32 882 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met het opheffen van de samenloop van regelingen inzake het tijdelijk verlaten van de inrichting tijdens de voorlopige hechtenis en enige wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering in verband met de schorsing en de beëindiging van de voorlopige hechtenis van een ongewenst verklaarde vreemdeling uit te sluiten en een wijziging van het Wetboek van Strafvordering met betrekking tot de beëindiging van de voorlopige hechtenis

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 18 november 2011

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 

blz.

   

Algemeen

1

1.

Inleiding

1

2.

Opheffen van de samenloop

4

3.

Schorsing en de ongewenst verklaarde vreemdeling

8

4.

Toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling na het eindigen van de voorlopige hechtenis

8

ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt van dit wetsvoorstel dat voorkomen moet worden dat een gedetineerde een verzoek om de voorlopige hechtenis te schorsen zowel bij de directeur van de inrichting als bij de rechter kan indienen. Hierdoor zal de samenloop van regelingen met betrekking tot het tijdelijk verlaten van de inrichting worden opgeheven. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel uitvoering gegeven aan de motie-Teeven (Kamerstuk 32 143, nr. 2), waardoor de schorsing van de voorlopige hechtenis onmogelijk wordt bij de gehechte persoon die de status van ongewenst vreemdeling heeft. Zij onderschrijven ook dit uitgangspunt.

Deze leden hebben uiteraard ook kennisgenomen van de verschillende bezwaren die geuit zijn door de geconsulteerde instanties. Deze leden hebben behoefte aan een nadere weerlegging van sommige van de door deze instanties opgeworpen bezwaren.

Deze leden willen graag van de regering de cijfermatige onderbouwing zien, waar in het preadvies van de Adviescommissie Strafrecht om wordt gevraagd. Vooral willen zij weten of bekend is hoe vaak het fout gaat bij de rechterlijke schorsing.

De aan het woord zijnde leden vragen de regering in te gaan op de opmerking van het College van procureurs-generaal dat uit evaluaties van de gebeurtenissen rondom de schorsing van Saban B. niet is gebleken dat bestaande wetgeving een probleem vormt, voor wat de schorsing van de voorlopige hechtenis betreft. Ook vraagt dit college vraagt zich af voor welk probleem een oplossing wordt gezocht. Voor de zware gevallen zou in de praktijk de voorlopige hechtenis toch al bijna nooit worden geschorst. Deze leden verzoeken de regering hier concreet op in te gaan.

Tevens willen deze de leden graag van de regering vernemen wat zij vindt van het voorstel van het College van procureurs-generaal om twee verschillende, los van elkaar staande, regelingen te creëren die naast elkaar kunnen bestaan, zodat de schorsing van de voorlopige hechtenis door de rechter in het kader van de resocialisatie behouden kan blijven.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Na lezing van het voorstel rezen bij deze leden enkele vragen en opmerkingen die zij aan de regering willen voorleggen.

Allereerste willen deze leden aansluiten bij enkele geconsulteerde organisaties over de noodzaak van deze wetswijziging. Voor zover deze leden bekend, heeft slechts één keer de samenloop van de twee schorsingsregelingen tot een ongewenste uitkomst geleid. Klopt het dat slechts op basis van één zaak deze wetswijziging noodzakelijk wordt gevonden? Zo nee, hoe vaak hebben beide regelingen geleid tot tegenstrijdige uitkomsten die ongewenst waren en ook tot grote gevolgen hebben geleid? Welke gevolgen waren dat?

Hoe vaak beveelt de rechterlijk tijdelijk schorsing en hoe vaak wordt de tijdelijk schorsing door de directeur toegestaan? Welk verschil is er tussen de tijdelijke schorsing bevolen door de rechter en bevolen door de directeur? Is er een inhoudelijk verschil?

Deze leden merken op dat verschillende geconsulteerde organisaties deze wetswijziging (als het gaat om het deel dat gaat over de tijdelijke schorsing) incidentenwetgeving hebben genoemd, omdat deze gebaseerd is op één of enkele incidenten. De regering reageert op deze opmerking dat deze wetswijziging onderdeel is van het pakket aan maatregelen om het strafrecht te versterken en te verbeteren. Hoe kan een wetswijziging gebaseerd op een enkel incident het hogere doel van een verbeterd strafrecht bereiken? Wordt met deze wetswijziging voorkomen dat gedetineerden die tijdelijke geschorst worden van voorlopige hechtenis tijdens deze tijdelijke schorsing in de fout gaan? Is het ook heel goed mogelijk dat ook de Minister dan wel een gevangenisdirecteur een foute beslissing neemt? Zo ja, deelt de regering dan de mening dat materieel het strafrecht niet versterkt of verbeterd is? Zo nee, welk onderdeel van deze wetswijziging garandeert dat een gevangenisdirecteur geen foute beslissing zal nemen?

Deze leden vragen hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het algemene rechtsbeginsel dat wie het meerdere mag, ook het mindere mag? Is het ene ernstige en zeer te betreuren incident met Saban B, waarbij ook de mogelijkheid tot correctie op de beslissing tot schorsing door het Hof niet is gebruikt, de aanleiding geweest om de rechter niet langer te vertrouwen daar waar hij bevoegd is tot tijdelijk schorsing van de voorlopige hechtenis? Op welke manier wordt met deze wet voorkomen dat niet weer een dergelijk incident plaats heeft?

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn het met de stelling van de regering eens dat overlapping van wettelijke regelingen voor het tijdelijk verlaten van een inrichting door verdachten in voorlopige hechtenis onwenselijk is. Uit de memorie van toelichting blijkt niet in hoeverre deze samenloop in de praktijk daadwerkelijk regelmatig voor problemen zorgt.

De samenloop van beide regelingen is in 2005 aanleiding geweest tot aanpassing van het Wetboek van Strafvordering. Daarin staat nu dat de schorsingsbevoegdheid van de rechter niet wordt toegepast indien de verdachte een kort verlof kan krijgen van de directeur van de inrichting op grond van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Volgens de memorie van toelichting komt deze afbakening van bevoegdheden er in de praktijk op neer dat over korte verloven in principe de directeur van de inrichting beslist op grond van de Pbw en dat het verlaten van de inrichting voor langere tijd kan worden toegestaan door de rechter in het kader van zijn schorsingsbevoegdheid. Verder zijn naar aanleiding van de zaak-Saban B. verbeteringen aangebracht in de uitwisseling van informatie tussen eerste en tweede lijn binnen het Openbaar Ministerie (OM).

Nu schrijft de regering weliswaar dat de zaak-Saban B. niet de enige aanleiding vormt voor onderhavig wetsvoorstel. Zij wijst op een brief van 29 januari 2010 (Kamerstuk 32 123 VI, nr. 84), waarin de noodzaak wordt uiteengezet tot vergroting van de slagvaardigheid van het strafrecht. Naar het oordeel van deze leden geeft zij in de memorie van toelichting onvoldoende inzicht in de structuur en omvang van de problematiek. De regering stelt een vrij vergaande stelselwijziging voor, te weten het wegnemen bij de strafrechter van het oordeel over het tijdelijk verlaten van de inrichting door verdachten in voorlopige hechtenis. Is zij bereid dan ook duidelijker te maken hoe vaak de ongewenste samenloop van onderhavige wettelijke regelingen in de praktijk nu daadwerkelijk voor problemen zorgt?

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben daarover de volgende vragen en opmerkingen.

Allereerst constateren deze leden dat er weinig steun bestaat voor dit wetsvoorstel bij de instanties die geadviseerd hebben. De Afdeling advisering van de Raad van State noemt dit een principiële en ingrijpende verschuiving van bevoegdheden en heeft geadviseerd het wetsvoorstel niet in te dienen. Ook de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) zijn zeer kritisch dan wel uitgesproken tegen dit wetsvoorstel. Kan de regering nog eens toelichten waarom al deze instanties het volgens haar verkeerd zien en waarom er voor is gekozen dit wetsvoorstel toch in te dienen? Wat is in de kern het grote belang van dit wetsvoorstel? Welke problemen in de praktijk worden hiermee opgelost?

Deze leden constateren dat de fouten die zijn gemaakt rondom de zaak van Saban B. de directe aanleiding zijn voor dit wetsvoorstel. Uit de evaluaties rondom deze zaak bleek de kern van het probleem echter helemaal niet te liggen in de regels die nu worden aangepast. Het voorstel om de beslissing om de voorlopige hechtenis tijdelijk te onderbreken weg te halen bij de strafrechter, zal dergelijke fouten op zichzelf naar verwachting niet kunnen voorkomen. Hoe voorkomt nu het verschuiven van de verantwoordelijkheid voor deze beslissing van strafrechter naar directeur van de penitentiaire inrichting, dat dergelijke fouten in de toekomst gemaakt kunnen worden?

Deze leden vernemen graag hoe vaak de directeur in de huidige situatie een verzoek krijgt tot het tijdelijk verlaten van de inrichting en hoeveel daarvan worden ingewilligd. Hoe vaak bereikt het verzoek om de voorlopige hechtenis te schorsen de rechter in de huidige situatie en hoe vaak wordt dit toegekend? Hoe vaak is er sprake van samenloop, dus een verzoek dat zowel bij de directeur van de penitentiaire inrichting als bij de rechter wordt ingediend? Hoe vaak is het de laatste jaren bij het incidenteel verlof wegens persoonlijke omstandigheden fout gegaan, zoals bij Saban B?

2. Opheffen van de samenloop

2.1 Huidige wettelijke kader

De leden van de PVV-fractie merken op dat aangegeven wordt dat het mogelijk is dat een voorlopig gehechte al dan niet na een weigering van het incidenteel verlof een schorsingsverzoek indient, om vanwege (materieel) dezelfde persoonlijke omstandigheid voor een langere periode dan de in het penitentiaire recht toegestane periode de inrichting tijdelijk te verlaten. Deze leden vragen of in de huidige regelgeving rechters bij hun beslissing nagaan of een eerder verlofverzoek is gedaan binnen een inrichting of deze is geweigerd. Zo ja, waarom is die geweigerd?

De leden van de SP-fractie begrijpen dat er momenteel samenloop bestaat tussen de mogelijkheden die verschillende wetten bieden. Op grond van zowel het Wetboek van Strafvordering als de Pbw en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) kan verzocht worden om de inrichting tijdelijk te verlaten. De regering noemt deze samenloop ongewenst. Maar wat is nu feitelijk het grote probleem van deze samenloop?

2.2 Het voorstel met betrekking tot het opheffen van de samenloop

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Afdeling advisering van de Raad van State aangeeft dat er een wezenlijk verschil is met de tenuitvoerlegging van rechterlijke bevelen bij veroordeelden in vergelijking met de voorlopig gehechten. In het eerste geval heeft de rechter al het laatste woord gesproken ,waardoor er geen sprake meer kan zijn van het interfereren in de afwegingen van de rechter. Het is daarom in die gevallen terecht dat de beslissing over het tijdelijk verlaten van de inrichting bij de administratie ligt, aldus de Afdeling. Bij voorlopig gehechten is dit anders. Dit wordt door sommigen gezien als een inmenging van de Minister in het beleid en beslissing van een rechter in een lopende strafzaak. Dit zou volgens de Afdeling zelfs op gespannen voet komen te staan met de scheiding der machten. Deze leden verzoeken de regering hier nog nader op in te gaan.

Daarnaast willen zij naar aanleiding van vragen van Adviescommissie Strafrecht weten of de regering er met deze regeling voor zorgt dat de voorlopig gehechte gedetineerden (waarbij nog de presumptie van onschuld geldt) een strikter verlofregime krijgen dan de veroordeelde gedetineerden. De leden van de VVD-fractie zouden dit mogelijk niet wenselijk vinden.

Daarnaast hebben zij er behoefte aan dat dieper wordt ingegaan op de schorsing voor bepaalde tijd van de voorlopige hechtenis bij jeugdigen. Dit zou in de meeste gevallen gaan over het naar school gaan en het afleggen van examens. Kan de regering nader ingaan op het argument van het College van procureurs-generaal dat de strafrechter beter in staat zou zijn, waar het gaat om de persoon van de jeugdige verdachte, een beslissing te nemen over de noodzaak verlof te verlenen in het kader van scholing, werk of opvoeding dan de directeur van de inrichting?

De leden van de VVD-fractie vragen of het klopt dat in zeer uitzonderlijke en humanitair dringende gevallen de directeur kan toestaan dat het verlof onbeperkt wordt uitgebreid. Klopt het dat het verlof in die gevallen onbeperkt kan zijn? Deze leden willen weten of de regering dit wenselijk vindt dan wel dat dit de bedoeling is van het wetsvoorstel.

Deze leden verzoeken de regering in te gaan op het feit dat een ambtenaar van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) of de directeur van een penitentiaire inrichting niet over het strafdossier beschikt. Zij vragen of de directeur dan wel de ambtenaar van DJI hierdoor wel een juiste afweging kan maken. Waarom wordt de rechter die de strafzaak behandeld niet ook om informatie gevraagd?

De aan het woord zijnde leden vragen wat de regering vindt van het idee dat de rechter bij een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis altijd informatie moet inwinnen bij de directeur van de inrichting en dat als de rechter van het advies afwijkt, hij/zij dit gemotiveerd moet doen.

Hebben gedetineerden recht op rechtsbijstand als zij een verzoek bij de directeur van de inrichting tot tijdelijke schorsing neerleggen? Zo nee, ook niet als zij bezwaar maken tegen de beslissing van de directeur? Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is dat zij deze bijstand moeten ontberen terwijl ze wel recht op bestand hebben als zij hun verzoek tot tijdelijke schorsing bij de rechter neerleggen? Zo nee waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat zij niet inzien wat het verschil is tussen een schorsing en een tijdelijke schorsing van de voorlopige hechtenis. Waarom moet er een verschil in benadering worden genomen? Hoe rijmt de regering dit met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waar de bevoegdheid om te beslissen over vrijheidsbeperkende maatregelen expliciet bij de rechter is neergelegd?

Kan de regering uitleggen wat materieel het verschil is tussen de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis reguleren en het niet laten plaatsvinden van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis? Bestaat het gevaar dat met het ontbreken van de bevoegdheid tot een tijdelijke schorsing de rechter zal grijpen naar de algemene niet in tijd beperkte schorsingsbevoegdheid?

Zowel de Raad van State, het OM, de Rvdr en de NOvA zijn zeer kritisch. De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert zelfs negatief. De meeste kritiek ziet op het wegnemen van de bevoegdheid van de rechter om te oordelen over een verzoek tot tijdelijke schorsing. Waarom heeft de regering gemeend om dit onderdeel toch in stand te laten? Als de bevoegdheid om te oordelen over tijdelijke schorsingen in voorlopige hechtenis bij de strafrechter blijft, zou dat materieel niet tot eenzelfde resultaat leiden als wanneer onderhavig voorstel kracht van wet krijgt? Zo nee, wat is het verschil? Zo ja, waarom deze wijziging die op zoveel weerstand stuit?

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze het wetsvoorstel de positie van minderjarigen raakt. Hoe beïnvloedt dit voorstel de positie van de kinderrechter als centrale figuur in het web rond de minderjarige? Wordt een tijdelijke schorsing om bijvoorbeeld de voortzetting van school na de detentie te garanderen niet onnodig moeilijk gemaakt?

De leden van de PVV-fractie willen weten of het klopt dat de directeur van een penitentiaire inrichting bij het nemen van een beslissing omtrent het tijdelijk verlaten van de inrichting, beschikt over het volledige strafdossier of dat hij slechts het strafbare feit kent zonder de toedracht en het gehele dossier.

De leden van de CDA-fractie vernemen graag van de regering hoe de belangen van slachtoffers door de inrichtingsdirectie expliciet kunnen worden meegewogen bij een beslissing over het tijdelijk verlaten van de inrichting. In de memorie van toelichting staat dat het voor zich spreekt dat deze belangen (samen met de veiligheid van de samenleving en het voorkomen van recidive) nadrukkelijk worden meegewogen. Maar juist in de belangen van de slachtoffers zal de inrichtingsdirectie over het algemeen weinig inzicht hebben. Kan de regering duidelijk maken in hoeverre de procedures erin voorzien dat de gevangenisdirectie hierover het OM raadpleegt?

De leden van de SP-fractie merken op dat als de regering aantoonbaar duidelijk kan maken dat de samenloop onwenselijk is en in de praktijk tot problemen leidt, de kernvraag die beantwoord moet worden dan zou zijn aan wie de bevoegdheid toekomt om te beslissen over de vraag of het de voorlopig gehechte wordt toegestaan de inrichting tijdelijk te verlaten vanwege persoonlijke omstandigheden. De regering neemt stellig het standpunt in dat deze bevoegdheid toe moet komen aan de administratie oftewel de Minister en namens deze de directeur van de penitentiaire inrichting. Maar hoe komt het dat in veel adviezen, zoals onder meer het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, een diametraal afwijkend standpunt wordt ingenomen? Waar de regering stellig is in de opvatting dat de wijze waarop de tenuitvoerlegging van de straf plaats vindt aan de administratie is, wordt in veel adviezen juist betoogd dat de voorlopige hechtenis wordt bevolen door de strafrechter en dat het dus ook aan diezelfde strafrechter is om die voorlopige hechtenis tijdelijk te onderbreken of schorsen. Hoe verklaart de regering dit verschil in opvatting?

Deze leden vragen waarom er nu bewust voor wordt gekozen de beslissing een voorlopig gehechte toe te staan de inrichting tijdelijk te verlaten onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister te brengen. Is dat nu expliciet een van de doelstellingen van dit wetsvoorstel of is dat slechts een bijeffect?

De aan het woord zijnde leden vragen aan de regering duidelijk uiteen te zetten welke gevolgen dit wetsvoorstel zal hebben. Op welke gronden kan voortaan de strafrechter oordelen over het schorsen van de voorlopige hechtenis, zoals de grond van resocialisatie? Op welke verzoeken mag de directeur voortaan exclusief beslissen? Kan worden toegelicht welke persoonlijke omstandigheden precies de reden kunnen zijn om de inrichting tijdelijk te mogen verlaten? Hoe strikt is dit? Bestaat hiervoor een limitatieve opsomming van mogelijke omstandigheden (geboorte, begrafenis, afscheid nemen van stervende dierbare etc.)? Is dit maatwerk met een ruime mate van beoordelingsvrijheid of zijn hier strikte regels voor? Hoe wordt willekeur voorkomen, zowel tussen gedetineerden binnen één inrichting als mogelijke verschillen in beleid tussen inrichtingen?

De leden van de SP-fractie vragen aan de regering wie er het meest geschikt wordt geacht om de risico’s van een tijdelijk verlof van een gedetineerde in te schatten in de fase van de voorlopige hechtenis. Beschikt de directeur over dezelfde informatie als de strafrechter die over de strafzaak moet oordelen?

Deze leden constateren dat de directeur van de penitentiaire inrichting, nadat hij het verzoek van de gedetineerde in ontvangst heeft genomen, advies moet inwinnen bij het OM. Welke adviezen moeten of mogen nog meer worden ingewonnen? Hoe eenvoudig zal dat in de praktijk zijn om die adviezen in te winnen, en wat betekent dit voor de werklast van de directeur? Betreft het hier niet allemaal informatie die bij de strafrechter reeds aanwezig is?

De aan het woord zijnde leden constateren dat een van de voorwaarden is dat de voorlopig gehechte zelfstandig kan reizen. Daarnaast mag er geen sprake zijn van vluchtgevaar en er moeten passende beveiligings- en toezichtsmaatregelen zijn genomen. Wat houdt dit zelfstandig reizen precies in? Waarom is dit als voorwaarde opgenomen? Is de voorwaarde dat er passende beveiligings- en toezichtsmaatregelen zijn genomen, niet de verantwoordelijkheid van de inrichting? Wat nu als de inrichting dit nalaat? Kan op grond daarvan het verzoek van de gedetineerde worden afgewezen? In welke gevallen zullen de beveiligingsmaatregelen wel, en in welke gevallen zullen deze niet worden genomen? Waaruit bestaan die mogelijke beveiligingsmaatregelen?

Deze leden benadrukken dat zeker bij minderjarigen het uitgangspunt moet zijn dat voorlopige hechtenis ultimum remedium moet zijn. Wat zijn nu de concrete gevolgen van dit wetsvoorstel voor jeugdigen? Leidt dit naar verwachting nu tot meer of minder voorlopige hechtenis voor jeugdigen en meer of minder mogelijkheden de voorlopige hechtenis te schorsen of tijdelijk te onderbreken?

Deze leden wijzen voorts op het commentaar van de NVvR, die stelt dat de strafrechter in de huidige praktijk de voorlopige hechtenis van de jeugdige verdachte kan schorsen in verband met het afleggen van examens. Komt aan deze praktijk nu een einde of zal het oordeel van de directeur van de inrichting in de praktijk niet anders uitvallen dan de strafrechter thans oordeelt? Ook het College van procureurs-generaal wijst hierop. Dit college noemt dit een verkeerde ontwikkeling en stelt zich op het standpunt dat de strafrechter beschikt over het strafdossier en beter in staat is om een verantwoorde beslissing te nemen over de noodzaak van het verlof in het kader van scholing, werk of opvoeding. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop. In welke gevallen zal aan een jeugdige verdachte in de toekomst nog tijdelijk verlof worden verleend?

De aan het woord zijnde leden vragen of de voorgestelde spoedprocedure bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) nu voor alle denkbare gevallen een uitkomst biedt en of de spoed die achter een verzoek kan worden gezet groot genoeg is om ook de geboorte van een kind mee te maken of bij de begrafenis van een dierbare aanwezig te zijn.

De leden van de SP-fractie vragen om een reactie op de vraag die de Adviescommissie Strafrecht opwerpt, namelijk of dit wetsvoorstel nu ook beoogt een strenger verlofregime voor voorlopig gehechte gedetineerden in te voeren. Is er nu slechts sprake van een verschuiving van deze bevoegdheid van strafrechter naar directeur van de penitentiaire inrichting of is ook inhoudelijk een wijziging beoogd?

2.3 Rechtsbescherming

De leden van de SP-fractie vragen een reactie op de opmerking van de NVvR dat dit wetsvoorstel afbreuk doet aan de bestaande rechtsbescherming door de rechter, omdat de rechtsbescherming vooraf (schorsing vragen aan de strafrechter) wordt vervangen door marginale toetsing achteraf (na de beslissing van de directeur is beroep mogelijk bij de RSJ). Ook de Rvdr noemt de voorgestelde rechtsgang veel minder effectief en allerminst gelijkwaardig aan die bij de schorsingsrechter. Graag ontvangen deze leden een reactie hierop.

3. Schorsing en de ongewenst verklaarde vreemdeling

De leden van de PvdA-fractie merken op dat voor ongewenste vreemdelingen en verdachten die naar alle waarschijnlijkheid zullen worden uit- of overgeleverd, er geen mogelijkheid meer bestaat om tijdelijke schorsing van de voorlopige hechtenis te vragen. Acht de regering deze voorlopig gehechten meer vluchtgevaarlijk dan andere voorlopig gehechten? Zo nee, wat is dan de reden dat deze groepen worden uitgesloten van tijdelijke schorsing om humanitaire reden? Deze leden kunnen zich voorstellen dat er omstandigheden denkbaar zijn waarbij medemenselijkheid zo zwaar weegt dat ongewenst verklaarde vreemdelingen of dreigende ongewenst verklaarde vreemdelingen ook in aanmerking moeten kunnen komen voor tijdelijke schorsing van de voorlopige hechtenis. Deelt de regering deze mening? Zo nee, waarom niet? Is het voorgestelde artikel 80, zevende lid, onder d, Wetboek van Strafvordering niet voldoende om bij ongewenst verklaarde vreemdelingen en gedetineerden die naar alle waarschijnlijkheid worden uitgewezen te oordelen of sprake is van vluchtgevaarlijkheid? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie lezen dat naast de twee categorieën van vreemdelingen (namelijk de ongewenst verklaarde vreemdeling en de vreemdeling van wie wordt verwacht dat die zal worden over-/uitgeleverd) die niet meer in aanmerking zullen komen voor een schorsing van de voorlopige hechtenis, wordt verwacht dat er later wellicht meer categorieën van vreemdelingen hiervoor niet meer in aanmerking kunnen komen. Dit naar aanleiding van de bevindingen van een taskforce die zich buigt over de ontkokering van de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen en de samenwerking tussen deze ketens. Deze leden willen graag weten of de regering kan aangeven wanneer de uitkomsten van deze taskforce worden verwacht en of zij vooruitlopend op de bevindingen van de betreffende taskforce aan kan geven aan welke categorieën vreemdelingen dan kan worden gedacht.

4. Toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling na het eindigen van de voorlopige hechtenis

De leden van de PvdA-fractie zien voordelen bij het voorstel om de voorwaardelijke invrijheidstelling met de daarbij behorende bijzondere voorwaarden van toepassing te verklaren op het gedetineerden waarbij de voorlopige hechtenis wordt beëindigd. Deze leden hebben echter één zorg. Zijn alle bijzondere voorwaarden van toepassing? Is het denkbaar dat bepaalde bijzondere voorwaarden zo ingrijpend zijn dat bij vrijspraak betrokkene geschaad wordt in zijn vrijheid of anderszins? Zo ja, waar moeten zij dan aan denken en hoe moet worden omgegaan met de vrijgesprokene als blijkt dat na vrijspraak hij schade heeft ondervonden van de bijzondere voorwaarden? Zijn alle bijzondere voorwaarden zinvol en doelmatig in het licht dat de verdachte gezien het hoger beroep veelal zal volhouden onschuldig te zijn? Op welke wijze wordt hier rekening mee gehouden?

De voorzitter van de commissie,

De Roon

De griffier van de commissie,

Nava


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Arib, K. (PvdA), Çörüz, C. (CDA), Roon, R. de (PVV), voorzitter, Brinkman, H. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), ondervoorzitter, Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Dibi, T. (GL), Toorenburg, M.M. van (CDA), Peters, M. (GL), Berndsen, M.A. (D66), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Steur, G.A. van der (VVD), Recourt, J. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Helder, L.M.J.S. (PVV), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Taverne, J. (VVD) en Schouten, C.J. (CU).

Plv. leden: Dijkgraaf, E. (SGP), Bouwmeester, L.T. (PvdA), Bochove, B.J. van (CDA), Dille, W.R. (PVV), Elissen, A. (PVV), Smeets, P.E. (PvdA), Kooiman, C.J.E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Karabulut, S. (SP), Tongeren, L. van (GL), Smilde, M.C.A. (CDA), Voortman, L.G.J. (GL), Pechtold, A. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Koşer Kaya, F. (D66), Kuiken, A.H. (PvdA), Liefde, B.C. de (VVD), Spekman, J.L. (PvdA), Azmani, M. (VVD), Bontes, L. (PVV), Koopmans, G.P.J. (CDA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD) en Slob, A. (CU).

Naar boven