33 000 A Vaststelling van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2012

Nr. 58 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2012

Bij het Notaoverleg MIRT-Water van 13 december 2010 (Kamerstuk

32 500 A, nr. 74) is de motie Van Veldhoven ingediend (Kamerstuk 32 500 A, nr. 52). Hierin wordt de regering verzocht om de levensduur van de negen ronde 2 vergunningen voor windparken op zee die geen SDE-subsidie hebben gekregen, te behouden tot 2020 en om deze verhandelbaar te maken tussen marktpartijen. In het Notaoverleg heb ik aangegeven positief tegenover deze wens van de Kamer te staan, indien marktpartijen kunnen aantonen dat er in de tijd tot 2020 reëel zicht is op het realiseren van windturbineparken in de vergunde ruimte.

Investeringen in windenergie op zee kunnen in de nabije toekomst weer actueel worden, onder andere vanwege de mogelijkheden die de windsector ziet voor verdere kostprijsreductie, zoals ook in de recent behandelde Green Deal Offshore Wind verwoord. Op dit moment zijn twee windmolenparken gerealiseerd van in totaal 228 MW (ronde 1). De vergunningen van ronde 2 geven tezamen de mogelijkheid om 3260 MW windenergie op zee te realiseren. De inzet van het kabinet (zoals verwoord in de structuurvisie infrastructuur en ruimte) is om op termijn voldoende ruimte voor 6000 MW wind op zee te realiseren.

Ik ben verheugd u te kunnen melden dat de betrokken partijen – de windvergunninghouders, de scheepvaartsector, andere belanghebbenden en mijn departement – in goede samenspraak tot een succesvol uitvoeringsvoorstel voor het behouden van de vergunningen zijn gekomen waarbij rekening wordt gehouden met de diverse belangen. In een intensief proces zijn wij tot dit gemeenschappelijke resultaat gekomen.

Bij het zoeken naar oplossingen voor het uitvoeren van de motie heb ik aansluiting gezocht bij een al lopend initiatief om de scheepvaartroutes in de aanloop naar IJmuiden aan te passen. Dit heeft geleid tot het voorstel om de scheepvaartroutes te wijzigen. Met dit voorstel ontstaat een situatie die overzichtelijker en veiliger is dan de huidige situatie, ook in het geval er windparken op zee staan. Ik ben voornemens om conform dit voorstel de wijzigingen in de scheepvaartroutes bij de International Maritime Organisation (IMO) te gaan indienen.

Door de aanpassing van de scheepvaartroutes kan de vergunning van het windmolenpark Scheveningen Buiten niet meer worden benut. Daarom zal deze capaciteit naar een vervangende locatie worden verplaatst, te weten het mijnbouwblok Q4 (ter hoogte van Egmond aan Zee).

Mocht in de periode tot 2020 duidelijk worden dat de vergunde parken (om bedrijfseconomische redenen) door de windsector toch niet worden gebouwd, dan heb ik de mogelijkheid de betreffende vergunningen in te trekken. Hiermee voorkom ik dat de ruimteclaims, wanneer deze niet benut worden, ander gebruik van de Noordzee in de weg staan.

Met betrekking tot het tweede deel van de motie kan ik aangeven dat de vergunningen op dit moment al verhandelbaar zijn. Daarvoor is geen specifiek besluit nodig.

Ik ervaar met dit resultaat voldoende draagvlak om het zoekgebied voor windenergie in de Hollandse Kust in het kader van het Nationaal Waterplan te gaan aanwijzen. Ik streef ernaar uw Kamer uiterlijk eind 2012 over de uitkomsten hiervan te informeren.

Met dit pakket heb ik er alle vertrouwen in dat Nederland voorbereid is op het realiseren van de nationale opgave van het winnen van duurzame energie op de Noordzee waarbij andere, eveneens belangrijke belangen worden meegenomen. Met deze evenwichtige uitkomst complimenteer ik alle betrokken partijen. De windsector is nu aan zet om door kostenreductie daadwerkelijk tot realisatie van deze windparken te komen. De overheid zal deze kostenreductie faciliteren door de inzet van optimale regelgeving.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma

Naar boven