32 901 (R1967) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving; Montevideo, 22 februari 2007

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 15 september 2011.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 oktober 2011.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 september 2011

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 22 februari 2007 te Montevideo 2007 totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving, met bijbehorend uitbreidingsverdrag van 20 augustus 2010 (Trb. 2007, 88 en Trb. 2010, 256).

Een toelichtende nota bij deze verdragen treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 16 september 2011 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Toelichtende nota

I. Algemeen

Op 22 februari 2007 is te Montevideo tot stand gekomen het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op de douanewetgeving. Dit Verdrag is op 1 januari 2009 in de relatie tussen Nederland en Uruguay in werking getreden (zie Trb. 2009, 7).

Het Verdrag werd indertijd alleen voor Nederland goedgekeurd (zie Kamerstukken 2006/07, 31 150, nr. ß1). De Nederlandse Antillen en Aruba wensten medegelding; derhalve wordt thans de goedkeuring gevraagd voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) van zowel het Verdrag als het hieronder genoemde uitbreidingsverdrag.

Het Verdrag strekt tot het wederzijds verlenen van administratieve (bestuurlijke) bijstand:

  • ter verzekering van de juiste naleving van de wettelijke bepalingen en voorschriften inzake de in-, uit-, en doorvoer van goederen; en

  • in verband met het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op de hiervoor bedoelde bepalingen en voorschriften.

Het Verdrag regelt nauwkeurig hoever de samenwerking strekt en beperkt zich daarbij tot maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. Het ziet alleen op de administratieve samenwerking en bestrijkt niet het terrein van de tussen de gerechtelijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Uitbreiding van het Verdrag met Uruguay is wat betreft Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland een voortzetting van de beleidslijn om meer met andere douaneadministraties te gaan samenwerken. Partijen onderhouden belangrijke betrekkingen op handelsgebied. Partijen hebben er ook belang bij, dat het toezicht op de naleving van de douanewetgeving zo effectief mogelijk geschiedt. Dit geldt evenzeer voor het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op hun douanewetgeving.

Deze uitbreiding wordt conform artikel 19, tweede en derde lid, van het Verdrag geëffectueerd door de op 20 augustus 2010 te Montevideo tot stand gekomen briefwisseling terzake tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek ten Oosten van de Uruguay (Trb. 2010, 256), die een verdrag in de zin van de Grondwet vormt.

De briefwisseling voorziet in voorlopige toepassing van het uitbreidingsverdrag; dit werd noodzakelijk geacht omdat wederzijdse bijstand vooral in het kader van criminaliteits- en drugsbestrijding zodanig urgent is, dat spoedig handelen vereist is.

In de briefwisseling zijn de wijzigingen van het Verdrag vervat, die in de verdragsrelatie tussen Uruguay en Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland zullen gelden. Deze wijzigingen zijn overigens van ondergeschikte aard.

II. Puntsgewijze toelichting op het uitbreidingsverdrag

  • 1. De term «douaneadministratie» heeft in het Verdrag een gekwalificeerde betekenis. Voor wat betreft Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland wordt omschreven welke de taakgebieden zijn van de betrokken centrale diensten. Dit is aldus geformuleerd, omdat de bevoegdheden met betrekking tot de implementatie van de douanewetgeving, met inbegrip van de heffing en inning van douanerechten (waaronder ook de omzetbelasting valt) aan verschillende organisatieonderdelen toekomen.

  • 2. Niet alle bilaterale en multilaterale verdragen die voor het Europese deel van Nederland gelden zijn eveneens van toepassing op Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland; daarom wordt hier de uitbreiding van het Verdrag beperkt tot de verdragen die van toepassing zijn verklaard op Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland.

  • 3. In artikel 15 van het Verdrag worden regels gegeven voor de bescherming van persoonsgegevens, waardoor de in het Verdrag bedoelde beginselen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd. Aangezien Aruba, Curaçao en Sint Maarten nog geen eigen wetgeving kennen op douanegebied, omvat de nationale wetgeving zoals bedoeld in artikel 15 van het Verdrag tevens hoofdstuk 3 van de Rijkswet Administratieve Bijstand in douanezaken, tot het moment dat nationale wet- en regelgeving op dit gebied in werking is getreden. De met wetgeving belaste centrale autoriteiten zijn thans ver gevorderd met wetsvoorstellen voor nationale wetgeving op dit gebied. In het Caribische deel van Nederland wordt de bescherming van persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 15 van het Verdrag, geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens BES; hoofdstuk 3 van de Rijkswet Administratieve Bijstand in douanezaken geldt daarom niet voor het Caribische deel van Nederland.

III. Koninkrijkspositie

Uit het bovenstaande volgt, dat de gelding van het Verdrag van 2007 zal worden uitgebreid tot Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland met inachtneming van de wijzigingen, vervat in de briefwisseling met Uruguay, die een verdrag ten behoeve van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland vormt.

De staatkundige hervorming – waarbij het land de Nederlandse Antillen is opgeheven, Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Caribische deel van Nederland) elk een openbaar lichaam van Nederland zijn geworden en Curaçao en Sint Maarten de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk hebben verkregen – heeft geen gevolgen voor de status van verdragen die voor de Nederlandse Antillen met derde landen zijn gesloten. De internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiende uit het onderhavige uitbreidingsverdrag gaan van rechtswege over op de rechtsopvolgers van het land de Nederlandse Antillen, te weten Curaçao en Sint Maarten.

Het uitbreidingsverdrag zal tevens van toepassing worden verklaard op het Caribische deel van Nederland.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

Naar boven