Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2011
Hierbij zend ik u het rapport »Risicomanagement van de staatsschuld».1
Dit rapport bevat een evaluatie van het beleid 2008–2011 en het beleid 2012–2015.
De Nederlandse Staat hanteert voor de financiering van het begrotingstekort en de (her) financiering van de bestaande schuld
een risicokader. Het Agentschap van het ministerie van Financiën evalueert eens in de vier à vijf jaar het kader voor risicomanagement.
Het kader is een invulling van de algemene doelstelling: «schuldfinanciering tegen zo laag mogelijke kosten onder een acceptabel
risico voor de begroting».
Binnen het risicokader staat de afruil tussen kosten en risico centraal. In de periode 2008–2011 is het risicokader geoperationaliseerd
met een 7-jaars gecentreerde portefeuille als benchmark. Uit evaluatie van het huidige kader (2008–2011) blijkt dat de introductie
van een benchmark heeft bijgedragen aan transparantie over kosten en risico van de schuld- en swapportefeuille ten opzichte
van een beoogde schuldportefeuille met optimale afruil tussen kosten en risico (de benchmarkportefeuille). Tevens is de benchmark
werkbaar gebleken in tijden van crisis. Uit analyses blijkt dat gecentreerde portefeuilles gekenmerkt worden door een optimale
kosten-risico-afruil; gegeven het risico zijn dan geen lagere kosten mogelijk, en omgekeerd. Ook de keuze voor een gecentreerde
portefeuille als benchmark wordt daarom gecontinueerd.
Om te kunnen beoordelen welke keuze het best aansluit bij het begrotingsbeleid, de vigerende marktomstandigheden en de risicopreferentie
van de overheid is een analyse gemaakt uitgaande van de samenstelling van de portefeuille per ultimo 2010. De analyse laat
zien dat een 7-jaars gecentreerde portefeuille voldoende bescherming biedt om tijdelijke en kleine schokken in de rente op
te vangen. De keuze voor een 7-jaars gecentreerde portefeuille als benchmark zal daarom in de periode 2012–2015 worden gecontinueerd.
Uit de analyse blijkt dat het renterisicokader zelf geen bescherming kan bieden tegen grote budgettaire schokken en dat door
verlengen nauwelijks extra bescherming kan worden verkregen tegen extreme renteschokken.
In de periode 2008–2011 werd beoogd om met de combinatie van uitgiftebeleid en swaps zo goed mogelijk de 7-jaars gecentreerde
benchmark te benaderen om een zo efficiënt mogelijke financiering na te streven. Het ging daarbij om zowel de kosten als het
risico. Voor de komende periode laat ik afwijkingen van het risicoprofiel van de benchmark onderdeel zijn van het risicokader.
Dit onder twee randvoorwaarden. De eerste randvoorwaarde is dat afwijkingen niet mogen leiden tot meer risico voor de begroting.
Dit impliceert dat alleen afwijkingen die de portefeuille verlengen toegestaan zijn. Verkorten betekent immers meer renterisico
dan de benchmark voorschrijft. De tweede randvoorwaarde is dat de afwijkingen inpasbaar zijn binnen de begroting. De rentelasten
vallen binnen de uitgavenkaders. De tweede randvoorwaarde beoogt te voorkomen dat de rentelasten als gevolg van een afwijking
toenemen en er een overschrijding zou plaatsvinden. Concreet betekent dit dat afwijkingen alleen mogelijk zijn wanneer de
rentelasten met die afwijking binnen de actuele meerjarenraming voor de rentelasten blijven.
Bij een dergelijke strategie is juist een bechmark essentieel. Uit de verantwoording zal blijken wat de resultaten ten opzichte
van de benchmark zijn geweest. In de verantwoording zal immers niet alleen de omvang van de afwijking voor wat betreft het
risico zichtbaar worden, maar ook voor wat betreft de kosten.
De minister van Financiën,
J. C. de Jager