ook van gedachten gewisseld over de opties met betrekking tot de timing en opzet van de Staat van de Europese Unie, zoals door u verwoord in de zogenoemde «aanvulbrief» bij de Staat van de Europese Unie d.d. 3 mei 2011 (Kamerstukken 2010/11, 32 502, nr. 3). Eerder hadden beide Kamercommissies u laten weten inhoudelijk te reageren op de in uw brief geformuleerde opties, nadat zij hierover gezamenlijk van gedachten zouden hebben gewisseld.

Nu dit overleg heeft plaatsgevonden in beide Kamercommissies, berichten zij u ter zake graag als volgt. De vaste commissie ESO van de Eerste Kamer en de vaste commissie EUZA van de Tweede Kamer houden graag vast aan twee separate documenten: een apart document «Staat van de Unie» en een apart document «Kabinetsappreciatie van het Werkprogramma (WP) van de Europese Commissie».

Dat neemt niet weg dat zij u verzoeken het moment van publicatie van de «Staat van de Unie» los te koppelen van de begrotingsstukken en in januari van ieder jaar te laten plaatsvinden, kort ná het verschijnen van de Kabinetsappreciatie van het WP. Het zwaartepunt in de kabinetsappreciatie van het WP ligt bij een beknopte appreciatie van die voorstellen uit het WP «die in de ogen van het kabinet voor Nederland het meest van belang zijn». De regering bespreekt die Europese voorstellen in de appreciatie per beleidsterrein. De beide Kamercommissies stellen de huidige opzet van de kabinetsappreciatie van het WP op prijs.

Met betrekking tot de inhoud van de Staat van de Unie verzoeken zij u – naast de verschuiving van de publicatiedatum – tevens een verband te leggen met hetgeen in de kort daarvoor verschenen Kabinetsappreciatie WP naar voren is gebracht. Voorts zouden zij graag zien dat de Staat van de Unie meer dan in het verleden de Nederlandse opstelling in Europa, verspreid over de verschillende beleidsterreinen, in samenhang inzichtelijk maakt. De Kamercommissies hebben er behoefte aan dat de uitgangspunten van het Nederlandse beleid met betrekking tot Europa duidelijker, concreter en in samenhang door de regering worden toegelicht. De integrale en toekomstgerichte regeringsvisie op Europa die de Staat van de Unie alsdan biedt, moet beide Kamers vervolgens meer houvast geven waar het gaat om de appreciatie en evaluatie van afzonderlijke Europese beleidsdocumenten en regelgevingsvoorstellen door de regering. De aldus in de Staat van de Unie neergelegde regeringsvisie zou bovendien concreet moeten zijn en handvatten moeten bieden voor parlementaire controle en voor het debat met de regering op hoofdlijnen.

Bovengenoemde voorstellen van beide Kamercommissies hebben tot gevolg dat ze ten tijde van de algemene politieke beschouwingen en de begrotingsbehandeling niet langer kunnen beschikken over een «Staat van de Unie». Ze hebben zich daarbij rekenschap gegeven van het feit «dat Europees beleid vervlochten is met nationaal beleid en dus eigenlijk bij de begrotingshoofdstukken thuishoort.» Het later publiceren van de «Staat van de Unie» speelt voor beide Kamers overigens niet in dezelfde mate, gelet op de volgtijdigheid van de begrotingsbehandelingen/beleidsdebatten in Tweede en Eerste Kamer. Het hoeft evenwel niet bezwaarlijk te zijn wanneer – naast publicatie in december/januari van de beide documenten «Kabinetsappreciatie WP» en «Staat van de Unie» – in de memories van toelichting op de afzonderlijke begrotingsstaten de Europese dimensie van het (nationale) beleidsterrein verder en versterkt wordt geïntegreerd. Doorgaans gaan de memories hierop slechts summier in. Hetzelfde zou dan moeten gebeuren ten aanzien van de overkoepelende documenten, zoals de Miljoenennota. Zij verzoeken u dit binnen het kabinet te bevorderen.

Wanneer «Europa» op deze wijze meer wordt ingevlochten in de memories van toelichting op de afzonderlijke begrotingsstaten en daarin uitvoeriger wordt behandeld (en ook in onder andere de Miljoenennota), ontstaan in feite twee verantwoordingen: één begrotingsgewijs («gecompartimenteerd») in september (aangevuld met/geactualiseerd door de Kabinetsappreciatie van het WP in december van ieder jaar) en één meer integrale, samenhangende en fundamentele («uitgangspunten» Nederlands Europabeleid) in december/januari («de Staat van de Unie»).

Beide Kamercommissies zien uw reactie op bovengenoemde voorstellen graag op korte termijn tegemoet.

Voorzitter van de vaste commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, Mr. dr. M. H. A. Strik

Voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Drs. R. W. Knops

Naar boven