32 853 Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VEILIGHEID EN JUSTITIE1

Vastgesteld 25 mei 2012

Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Net als ten aanzien van het wetsvoorstel 32 890Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring geldt dat de burger gerustgesteld zou moeten worden, maar gesust wordt met schijnzekerheden, aldus deze leden. Zij hebben nog enkele vragen over dit wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de termijnen voor de civielrechtelijke bevrijdende verjaring verruimt in de zin dat feiten die een strafbaar feit opleveren civielrechtelijk niet verjaren zolang zij strafrechtelijk niet verjaard zijn. Dit betekent een daadwerkelijke versterking van de positie van slachtoffers, zowel binnen het strafproces (vordering benadeelde partij) als daarbuiten. Deze leden hebben geen vragen over dit wetsvoorstel.

2. Algemeen

De leden van de VVD-fractie vinden het zeer goed denkbaar dat, gezien de bewijsregels in het Burgerlijk Wetboek, een rechtsvordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door een strafbaar feit wel tot vergoeding van de schade leidt, terwijl in de strafzaak over dezelfde zaak de verdachte wordt vrij gesproken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er wel DNA bewijs is, maar geen steunbewijs. Deze leden vragen of de regering niet vreest dat in een zaak die bijvoorbeeld na 40 jaar voor de rechter komt, door de civiele veroordeling tot vergoeding van schade – de civiele rechter kan aan het DNA bewijsmateriaal een redelijke mate van zekerheid ontlenen – de in de strafzaak vrij gesproken verdachte toch als het ware strafrechtelijk aan de schandpaal genageld wordt? Behoort het niet tot de taak van het recht om ook voor dit soort situaties waarborgen te bieden? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering.

Vervolgens stellen de leden van de VVD-fractie dat artikel 3: 310, lid 4 van het wetsvoorstel bepaalt dat de rechtsvordering tot het vergoeden van schade tegen de persoon die het strafbaar feit heeft begaan niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet door verjaring of door de dood van de aansprakelijke persoon is vervallen. Deze leden constateren dat door deze nieuwe formulering van lid 4 er een discrepantie ontstaat met civielrechtelijke slachtoffers voor wie de «gewone» verjaring blijft bestaan, met uitzondering van schade door dood of letsel. Deze leden vinden dit een onwenselijke consequentie van het wetsvoorstel. Zij vragen de regering hoe zij dit onderscheid tussen civielrechtelijke slachtoffers en strafrechtelijke slachtoffers beoordeelt en wat daarvan de rechtvaardiging is.

De leden van de D66-fractie vragen de minister in de eerste plaats naar nut en noodzaak van dit voorstel. Op zich, zo stellen zij, is het geen onsympathieke gedachte dat civiele vorderingen niet kunnen afstuiten op verjaring, zolang het recht op strafvordering van het strafbare feit waardoor de schade is ontstaan nog bestaat. En, zo merken deze leden op, met het gelijktijdig behandelde wetsvoorstel 32 890 zal dit recht op strafvordering voor een groot aantal delicten niet meer vervallen dan wel pas vervallen na 20 jaar. De civiele schadevordering zal dientengevolge in een groot aantal gevallen ook niet meer verjaren. Deze leden vragen allereerst in hoeveel gevallen in de afgelopen 20 jaren een dergelijke civiele schadevordering als vervallen werd aangemerkt, terwijl de schadeoorzaak – het strafbare feit – nog wel kon worden vervolgd. Hebben deze cijfers aanleiding gegeven tot het onderhavig wetsvoorstel? Graag een reactie van de regering.

De leden van de D66-fractie stellen dat voor een civiele schadevordering een oorzaak nodig is, alsmede het feit dat er door die oorzaak schade is geleden. In casu zal de oorzaak zijn gelegen in het strafbare feit, maar in geval de civiele vordering vooruitloopt op de strafvervolging is dat zo eenvoudig niet vast te stellen. De rechter in de civiele zaak zal dan in geval de gedaagde partij een beroep op verjaring doet een voorlopig oordeel moeten uitspreken over de vraag of hij het strafbare feit heeft gepleegd, waardoor het recht op strafvervolging nog zou bestaan. In dat geval zal de eisende partij zowel aannemelijk moeten maken dat er een strafbaar feit is gepleegd alsook dat het recht op strafvervolging nog bestaat, waarbij de eisende partij sterk afhankelijk is van de gegevens die het openbaar ministerie hem/haar verschaft. Dat is al geen eenvoudige opgave, zo merken deze leden op. De volgende hindernis is dat de civiele rechter bij de beantwoording van die vraag niet op de stoel van de strafrechter kan gaan zitten, met het gevolg dat het beroep op verjaring naar verwachting succesvol zal zijn en de verlenging van de verjaringstermijn als voorgesteld waarschijnlijk weinig effectief zal zijn. Daar komt bij, zo stellen de leden van de D66-fractie, dat de schade na verloop van een groot aantal jaren evenmin eenvoudig is vast te stellen. Dat is in zijn algemeenheid na verloop van tijd al minder en minder het geval, waarbij niet vergeten moet worden dat de schadevaststelling ook nog afhankelijk is van de aard van het strafbare feit. Is er materiële en/of immateriële schade geleden en welke parameters hebben in het laatste geval te gelden na verloop van bijvoorbeeld 20 jaar, zoals de vaak voor verschillende interpretaties vatbare begrippen als rekenrentes en inflatiecorrecties? Deze leden vernemen graag de reactie van de regering op deze reflecties.

De leden van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie zien de reactie van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Broekers-Knol

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid & Justitie, Van Dooren


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Broekers-Knol (VVD) (voorzitter), Kneppers-Heynert (VVD), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Ruers (SP), Van Bijsterveld (CDA) (vice-voorzitter), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Strik (GL), K.G. de Vries (PvdA), Knip (VVD), Hoekstra (CDA), Lokin-Sassen (CDA), Scholten (D66), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Beuving (PvdA), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Reynaers (PVV), Popken (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Ester (CU) en Swagerman (VVD).

Naar boven