Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33000-VI nr. 103 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33000-VI nr. 103 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juni 2012
Tijdens het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Justitie van 5 juni 2007 heeft de toenmalige minister van Justitie toegezegd u jaarlijks een overzicht te sturen van zaken die het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Dienst Nationale Recherche (DNR) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) in het jaar daarvoor in behandeling heeft genomen en afgedaan (30 800-VI, nr. 116). Op 5 juli 2011 heeft u de vierde rapportagebrief ontvangen (32 123-VI, nr. 106). Met laatstgenoemde brief bent u tevens geïnformeerd over de afronding van het ketengerichte versterkingsprogramma, zoals aangekondigd in de brief van de minister van Justitie d.d. 9 september 2008, en het borgen van de resultaten van dit versterkingsprogramma in een ketenbrede aanpak (31 200-VI, nr. 193). Deze ketenbrede aanpak richt zich niet alleen op opsporing en vervolging van internationale misdrijven in Nederland, maar besteedt ook aandacht aan het in internationaal verband bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen van instroom van verdachten van internationale misdrijven.
Met deze brief informeer ik u, mede namens de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, over de uitwerking en resultaten van deze ketenbrede aanpak in 2011. De cijfermatige rapportage betreft in eerste instantie een uiteenzetting van opsporingsonderzoeken en strafrechtelijke resultaten op het gebied van internationale misdrijven (IM) in 2011. Het gaat daarbij om de in 2011 door het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie en het KLPD behandelde IM-dossiers, met speciale aandacht voor (in 2011 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst ontvangen) vreemdelingendossiers waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen (hierna: 1F-dossiers). In tweede instantie bevat deze rapportage vreemdelingrechtelijke gegevens met betrekking tot 1F-zaken.
Hieronder volgt een uiteenzetting van opsporingsonderzoeken en strafrechtelijke resultaten in 2011 op het gebied van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Bij het Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD liepen in 2011 in totaal zeven opsporingsonderzoeken op het gebied van internationale misdrijven. De geografische spreiding van gepleegde misdrijven in lopende onderzoeken heeft het team voor de nodige uitdagingen geplaatst. Het vinden van bewijsmateriaal is lastig en vereist veel inspanningen aangezien er in veel gevallen maar weinig gegevens beschikbaar zijn, die bovendien moeten worden verkregen in een (post) conflictgebied. In 2011 zijn in dat kader verschillende bezoeken gebracht door het TIM en LP, onder meer aan Rwanda en Liberia.
– Yvonne N. (Rwanda)
In 2011 zijn meerdere rogatoire missies ondernomen naar onder andere Rwanda en Kenia om getuigen te horen. De verwachting is dat de inhoudelijke behandeling van de zaak in oktober 2012 zal aanvangen. Yvonne N. is in het kader van gezinshereniging in 1998 naar Nederland gekomen en heeft de Nederlandse nationaliteit sinds 2004. Ze wordt ervan verdacht leiding te hebben gegeven aan de milities in haar woonomgeving die betrokken waren bij de genocide in 1994 in Rwanda.
– LTTE (Sri Lanka)
In oktober 2011 zijn 5 verdachten door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 6 jaar, vanwege hun leidinggevende functies binnen de Sri Lankaanse Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE) in Nederland, het afdwingen van betalingen ten behoeve van deze organisatie en overtreding van de sanctiewet terrorisme. Tegen deze beslissing is door zowel de verdediging als het OM hoger beroep ingesteld. Het onderzoek naar de activiteiten van de LTTE in Nederland is in 2008 gestart. In 2010 werden bovengenoemde verdachten aangehouden.
– Joseph M. (Rwanda)
In juli 2011 is Joseph M. veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf door het gerechtshof Den Haag vanwege zijn rol in de genocide in Rwanda in 1994. In deze zaak was sprake van structurele ondersteuning van de advocaat-generaal van het gerechtshof Den Haag door de officier van justitie van het LP. Het gerechtshof achtte bewezen dat Joseph M. zich schuldig heeft gemaakt aan oorlogsmisdrijven en sprak in het arrest van delicten «die tot de ernstigste misdrijven gerekend moeten worden die sedert de Tweede Wereldoorlog door de Nederlandse strafrechter in Nederland zijn berecht».1
– Abdullah F. (Afghanistan)
In november 2011 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof Den Haag bevestigd, waarmee de vrijspraak van Abdullah F. onherroepelijk is geworden. F. heeft in 1994 in Nederland asiel aangevraagd, dat hem geweigerd werd door de IND op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. In 2006 werd hij aangehouden op verdenking van het martelen van gevangenen en het toelaten van (het dragen van zogenaamde command responsibility voor) marteling door zijn ondergeschikten.
– Guus K. (Liberia)
Het gerechtshof in Den Bosch heeft in 2011 een aanzienlijk aantal van de door het OM en de verdediging verzochte onderzoekshandelingen in de zaak tegen Guus K. toegestaan. In 2010 werd deze zaak door de Hoge Raad terugverwezen naar het gerechtshof in Den Bosch. De Nederlandse zakenman Guus K. wordt ervan verdacht betrokken te zijn geweest bij oorlogsmisdrijven en wapenleveranties in Liberia aan het regime van de onlangs veroordeelde Charles Taylor. Tevens wordt hij beschuldigd van schending van het wapenembargo en daarmee overtreding van de Sanctiewet.
In 2011 zijn er door het TIM en het LP 13 rechtshulpverzoeken afgedaan in het kader van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven in het buitenland. Deze verzoeken vergen substantiële inspanningen en capaciteit van zowel LP als het TIM. Internationale samenwerking op het gebied van opsporing en vervolging van internationale misdrijven is echter essentieel om de onderzoeken goed uit te kunnen voeren. Zo heeft het TIM een bijdrage geleverd aan de veroordeling van de in 2011 in Duitsland in hoger beroep tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde Nederlandse oorlogsmisdadiger Heinrich B., door het raadplegen van archieven en het opsporen en verhoren van een getuige.
De aanpak van internationale misdrijven valt op hoofdlijnen uiteen in zogenaamde 1F-zaken, betreffende vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, en niet-1F-zaken. Hieronder vindt u over zaken in beide categorieën de cijfermatige rapportage over het jaar 2011.
totaal aantal 1F-dossiers binnengekomen bij het LP in 2011 |
27 |
waarvan: |
|
aantal dossiers opgelegd |
9 |
aantal dossiers afgevoerd |
3 |
aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek |
15 |
aantal dossiers nog niet beoordeeld |
0 |
aantal 1F-dossiers herbeoordeeld in 2011 |
20 |
---|---|
waarvan: |
|
aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek |
20 |
aantal zaken onder de rechter |
2 |
aantal dossiers in opsporingsonderzoek (nog niet onder de rechter) |
2 |
aantal dossiers waarin een oriënterend onderzoek is / wordt uitgevoerd |
41 |
rechtshulpzaken |
0 |
totaal |
45 |
Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat zaken veelal over een langere periode spelen dan het jaar waarin zij nieuw zijn binnengekomen. In bovenstaand overzicht zijn dan ook zaken/onderzoeken vermeld die in eerdere jaren zijn gestart.
De aanpak van internationale misdrijven behelst niet alleen vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Ook andere personen die zich schuldig maken aan deze misdrijven behoren nadrukkelijk tot de doelgroep van bovengenoemde aanpak. Onderstaand overzicht laat zien hoeveel van dit soort dossiers in 2011 in verschillende stadia in behandeling waren bij het LP en TIM.
zaken onder de rechter |
31 |
aantal dossiers in opsporingsonderzoek (nog niet onder de rechter) |
3 |
aantal dossiers waarin een oriënterend onderzoek is / wordt uitgevoerd |
30 |
rechtshulpzaken |
13 |
totaal |
50 |
In deze drie zaken gaat het in totaal om zeven verdachten. Binnen de zaak betreffende de LTTE (Sri Lanka) zijn vijf verdachten veroordeeld, dit wordt in de tabel als één zaak vermeld.
De aanpak van internationale misdrijven is, zoals eerder opgemerkt in de voorgaande rapportagebrieven, complex en arbeidsintensief. Zaken spelen veelal over een langere periode dan het jaar waarin zij in behandeling zijn genomen. Verder dient te worden opgemerkt dat ook zaken die onder de rechter zijn nog veel opsporingsactiviteiten en daarmee capaciteit vereisen, onder meer ter ondersteuning van het OM en de rechter-commissaris. Voor de goede orde volgt hieronder een toelichting op de gebruikte terminologie:
Opleggen
Dossiers waarin een tijdelijke belemmering voor opsporing en vervolging aanwezig is, worden opgelegd door het LP. Deze dossiers kunnen op een later tijdstip resulteren in een herbeoordeling of een oriënterend onderzoek.
Herbeoordelen
Opgelegde dossiers worden door het TIM en het LP met enige regelmaat herbeoordeeld op mogelijkheden voor onderzoek. Deze kunnen zich voordoen als gevolg van een veranderde veiligheidssituatie in een land en/of het beschikbaar komen van nieuwe informatie. Er bestaat geen specifieke termijn voor herbeoordeling van dossiers, aangezien het strafbare feiten betreft die niet verjaren.
Afvoeren
Bij afvoeren gaat het om dossiers die niet tot nadere actie van LP en TIM zullen leiden, omdat een permanent beletsel is geconstateerd voor een succesvol opsporingsonderzoek, zoals het ontbreken van rechtsmacht.
Rechtshulp
Bij rechtshulp gaat het om ondersteuning door het TIM en/of het LP bij buitenlandse onderzoeken/zaken naar internationale misdrijven. Ook kan het gaan om zaken waarin aan Nederland is gevraagd om de uitlevering van een verdachte van internationale misdrijven.
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat personen niet in aanmerking komen voor bescherming van dit verdrag wanneer er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
Binnen de IND worden onderzoeken in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag uitgevoerd door een daartoe gespecialiseerde afdeling (Unit 1F). Elke zaak waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing zou kunnen zijn, wordt individueel onderzocht. In 2011 zijn door de Unit 1F circa 125 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen bestonden dat zij in verband kunnen worden gebracht met gedragingen als genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. In circa 30 zaken heeft dit geresulteerd in de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. In circa 85 zaken werd na sluiting van het onderzoek geconcludeerd dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is. Ongeveer 10 onderzoeken werden voortijdig afgebroken, bijvoorbeeld omdat een asielaanvraag is ingetrokken of de vreemdeling uit Nederland is vertrokken.
Van de ongeveer 30 zaken waarin artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen is in ongeveer 25 zaken sprake van een openstaande procedure. Minder dan 5 zaken zijn uitgeprocedeerd, waarbij nog niet in alle gevallen sprake is van een ongewenstverklaring. Voor minder dan 5 van de ongeveer 30 1F’ers is aangenomen dat sprake is van beletsel tot uitzetting vanwege een reëel risico op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar het land van herkomst. In 2011 zijn er in totaal ongeveer 30 1F’ers ongewenst verklaard. Het gaat hierbij zowel om vreemdelingen aan wie in 2011 als in de daaraan voorafgaande jaren artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.
In 2011 werd het beleid dat wordt gevoerd inzake (onder)officieren van de KhAD/WAD zowel in de rechtspraak als maatschappelijk ter discussie gesteld. Op 13 april jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn tot twijfel aan de juistheid van de informatie en conclusies in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 februari 2000, dat aan dit bijzondere beleid ten grondslag ligt. In een drietal uitspraken heeft de Afdeling uitgebreid gemotiveerd dat en waarom de aangedragen stukken, waaronder informatie van de UNHCR, niet afdoen aan het ambtsbericht en het daarop gebaseerde beleid (LJN:201102789/1/V1, 201100658/1/V1 en 201106991/1/V1). Het 1F-beleid ten aanzien van onderofficieren en officieren van de KhAD/WAD houdt daarmee stand.
Over de ontwikkelingen ten aanzien van Afghaanse 1F’ers aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen op grond van het bijzondere 1F-beleid inzake (onder)officieren van de KhAD/WAD is uw Kamer nader geïnformeerd bij brief van 1 juni 2012 (Kamerstuk 19 637, nr. 1547).
Het aantal vreemdelingendossiers in de werkvoorraad van de DT&V waarin sprake is van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, bedroeg eind 2011 ongeveer 145. Het merendeel (ongeveer tweederde) van deze categorie vreemdelingen heeft de Afghaanse nationaliteit. Een vreemdeling komt in de werkvoorraad van de DT&V na ontvangst van het overdrachtsdossier van de IND. In 2011 hebben ongeveer 5 1F’ers Nederland gedwongen verlaten. Tevens hebben enkele 1F’ers Nederland aantoonbaar zelfstandig verlaten.
Een groot deel van de 1F-zaken die zich in de werkvoorraad van de DT&V bevinden, betreft vreemdelingen die feitelijk niet verwijderbaar zijn. Oorzaken van niet-verwijderbaarheid van 1F’ers in de werkvoorraad van de DT&V kunnen onder meer zijn dat artikel 3 EVRM van toepassing is of dat er sprake is van nog openstaande procedures. In een aantal zaken van Afghaanse 1F’ers kan de terugkeer niet worden geëffectueerd in verband met door de rechter opgelegde voorlopige maatregelen, waaronder interim measures van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Een groot deel van deze groep verblijft langdurig illegaal in Nederland. Een deel van deze 1F’ers heeft gezinsleden die in Nederland rechtmatig verblijf hebben of intussen Nederlander zijn geworden.
Voor de effectuering van terugkeer is de medewerking van de vreemdeling van essentieel belang. Het komt vaak voor dat vreemdelingen niet meewerken aan terugkeer, terwijl op hen een vertrekplicht rust. De medewerking van de vreemdeling is des temeer van belang in zaken waar artikel 3 EVRM aan uitzetting naar het land van herkomst in de weg staat, omdat in dat geval van de vreemdeling wordt verlangd inspanningen te verrichten om te vertrekken naar een derde land. Ook de opstelling van de betreffende autoriteiten speelt een belangrijke rol ten aanzien van een succesvolle terugkeer. De DT&V heeft alle 1F-zaken in de werkvoorraad goed in beeld en levert een maximale inspanning om deze vreemdelingen uit Nederland te laten vertrekken.
De Nederlandse aanpak van plegers van internationale misdrijven, zowel op strafrechtelijk als vreemdelingrechtelijk gebied, vindt niet uitsluitend in Nederland zelf plaats. De ketenpartners, betrokken bij de aanpak van plegers van internationale misdrijven, zijn het erover eens dat alle mogelijke middelen actief dienen te worden ingezet om te voorkomen dat deze personen Nederland binnen komen, zich hier vestigen, of straffeloos blijven voor de gepleegde misdrijven. Dit uitgangspunt heeft geleid tot de instelling van de Taskforce Internationale Misdrijven3. Aan de Taskforce nemen vertegenwoordigers van het KLPD, IND, Veiligheid en Justitie, Buitenlandse Zaken, DT&V, en het LP deel. Het LP heeft tevens het voorzitterschap op zich genomen.
De Taskforce richt zich op het bewerkstelligen van coördinatie van inspanningen van de ketenpartners op operationeel niveau ten behoeve van een effectieve ketenbrede aanpak van internationale misdrijven. Hiervoor wordt de Taskforce ondersteund en geadviseerd door het operationeel overleg. De Taskforce heeft als belangrijkste taak het ondersteunen van de programmatische aanpak van internationale misdrijven op basis van het barrièremodel. De gedachte achter het barrièremodel is dat alle mogelijke instrumenten moeten worden ingezet om te voorkomen dat plegers van internationale misdrijven Nederland binnen komen, zich hier vestigen en straffeloos blijven voor de gepleegde misdrijven. Mogelijke instrumenten zijn onder andere het actiever screenen van visumaanvragen en aanvragen voor (reguliere) verblijfsvergunningen en de versterking van lokale rechtssystemen om berechting in het land van herkomst mogelijk te maken.
Internationale strafhoven en -tribunalen en staten vormen gezamenlijk een sluitend systeem voor de berechting van verdachten van internationale misdrijven. Het Internationaal Strafhof vormt het centrale onderdeel van deze systematiek. Uitgangspunt is dat staten primair verantwoordelijk zijn voor strafrechtelijk optreden tegen verdachten van internationale misdrijven (het principe van complementariteit) en dat er geen straffeloosheid mag bestaan voor personen die zich schuldig maken aan het plegen van internationale misdrijven.
Naast de inspanningen ten aanzien van opsporing, vervolging en berechting in Nederland zelf bedraagt een belangrijk deel van de Nederlandse bijdrage aan de strafrechtelijke handhaving enerzijds de steun aan de verschillende internationale strafhoven en -tribunalen en anderzijds het op verschillende manieren bevorderen dat andere staten verdachten van internationale misdrijven zelf berechten. Dit is niet alleen van belang vanuit het oogpunt van de bevordering van de internationale rechtsorde, maar ook opdat deze misdrijven (waar mogelijk) kunnen worden vervolgd in het land waar ze zijn gepleegd. Belangrijk instrument voor de bevordering dat staten deze misdrijven berechten is de internationale uitwisseling van kennis en expertise.
In navolging van de Letter of Intent die in juni 2010 tussen de toenmalige minister van Justitie en zijn Rwandese ambtsgenoot, dhr. Kagurama is getekend, is in 2011 de samenwerking op justitieterrein tussen Nederland en Rwanda verder versterkt. Het einddoel van dit versterkingstraject is om uitlevering van Rwandese verdachten van genocide mogelijk te maken. De volgende werkzaamheden zijn onder andere verricht in het kader van dit versterkingstraject in 2011:
1. Medewerkers van verschillende diensten van het KLPD en beide IM officieren van justitie hebben begin 2011 Rwanda bezocht.
2. In oktober is een trainingsweek georganiseerd voor een groep Rwandese rechters en officieren van justitie in Nederland. Ze hebben een uitgebreid studieprogramma gevolgd, waarin o.a. aandacht is besteed aan de belangrijkste concepten van internationaal recht, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, fair trial en ethiek.
3. Een Nederlandse rechter en officier van justitie hebben in december 2011 cursussen gegeven aan Rwandese magistraten in Rwanda.
De uitwisseling van kennis en ervaring zoals deze tijdens bijeenkomsten van het Europees Netwerk van aanspreekpunten inzake personen die verantwoordelijk zijn voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven (hierna: het netwerk) plaatsvindt, is onmisbaar om de opsporing en vervolging van internationale misdrijven ook in andere landen te bevorderen. Evenals in de voorgaande jaren zet Nederland zich in om de continuïteit en de verdere professionalisering van het netwerk te bevorderen. Namens de ketenpartners hebben verschillende vertegenwoordigers aan twee tweedaagse bijeenkomsten in 2011 van het netwerk deelgenomen. De tiende bijeenkomst van het netwerk vond plaats onder Hongaarse voorzitterschap op 29 april 2011 en richtte zich op de afronding van de werkzaamheden van de ad hoc tribunalen en op internationale ontneming. Op 23 en 24 november 2011 vond de elfde bijeenkomst plaats, onder Pools voorzitterschap, over internationale strafrechtelijke samenwerking en getuigenbescherming. Het netwerk heeft sinds juni 2011 een vaste coördinator en een secretariaat bij Eurojust. Het functioneren van het netwerk is sindsdien sterk verbeterd.
Om de strafrechtelijke samenwerking tussen staten op het gebied van de berechting van internationale misdrijven te verbeteren heeft Nederland het initiatief genomen tot het internationaal initiëren van een discussie over de wenselijkheid van een multilateraal instrument voor de wederzijdse rechtshulp in strafzaken voor genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. In dat kader is onder meer op 22 november 2011 een expertmeeting georganiseerd met België en Slovenië, onder de titel «A Legal Gap? Getting the evidence where it can be found: Investigating and prosecuting international crimes».
Ook buiten EU-verband zet Nederland zich in voor de bevordering van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. In november 2011 heeft in New York de tiende Vergadering van Staten Partijen van het Internationaal Strafhof plaatsgevonden. In de eerste week van de vergadering heeft Nederland, samen met België en Slovenië, een inloopsessie georganiseerd om de resultaten van de hierboven toegelichte expertmeeting internationaal breder te presenteren.
Het LP heeft in november 2011 een internationaal operationeel overleg («operational meeting») georganiseerd voor officieren van justitie, belast met de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Dit overleg bood de gelegenheid om praktische kennis en expertise uit te wisselen op het terrein van de opsporing en vervolging van internationale misdrijven. Het LP zal ook in 2012 een soortgelijk overleg organiseren. Daarnaast is door de betrokken ketenpartners in 2011 geïnvesteerd in het opbouwen en onderhouden van kennis en expertise en het nationale en internationale netwerk met betrekking tot (de vervolging van) internationale misdrijven en onder meer artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
In juni 2011 heeft onder Nederlands voorzitterschap een workshop over artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag plaatsgehad in het kader van de Intergovernmental Consultations on asylum, migration and refugees (IGC). Rode lijn in de discussies was het belang van meer samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de IGC lidstaten onderling, evenals met UNHCR. Om dit te bewerkstelligen is onder meer een contactpersonenlijst opgesteld en een besloten online forum ingericht waarbinnen – met in acht name van de nationale wettelijke kaders – informatie kan worden uitgewisseld over beleid en uitvoering.
Onderzoeken naar internationale misdrijven zijn complex van aard mede vanwege het internationale karakter en het werken in (post-)conflictgebieden, het juridisch kader en de sterke afhankelijkheid van getuigenbewijs. In 2011 is kritisch gekeken naar de opbouw en werkwijze van het TIM. Door het KLPD en het LP werd de conclusie gedeeld dat de inrichting van het TIM voor 2011 niet geheel toereikend was voor dit soort specifieke opsporingsonderzoeken. Deze conclusie heeft de basis gevormd voor de herinrichting van het TIM. Doel van de herinrichting is het combineren en verbinden van recherche vakkennis en expertise. Er is daarbij ook gekeken naar de organisatorische inrichting en werkwijze van het TIM. Voorheen werden veelal ad hoc onderzoeksgroepen samengesteld. Nu zijn er drie permanente onderzoeksgroepen, clusters, met een specifieke geografische focus en één onderzoeksvoorbereidend cluster. In beginsel worden onderzoeken naar bepaald werelddeel in beginsel aan hetzelfde cluster toegewezen. Het doel is om continuïteit, kennisopbouw en -consolidatie te bewerkstelligen. De herinrichting, formatiewijziging en werving en selectie van geschikte kandidaten hebben een groot deel van 2011 in beslag genomen.
Uit bovenstaande blijkt dat door de verschillende organisaties die in Nederland betrokken zijn bij de aanpak van internationale misdrijven in goed onderling overleg het nodige is ondernomen. De samenwerking tussen deze organisaties, in de vorm van een ketenbrede aanpak, richt zich op de opsporing en vervolging van internationale misdrijven in Nederland, het tegengaan van straffeloosheid in internationaal verband, en het voorkomen van instroom in Nederland van verdachten van internationale misdrijven. Ook de oprichting van de Taskforce, de inspanningen op vreemdelingrechtelijk gebied, en het Nederlands initiatief om te komen tot een multilateraal verdrag voor wederzijdse rechtshulp en uitlevering voor internationale misdrijven zijn substantiële stappen om te komen tot een sluitende aanpak. Deze ingeslagen weg zal in 2012 en verder worden voortgezet.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 9 december 2011, nr. 5719823/11 houdende instelling van de Taskforce internationale misdrijven (Instellingsbesluit Taskforce internationale misdrijven).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33000-VI-103.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.