32 849 Mijnbouw

Nr. 35 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2015

Op 20 juni 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak inzake de mogelijke na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg (Kamerstuk 32 849, nr. 21). Hierbij informeer ik uw Kamer nader over de stand van zaken met betrekking tot de voorgenomen financiële voorziening voor schrijnende gevallen. Tevens geef ik uw Kamer de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar mogelijke na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg. Een afschrift van mijn brief aan de fractievoorzitter van het CDA in Kerkrade is als bijlage bij deze brief gevoegd1. Hiermee geef ik invulling aan het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken van 11 februari 2015.

Technisch onderzoek

Het onderzoek naar mogelijke na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg is in uitvoering en vordert gestaag. Het technische onderzoek bestaat uit verschillende onderdelen. Het eerste deel van het onderzoek betreft het verzamelen van de benodigde data. Dat is voor een groot deel gereed. TNO heeft tot nu toe circa 6.500 oude mijnkaarten gescand en gegeorefereerd. De oude mijnkaarten zijn afkomstig van het Regionaal Historisch Centrum Limburg, het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg in Maastricht, de archieven van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), TNO en Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS). Tevens is er in Duitsland en België informatie verzameld. TNO heeft verder het REGIS-II-model voor Zuid-Limburg geactualiseerd. Dit hydrogeologische model vormt de basis waarmee mogelijke veranderingen ten gevolge van grond- of mijnwaterstijging beschreven kunnen worden.

Het tweede deel van het onderzoek betreft de analyse door IHS van de gegevens die door TNO verzameld zijn. Zeven mogelijke na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning en het stijgende mijnwater worden op dit moment onderzocht: bodemstijging, verzakkingen bij schachten, verzakkingen boven ondiepe winningen, vervuiling van grondwater, stijging van grondwater, vrijkomen van mijngas en lichte aardbevingen. Medio 2016 worden de resultaten van het technische onderzoek verwacht.

Daarnaast zullen in het kader van het technische onderzoek vijf pilotprojecten worden opgestart om actuele informatie van mogelijke gevallen van mijnschade te verzamelen en om monitoringstechnieken en mitigerende maatregelen te onderzoeken. In juni 2014 heb ik de percelen in de Annastraat te Kerkrade aangewezen als het eerste pilotproject. Inmiddels worden zowel het voormalig gebruik van (onder)grond in de Annastraat als de ondergrond ter plekke uitvoerig onderzocht. Het onderzoek naar dit eerste pilotproject zal naar verwachting over 3 maanden zijn afgerond. Op korte termijn zullen de andere 4 pilotprojecten worden geïdentificeerd en starten. De gemeenten en de provincie zijn uitgenodigd om nog 4 casus in te brengen. Tot op heden hebben zij geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Indien de regio geen casus naar voren brengt, zal mijn ministerie zelf casus bepalen om te onderzoeken.

Financiële voorziening

Op reguliere basis wordt bestuurlijk overleg gevoerd met de provincie Limburg en de betrokken voormalige mijnbouwgemeenten over het onderzoek naar mogelijke na-ijlende gevolgen van de voormalige steenkolenwinning in Zuid-Limburg en de eventueel naar aanleiding van de resultaten van dat onderzoek te treffen maatregelen. Met betrekking tot de voorgenomen financiële voorziening voor schrijnende gevallen heb ik met de provincie en de betrokken mijnbouwgemeenten afgesproken dat het om een tijdelijke voorziening gaat en de regie van deze voorziening in handen ligt van de regio. De provincie draagt zorg voor de totstandkoming van de voorziening in samenspraak met de betrokken gemeenten. Ik heb afgesproken met de regio dat het Rijk, al dan niet samen met de rechtsopvolgers van de voormalige mijnbouwbedrijven, 1 miljoen euro zal bijdragen aan de voorziening en dat de regio, de provincie samen met de betrokken gemeenten, ook 1 miljoen euro zal bijdragen. Eind april zal ik overleggen met de voormalige mijnbouwbedrijven over hun bijdrage aan de financiële voorziening.

In het bestuurlijk overleg is, conform mijn brief aan uw Kamer van 20 juni 2014, afgesproken dat de bouwtechnische veiligheid van de (hoofd)woning het uitgangspunt is voor vergoedingen ten laste van de financiële voorziening. Indien een bewoner niet veilig kan wonen en aannemelijk is dat de schade mijnbouw gerelateerd is, kan de bewoner een beroep doen op een vergoeding in natura uit de financiële voorziening. De bouwtechnische veiligheid van de woning zal dan gewaarborgd worden. Niet-urgente schadegevallen vallen niet onder de voorziening. In het bestuurlijk overleg is afgesproken dat de bijdrage van in totaal 2 miljoen euro voor de financiële voorziening niet overschreden mag worden.

De rijksbijdrage aan de financiële voorziening zal worden overgemaakt als de provincie de voorziening heeft ingericht. Het is aan de provincie en gemeenten om de voorziening zo snel mogelijk, uiterlijk voor de zomer, tot stand te brengen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven