33 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

Nr. 105 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 juni 2012

In antwoord op vragen van het lid Arib (PvdA) over een mogelijk verband tussen de sterftepiek in het katholieke jongensinternaat Huize St. Joseph in Heel en mogelijke castraties aldaar (ingezonden 23 maart 2012) heb ik uw Kamer toegezegd* de resultaten van het feitenonderzoek door het Openbaar Ministerie (hierna: OM) aan uw Kamer te doen toekomen. Hierbij voldoe ik aan deze toezegging.

Op 25 juni jl. heeft het College van procureurs-generaal mij de resultaten van het feitenonderzoek doen toekomen. Naar aanleiding daarvan kan ik uw Kamer als volgt informeren.

Overdracht Commissie Deetman aan Openbaar Ministerie

Het OM startte zijn onderzoek nadat de commissie-Deetman in zijn onderzoek was gestuit op informatie over 37 sterfgevallen van minderjarige kinderen met een beperking in Huize St. Joseph, gedurende de jaren 1952–1954. Nu deze informatie de onderzoeksopdracht aan de commissie oversteeg, droeg zij deze informatie over aan het College van procureurs-generaal (hierna: het College).

Het College verzocht hierop het arrondissementsparket in Roermond een strafrechtelijk feitenonderzoek te starten naar deze sterfgevallen, teneinde te bezien of sprake was van strafbare feiten en zo ja, of deze zijn verjaard. Ook zou moeten worden bezien of er nog slachtoffers en getuigen of zelfs potentiële verdachten in leven waren.

Strafrechtelijk feitenonderzoek

Het OM heeft in dit geval een strafrechtelijk feitenonderzoek verricht. In deze zaak stond op voorhand reeds vast dat er geen mogelijkheid tot strafvervolging meer bestaat. De eventuele strafbare feiten zijn reeds geruime tijd verjaard. Bovendien zijn de personen die mogelijk bij de strafbare feiten zijn betrokken niet meer in leven. Een strafrechtelijk onderzoek kan dus niet meer worden ingesteld.

In het geval de feiten nog niet zouden zijn verjaard en de mogelijk betrokkenen nog in leven waren geweest, zou een strafrechtelijk onderzoek in de rede hebben gelegen. Dit nadere strafrechtelijke onderzoek zou gebaseerd zijn op het redelijk vermoeden (verdenking) dat enig strafrechtelijk verwijtbaar gedrag – dat kan een handelen of een nalaten zijn – heeft bijgedragen aan het overlijden van een of meer van de 37 jongens. In het Gerarduspaviljoen werkte slechts één broeder, broeder A. De verantwoordelijke instellingsarts was dr. V.

(Hierna, onder ««verdenkingen»«, ga ik nader in op hun mogelijke betrokkenheid bij de sterfgevallen.) Dat onderzoek zou zich, op grond van de resultaten van het feitenonderzoek, in ieder geval hebben gericht op het verkrijgen van meer helderheid over de mogelijke rol en betrokkenheid van broeder A. en de instellingsarts, dr. V.

De bevindingen van het onderhavige strafrechtelijk feitenonderzoek zijn getoetst aan de standaardhypothesen, waarmee in reguliere strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar mogelijke levensdelicten wordt gewerkt.

Het betreft achtereenvolgens de hypothesen: natuurlijke dood, dood door een ongeval, zelfdoding of dood door een misdrijf.

Een natuurlijke dood van de 37 onderzochte sterfgevallen wordt als minder waarschijnlijk beschouwd. Daarnaast worden zowel de hypothesen «dood door een ongeval» als «zelfdoding» als genoegzaam ontkracht beschouwd. De hypothese van «dood door een misdrijf» wordt als meer waarschijnlijk beschouwd.

Piek in sterftecijfer

In de jaren 1952 en 1953 is er een afwijkende piek in het sterftecijfer binnen Huize St. Joseph. In de periode van 28 juni 1952 tot en met 14 januari 1954 zijn in St. Joseph in totaal 37 jongens in de leeftijd tot 21 jaar overleden.

De overleden jongens hadden allemaal ernstige lichamelijke en geestelijke beperkingen.

Het is aannemelijk dat een voornaam deel van deze jongens (19 van de 37) op enig moment verbleef in het Gerardus-paviljoen binnen St. Joseph.

Volledigheidshalve merk ik op dat het onderzoeksteam op basis van informatie van het Nederlands Forensisch Instituut geconcludeerd heeft dat exhumatie en toxicologisch onderzoek geen meerwaarde heeft voor het onderzoek.

Andere misstanden binnen St. Joseph

In het rapport van de commissie Deetman wordt in hoofdstuk 5.12.8 melding gemaakt van seksueel misbruik binnen St. Joseph. Het Openbaar Ministerie heeft in zijn onderzoek niet meer seksueel misbruik aangetroffen dan de commissie Deetman reeds constateerde.

Gedurende het feitenonderzoek is geen enkele aanwijzing gevonden dat de sterfgevallen verband zouden houden met seksueel misbruik. Evenmin zijn aanwijzingen gevonden dat binnen Huize St. Joseph sprake zou zijn geweest van castraties. Wel stuitte het OM tijdens het onderzoek naast genoemde misstanden op slechte arbeidsomstandigheden en mishandelingen door de broeders. Deze verdenkingen zijn, gelet op de onderzoeksopdracht aan het parket Roermond, niet nader onderzocht.

Verdenkingen

Verdenking tegen broeder A.

Uit het onderzoek is ten aanzien van broeder A. onder andere gebleken dat hij niet gediplomeerd en niet bekwaam was om kinderen met ernstige lichamelijke en/of geestelijke beperkingen te verzorgen. Broeder A. deed zijn werk onder verantwoordelijkheid van de congregatie en viel wat betreft de door hem verleende medische zorg onder de verantwoordelijkheid van dr. V., de instellingsarts.

In de onderzochte periode 1952–1954 was A. als enige broeder werkzaam in het Gerardus-paviljoen en van de overleden 37 jongens waren er zeker 19 gerelateerd aan het Gerarduspaviljoen. De sterfgevallen stopten vlak voor het moment van overplaatsing van broeder A. Daarnaast heeft dr. V. ten overstaan van rector T. verklaard dat broeder A. degene is geweest die verantwoordelijk was voor de sterfgevallen, omdat hij waarschijnlijk te veel morfine onder toezicht van dr. V. zou hebben toegediend.

Het onderzoeksteam concludeert dat als broeder A. nog in leven was en de feiten nog niet verjaard zouden zijn geweest, het OM een strafrechtelijk onderzoek gericht op zijn mogelijke betrokkenheid (handelen of nalaten) bij een niet nader te duiden aantal sterfgevallen tussen 28 juni 1952 en 14 januari 1954 zou zijn gestart.

Verdenking tegen de instellingsarts, dr. V.

Ten aanzien van dr. V. is onder andere gebleken dat hij verantwoordelijk was voor het medisch toezicht en de medische verzorging van de bewoners en als behandelend arts de doodsoorzaak «natuurlijk overlijden» vaststelde van de overleden 37 jongens. Dr. V. heeft – in ieder geval achteraf – wetenschap gehad dat broeder A. niet bekwaam was en dat er bovenmatig veel kinderen overleden.

Dit blijkt ook uit de eerder genoemde verklaring van dr. V. ten overstaan van rector T.

Ook dr. V. zou, indien hij nog in leven was, als verdachte kunnen worden aangemerkt, als de mogelijkheid tot strafvervolging nog niet verjaard zou zijn.

Er zou dan strafrechtelijk onderzoek zijn gedaan naar zijn rol bij de sterfgevallen tussen 28 juni 1952 en 14 januari 1954 en in het bijzonder het onvoldoende uitoefenen van toezicht op de wijze waarop broeder A. de patiënten (medisch) verzorgde. De verdenking tegen dr. V. zou voorts betrekking hebben op het in een niet nader te duiden aantal sterfgevallen afgeven van een verklaring van natuurlijk overlijden.

Congregatie Heilige Joseph

De congregatie was verantwoordelijk voor de zorg van de bewoners binnen de inrichting te Heel. De inrichting telde in de periode 1952–1954 zo’n 450 bewoners en was daarmee overbezet. Wat betreft de congregatie is onder andere gebleken dat men vanaf het moment dat rector T. op verzoek van vicaris-generaal Van O. een onderzoek instelde naar de sterfgevallen wetenschap heeft gehad van de sterfgevallen (begin 1959). Niet is gebleken dat de congregatie deze informatie kenbaar maakte bij politie of justitie. Het verzuim van het doen van aangifte kan echter niet als strafbaar feit worden aangemerkt.

Bisdom Roermond

Over het Bisdom is komen vast te staan dat men vanaf eind 1958 wetenschap had van de sterfgevallen. Vicaris-generaal Van O. en rector T. zijn hiervan op de hoogte geweest. Uit het onderzoek zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat het bisdom deze informatie kenbaar heeft gemaakt bij politie of justitie. Het verzuim van het doen van aangifte kan niet als strafbaar feit worden aangemerkt.

Arbeidsinspectie

Een inspectrice van de Arbeidsinspectie heeft in opdracht van haar leidinggevende onderzoek ingesteld naar de (vermeende) misstanden in Huize St. Joseph te Heel in de periode 1953–1959. Uit het onderzoek blijkt dat zij de enige persoon is die de informatie over de sterfgevallen bespreekbaar heeft gemaakt. Zij heeft in elk geval eind 1958 de sterfgevallen onder de aandacht van het bisdom gebracht.

Gedurende het onderzoek is niet vastgesteld of de Arbeidsinpectie de informatie omtrent de sterfgevallen nog bij andere instanties heeft bekend gemaakt. Zij, maar ook de Arbeidsinspectie als instantie, heeft voor zover dat heeft kunnen blijken uit het onderzoek, hiervan echter geen aangifte gedaan bij de politie of Justitie. Het niet voldoen aan de voor haar als ambtenaar geldende aangifteplicht was echter destijds nog niet strafbaar.

Gegevens Centraal bureau voor de Statistiek

Tijdens het onderzoek is gebleken dat de gegevens over de doodsoorzaak van de overledenen, zoals geregistreerd door het CBS, mogelijk een bijdrage hadden kunnen leveren aan de waarheidsvinding, hoewel een en ander niet afdoet aan de conclusie dat de feiten reeds lang zijn verjaard en de personen die mogelijk bij de strafbare feiten waren betrokken niet meer in leven zijn. De Wet op het Centraal bureau voor de Statistiek in combinatie met de Regeling verstrekking gegevens doodsoorzaken staan echter niet toe dat het OM deze verklaringen inziet. Het OM heeft mij erop gewezen dat deze regelingen tot gevolg hebben dat het OM ook in andere strafrechtelijke onderzoeken geen toegang heeft tot potentieel bewijsmateriaal. Thans wordt door mijn ministerie samen met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie onderzocht wat destijds de redenen zijn geweest voor de specifieke restricties in dit verstrekkingenregime. Over de uitkomst daarvan, inclusief de eventuele noodzaak tot wetswijziging, zal ik u zo spoedig mogelijk na het zomerreces berichten.

Communicatie met nabestaanden en andere betrokkenen

De nabestaanden en andere betrokkenen zijn inmiddels geïnformeerd. Daarnaast ontvangen zowel de heer Deetman als de Commissie Samson de resultaten van het feitenonderzoek Heel.

Slot

Met behulp van informatie van de commissie Deetman heeft het Openbaar Ministerie strafrechtelijk feitenonderzoek verricht naar een reeks verdachte sterfgevallen in Huize St. Joseph te Heel. Deze sterfgevallen hebben, zoveel jaar na dato, grote impact gehad op de nabestaanden en de samenleving. Hoewel de eventueel begane strafbare feiten zijn verjaard, verdachten niet meer in leven zijn en ook niet alle mogelijke vragen meer kunnen worden beantwoord, vind ik het voor alle betrokkenen belangrijk dat nu meer zicht bestaat op hetgeen zich destijds heeft afgespeeld. Het is om die reden goed dat deze trieste en verdrietige zaak voor zover mogelijk alsnog aan een onderzoek onderworpen is geweest.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


XNoot
*

Tweede Kamer vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2313.

Naar boven