Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 april 2016
Tijdens het plenaire debat over mijnbouw van 2 maart 2016 (Handelingen II 2015/16,
nr. 59, items 9 en 11) is gesproken over de door NAM aangepaste markering en benaming
van het injectiewater op de informatieborden, transportleiding en installaties van
NAM in Twente (tijdens het debat door leden van uw Kamer aangeduid als het weghalen
van «doodshoofdbordjes» door NAM). Ik heb toegezegd uw Kamer hierover schriftelijk
nader te informeren. Hierbij geef ik invulling aan deze toezegging.
Het milieu, de gezondheid van de mens en de belangen van bedrijven zijn gediend bij
wereldwijd geharmoniseerde regels omtrent de indeling en etikettering van stoffen
en mengsels voor transport, levering en gebruik. De Verenigde Naties (VN) heeft in
het begin van deze eeuw criteria voor indeling en etikettering opgesteld, hetgeen
in 2002 heeft geleid tot een wereldwijd geharmoniseerd systeem voor de indeling en
etikettering van chemische stoffen. De Europese Unie heeft de internationaal overeengekomen
criteria overgenomen in de Europese wetgeving. De Europese CLP-verordening (EG nr.
1272/2008)1 is hier het resultaat van. De CLP-verordening is van toepassing op alle sectoren
van de industrie en is juridisch bindend in alle lidstaten. Vanaf 1 juni 2015 dient
de classificatie van het injectiewater te geschieden conform de CLP-verordening.
De regels voor het etiketteren gaan uit van stoffen. Voor mengsels van stoffen is
het afhankelijk van de samenstelling van het mengsel, of etiketteren nog aan de orde
is. Hiervoor zijn in de CLP-verordening concentratiegrenzen aangegeven. Op het moment
dat de concentratie van een bepaalde stof lager is dan de aangegeven concentratiegrens,
dan is etikettering niet aan de orde. Voor het injectiewater dat van Schoonebeek naar
Twente wordt getransporteerd, is de concentratie van benzeen in het injectiewater
vermeld in de aanvraag voor de verschillende vergunningen voor de locaties in Twente.
Deze bedraagt maximaal 5 milligram per liter. De samenstelling en de hoeveelheid geherinjecteerd
injectiewater wordt jaarlijks door NAM aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gerapporteerd.
Uit de jaarrapportage van 20152 blijkt dat de gemiddelde concentratie benzeen in het injectiewater 1,5 milligram
per liter was. Dat is ver beneden de concentratiegrens voor benzeen uit de CLP-verordening,
te weten 1.000 milligram per liter. Het etiketteren van de installaties voor de doorvoer
van het injectiewater van NAM is vanuit de CLP-verordening dan ook niet aan de orde.
Het aanpassen van de borden en de stickers op de transportleiding en installaties
door NAM in Twente is conform de Europese regelgeving. Deze verordening classificeert
het injectiewater in de categorie «niet gevaarlijk».
In het debat werd ook gesproken over het variëren van de samenstelling van het injectiewater.
SodM heeft aangegeven dat injectiewater een vrij constante samenstelling heeft. De
marge ten opzichte van de concentratiegrens (1.000 milligram per liter) is dermate
groot, dat de beperkte variaties niet leiden tot een overschrijding van de concentratiegrens.
De variaties van de samenstelling van het injectiewater geven dan ook geen aanleiding
om het injectiewater een andere classificatie te geven. Overigens geldt ook voor andere
componenten dan benzeen dat de concentratie in het injectiewater ruim onder de grens
van de CLP-verordening ligt.
Tijdens het debat is kort gesproken over de naamgeving van het door NAM in de lege
gasvelden in de diepe ondergrond geherinjecteerde injectiewater. In de praktijk worden
verschillende benamingen gebruikt. De term «injectiewater» is gebruikt in de Milieueffectrapportage
«Herontwikkeling olieveld Schoonebeek» uit 2006 en in alle vergunningsaanvragen. Het
heeft daarom mijn voorkeur om die aanduiding te gebruiken. Overigens heeft de naamgeving
geen enkel gevolg voor de benodigde vergunning. De samenstelling van het injectiewater
en niet de naamgeving bepaalt welke regels van toepassing zijn.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp