32 827 Toekomst mediabeleid

Nr. 80 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 september 2015

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 15 juni 2015 over het Concessiebeleidsplan NPO 2016–2020 (Kamerstuk 32 827, nr. 74).

De vragen en opmerkingen zijn op 1 september 2015 aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 18 september 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Concessiebeleidsplan van de NPO en de reactie van de Staatssecretaris. De leden hebben nog een aantal vragen aan de Staatssecretaris.

In het Concessiebeleidsplan lezen de leden dat de NPO-missie als volgt is geformuleerd: «de Nederlandse Publieke Omroep verbindt en verrijkt het Nederlandse publiek met programma’s die informeren, inspireren en amuseren.» Hoe rijmt de Staatssecretaris deze missie met de scherpere taakopdracht zoals geformuleerd in de voorgestelde wetswijziging van de Mediawet?1 Is deze missie congruent met de nieuwe taakopdracht? Deelt de Staatssecretaris de mening dat amuseren geen onderdeel van de missie kan zijn, maar hooguit in dienst kan staan van de taakopdracht? Zo ja, gaat de Staatssecretaris aan de NPO voorstellen haar missie aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?

Voorts lezen de leden dat de omroepen de verhalen vertellen en het meest directe contact onderhouden met het publiek. De NPO-organisatie zou, volgens het Concessiebeleidsplan, vooral allerlei organisatorische en coördinerende rollen moeten vervullen. In de voorgestelde wetswijziging wordt echter voorgesteld om van een coördinatie- naar een sturingsorgaan over te gaan. Is de Staatssecretaris van mening dat de NPO in zijn Concessiebeleidsplan voldoende de rol als sturingsorgaan op zich gaat nemen? Zo ja, op basis waarvan stel hij dit vast? Is de Staatssecretaris het eens met de leden dat juist de NPO meer direct contact moet gaan houden met het Nederlandse publiek in vergelijking met de omroepen? Met name door het feit dat de omroepen 3,5 miljoen leden hebben, maar de NPO de publieksbetrokkenheid bij alle 17 miljoen Nederlanders zou moeten vergroten? Graag ontvangen zij een toelichting.

In de voorgestelde wijziging van Mediawet wordt het mogelijk gemaakt om genrecoördinatoren aan te stellen, dat achten de genoemde leden net als de Raad van Cultuur noodzakelijk, omdat het aanbod niet meer alleen via een enkel aanbodkanaal loopt. De NPO heeft dit ook in haar Concessiebeleidsplan opgenomen, maar stelt voor om tijdens de concessieperiode slechts één genrecoördinator aan te stellen, namelijk voor het genre drama en documentaire. De leden vinden dit niet voldoende. Is de Staatssecretaris voornemens de NPO op de noodzakelijkheid van de genrecoördinatoren te wijzen opdat vanaf de start van het Concessiebeleidsplan met meerdere genrecoördinatoren aan de slag gegaan wordt?

In het Concessiebeleidsplan lezen de leden voorts dat de NPO constateert dat zodra de wetswijziging van de Mediawet doorgang vindt externe producenten rechtstreeks programmavoorstellen kunnen doen aan de NPO. De NPO, zo valt te lezen in het Concessiebeleidsplan, «...kan deze vervolgens voorleggen aan een omroep voor coproductie»2. Is dit, met het oog op de inhoud van de voorgestelde wetswijziging, voldoende ambitieus? In de memorie van toelichting bij de voorgestelde wetswijziging wordt de NPO ook gestimuleerd om zelf actief externe producenten op te zoeken. Kan de Staatssecretaris deze proactieve rol (her)bevestigen en is hij er van overtuigd dat de NPO dit ook op zich zal nemen? Graag ontvangen de leden een toelichting.

De NPO richt ter vervanging van het Mediafonds dat per 1 januari 2017 ophoudt te bestaan een eigen fonds op, het NPO-fonds. Uit welke middelen wordt dit fonds gefinancierd? Deelt de Staatssecretaris met de leden de mening dat het vreemd is dat op het moment dat door een gerichte bezuiniging in de mediabegroting het Mediafonds verdwijnt, een andere partij die uit diezelfde begroting gefinancierd wordt een vergelijkbaar fonds opricht?

In het Concessiebeleidsplan wordt terecht ingegaan op het sterk veranderende kijkgedrag, in het bijzonder bij jongeren. In de leeftijdsgroep tussen 25 en 34 jaar is het aantal uren dat lineair televisie gekeken wordt sinds 2010 met 23 procent afgenomen, in de doelgroep tussen 18 en 24 jaar is dat percentage zelfs 32 procent. Deze jongeren kijken vaak nog wel programma’s die ook op de televisie te zien zijn geweest, maar doen dat op het moment en op het apparaat dat hen het beste past. Het is daarom begrijpelijk dat de NPO sterk in blijft zetten op andere kanalen dan het lineaire kanaal om jongeren te bereiken en te binden. Maar hoe beoordeelt de Staatssecretaris de focus voor NPO 3 op jongeren tussen 13 en 34 jaar, aangezien juist die doelgroep steeds minder geïnteresseerd is in lineaire televisie? Valt te rechtvaardigen dat een complete zender wordt gericht op een doelgroep die daar in razend tempo steeds minder in geïnteresseerd is? Graag ontvangen zij een reactie.

Voorts lezen de leden dat de NPO het non-lineaire aanbod na een bepaalde periode beschikbaar laat, maar deze wel achter een betaalmuur plaatst. Hoe rijmt de Staatssecretaris deze financiële drempel met de ambitie om meer jongeren te bereiken? Het zijn juist jongeren die veelvuldig gebruik maken van het non-lineaire aanbod. Aansluitend daarop begrijpen de leden dat de NPO haar internetactiviteiten onder de loep heeft genomen. Internetactiviteit hoort bij een eigentijdse omroep, maar op welke wijze acht de Staatssecretaris het gewaarborgd dat geschreven nieuws op websites als nos.nl niet oneerlijk concurreren met andere nieuwswebsites?

Voorts merken de leden op dat uit het Concessiebeleidsplan blijkt dat NPO radio zich richt op een beperkt aantal muziekgenres. Expliciet worden genoemd: urban, rock, pop soul&jazz, lichte muziek en klassiek. De genres pop en rock zijn in ons land al uitgebreid te horen via een breed pallet aan commerciële radiostations. Is het voor de publieke taak van de NPO noodzakelijk of wenselijk dat zoveel ruimte voor deze muziekstijlen wordt ingeruimd? Hoe wordt voorkomen dat door de brede programmering van pop en rock oneerlijke concurrentie met commerciële muziekstations ontstaat? Is het niet juist de taak van de publieke omroep om ruimhartig zendtijd in te ruimen voor die muziekstijlen waarvoor geen commerciële muziekstations beschikbaar zijn, zoals bijvoorbeeld americana, country en rockabilly? Graag ontvangen de leden een reactie.

De NPO zet met het nieuwe Concessiebeleidsplan in op een beter contact met het publiek, zo lezen de leden. Zij juichen dit toe, maar in het hoofdstuk over het verbeteren van het contact ontbreekt het betrekken van de Nederlandse kijker bij de financiële en strategische keuzes. In de voorgestelde wijziging van de Mediawet wordt de publieksbetrokkenheid een belangrijkere factor en in welke mate acht de Staatssecretaris deze gewaarborgd in het Concessiebeleidsplan? Graag ontvangen zij een toelichting. Voorts vragen de leden of het Concessiebeleidsplan in voldoende mate transparantie creëert ten aanzien van financiële keuzes die de NPO maakt. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de mate van transparantie ten aanzien van financiële keuzes in het Concessiebeleidsplan? Deelt de Staatssecretaris de mening dat de relatie met het publiek ook gediend is bij meer financiële transparantie, zo vragen de genoemde leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse en waardering kennisgenomen van het voorliggende Concessiebeleidsplan van de NPO voor de periode 2016–2020. De leden stellen vast dat het Concessiebeleidsplan een compleet en leesbaar overzicht biedt van de verschillende uitdagingen en opdrachten waar de NPO zich in de komende jaren voor gesteld ziet, zeker gezien het sterk en snel veranderend medialandschap. De leden hechten aan een sterke en toekomstbestendige publieke omroep, waarbinnen samenwerking, verbinding, innovatie en creativiteit centraal staan om een breed publiek van informatie, nieuws, cultuur, discussie en amusement te voorzien.

De leden hebben nog wel enkele vragen over het Concessiebeleidsplan van de NPO. Zo willen de leden graag een toelichting van de Staatssecretaris over de verbinding tussen het Concessiebeleidsplan en de recent gepresenteerde en nog te behandelen nieuwe Mediawet. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe hij de belangrijkste aspecten van de nieuwe Mediawet door vertaald ziet in het Concessiebeleidsplan?

Kan de Staatssecretaris voorts toelichten hoe hij zelf de door de NPO en de omroepen gekozen werkwijze beoordeelt om buitenproducenten hun nieuwe programma’s te laten pitchen bij de NPO, rekening houdend met het feit dat NPO geen zendgemachtigde is en omroepen (eind)verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud volgens de Mediawet? Denkt hij dat hiermee in voldoende mate een stabiele werkwijze is gevonden die voor nieuwe innovativiteit en creativiteit voor programma’s alsmede toegankelijkheid voor externe producenten kan zorgen?

De leden stellen in het Concessiebeleidsplan vast dat de NPO hard werkt aan een «on demand» programmadienst (NPO Plus), waarvoor zij een aanvraag heeft gedaan. Kan de Staatssecretaris toelichten of hij de analyse van de NPO deelt, rond haar kwetsbare positie in een snel en sterk veranderend (internationaal) medialandschap waarin de NPO de behoefte heeft aan een on-demand dienst naast haar reeds bestaande «gemist-dienst»? Ziet de Staatssecretaris ook de opgave om een dergelijke dienst te creëren naast de reeds bestaande platforms voor mediadiensten?

Hoe beziet de Staatssecretaris in het licht van zijn reactie de wens om hier een betaaldienst van te maken voor kijkers. Past dit in de in het regeerakkoord opgenomen uitspraak dat er gekeken kan worden naar mogelijkheden voor de publieke omroep om meer eigen inkomsten te genereren, ten behoeve van financiering van de programmering, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie hebben met grote belangstelling het Concessiebeleidsplan van de NPO ontvangen. Deze leden zijn van mening dat het unieke, hoogwaardige aanbod en de dienstverlening van de NPO van groot belang is voor onze democratische samenleving en al helemaal in een tijd waarin grote internationale mediabedrijven in toenemende mate de media- infrastructuur én navigatiemogelijkheden in handen krijgen (zowel de productie als de distributie). De publieke omroep blijft kiezen voor waarde in plaats van winst. Dat is een groot democratisch goed. Deelt de Staatssecretaris deze opvatting? In hoeverre ziet hij dat deze waarde onder druk komt te staan?

Voorts vragen de leden wat de reactie van de Staatssecretaris is met betrekking op de kritiek van de omroepen die van mening zijn, dat de drie lineaire televisiehoofdkanalen met een eigen signatuur en profiel evenwichtiger geprogrammeerd moeten worden, omdat «in de voorliggende profielen vooral NPO 3 te kwetsbaar is door de expliciete keuze voor jongeren en een beperking in domeinen».3

Er was eerder sprake van dat het aantal websites (online aanbod) flink zou worden teruggebracht. Is deze situatie nog actueel en in hoeverre steunt de staatsecretaris dit? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris dat van de acht digitale thema-tv-kanalen er waarschijnlijk vijf overblijven? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris het dat Radio 6 mogelijk gaat verdwijnen?

Alleen met live-tv lijken lineaire zenders te kunnen overleven in een mediawereld vol content on demand. In hoeverre is de verwachting dat de NPO uitzendrechten van sportevenementen kan blijven bemachtigen, zodat het toegankelijk blijft voor een groot publiek? In hoeverre vindt de Staatssecretaris het onwenselijk als grote sportevenementen, zoals voetbaltoernooien, alleen zichtbaar zijn met een betaalabonnement? Zijn er extra investeringen nodig om dat te voorkomen en is de Staatssecretaris voornemens deze te maken?

Deze leden willen weten wat er wordt bedoeld met de zin in het beleidsplan dat «Amusementsprogramma’s een essentieel onderdeel zijn van het aanbod» en dat er wordt gezocht naar «manieren om te stimuleren dat bepaalde beroepsgroepen, zoals jongeren, kennismaken met ons aanbod, en dan op zoek gaan naar meer»4. Worden amusementsprogramma dan nog wél gezien als een belangrijk aanbod van de NPO? Wat is de hoogte van het bedrag van het NPO- fonds?

De NPO schrijft dat het de komende jaren «onze aanwezigheid en expertise vooral willen versterken in de on demand-kwadranten (3 en 4).»5 Aan welk concreet aanbod moet daarbij worden gedacht, zo vragen de leden.

Er zijn plannen om NPO Plus (voor on demand-diensten en gemist-diensten) een betaalkanaal te maken. De NPO ziet dat als noodzakelijk om dit soort extra dienstverlening te kunnen financieren. Is de Staatssecretaris het met deze leden eens dat dit feitelijk het gevolg is van jarenlang bezuinigen op de publieke omroepen? Wat vindt de Staatssecretaris van deze ontwikkeling? Dat effect wordt nog verder versterkt door de verwachte daling van de reclame-inkomsten in de komende jaren. Deelt hij de mening dat dit kan leiden tot het verhogen van de drempel voor de openbare toegankelijkheid van informatie en diensten? In hoeverre is de Staatssecretaris bereid de publieke omroep financieel extra tegemoet te komen, zodat dit kan worden voorkomen, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Concessiebeleidsplan NPO 2016–2020. Deze leden hebben hier enkele vragen bij.

De leden constateren dat de Staatssecretaris aan de NPO heeft gevraagd bij het opstellen van het Concessiebeleidsplan rekening te houden met de uitgangspunten uit de visiebrief van 13 oktober 2014.6 Deze leden vragen de Staatssecretaris of hij van mening is dat met dit Concessiebeleidsplan aan dat verzoek voldaan is. De voornoemde leden wijzen hierbij onder andere op het feit dat de NPO meldt dat het aanbod is gegroepeerd binnen zeven aanboddomeinen: nieuws, opinie, samenleving, expressie, kennis, amusement en sport.7

Voorts vragen de leden welke gevolgen het voor dit Concessiebeleidsplan kan hebben als de voorgestelde wetswijziging van de Mediawet niet per 1 januari 2016 wordt ingevoerd.

De leden vragen tevens een reactie van de Staatssecretaris op de stelling in het Concessiebeleidsplan dat amusementsprogramma’s een essentieel onderdeel van het aanbod zijn, en dat deze programma’s onder andere stimuleren dat bepaalde publieksgroepen, zoals jongeren, kennismaken met het aanbod, en dan op zoek gaan naar meer.

Voor een meer integrale benadering van de programmering van het aanbod, wil de NPO ervaring opdoen en experimenteren met de inzet van genrecoördinatoren, zo lezen de leden. Deze leden vragen aan wie deze genrecoördinatoren verantwoording moeten afleggen, en hoe voorkomen wordt dat deze personen een te grote invloed op de programmering krijgen. Deelt de Staatssecretaris de mening dat de eindverantwoordelijkheid voor vorm, inhoud en redactie (waaronder de redactie op digitale themakanalen en de onderwerpkeuze voor documentaires) te allen tijde bij de omroepinstellingen ligt? Zo nee, waarom niet?

De leden lezen dat de NPO een balans wil vinden tussen enerzijds verhoging van inkomsten en anderzijds de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid van het aanbod. Deze leden vragen welke balans hiertussen voor de Staatssecretaris voldoende is om te voldoen aan de opdracht om meer eigen inkomsten te genereren met rechten ten behoeve van exploitatie, zoals verwoord in zijn visiebrief van 13 oktober 2014 over de toekomst van het publieke bestel.

Voorts merken de leden op dat het nieuw op te richten NPO-fonds op hoofdlijnen veel van de werkwijze van het huidige Mediafonds zal overnemen. De leden vragen op welke punten er wordt afgeweken van de werkwijze en wat de reden hiervoor is.

Tevens stellen zij vast dat het bestuur van het nieuw op te richten NPO-fonds zal worden gevormd door de Raad van Bestuur van de NPO.8 De leden vragen de Staatssecretaris of hij van mening is dat met deze gekozen rolverdeling voldoende onafhankelijkheid gegarandeerd is.

De leden lezen voorts in de ambities aanbodprioriteiten dat de NPO ook wil meehelpen om de journalistieke infrastructuur op regionaal en lokaal niveau op peil te houden, onder andere door de samenwerking met regionale omroepen uit te breiden. De leden zien het versterken van journalistiek vooral op lokaal niveau als een belangrijke prioriteit en vragen daarom op welke concrete wijze de NPO voornemens is om deze ambitie te verwezenlijken.

De leden vragen tot slot hoe concreet invulling zal worden gegeven aan de ambitie van de NPO om samen met NTR9 en NIBG10 specifieke aandacht voor aanbod dat zowel voor kinderen als leerkrachten aantrekkelijk is om op school te gebruiken.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Concessiebeleidsplan van de NPO voor de jaren 2016–2020. De genoemde leden wijzen erop dat de Staatssecretaris recentelijk een voorgenomen wijziging van de Mediawet naar de Kamer heeft gestuurd. In deze wijziging van de Mediawet wordt veel van het beleid aangekondigd dat zeer nauw verband houdt met de uitwerking van het Concessiebeleidsplan NPO 2016–2020. Aangezien de Kamer deze wijziging van de Mediawet nog uitvoerig zal behandelen, zowel schriftelijk als mondeling, zijn de genoemde leden van mening dat het niet nodig is het Concessiebeleidsplan NPO 2016–2020 nu uitvoerig met de Staatssecretaris te bespreken. Graag gaan de genoemde leden dat debat aan bij de behandeling van de eerder genoemde voorgestelde wijziging van de Mediawet.

Desalniettemin willen de genoemde leden de Staatssecretaris enkele korte vragen voorleggen die verband houden met de opheffing van het Mediafonds. De genoemde leden vragen of de Staatssecretaris ook van mening is dat het Concessiebeleidsplan NPO 2016–2020 nog onvoldoende duidelijkheid biedt om te kunnen oordelen over de uitvoering van de motie van het lid Verhoeven. waar het gaat om de borging van de wettelijke taak van het Mediafonds inzake de realisatie van het media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard (naar aanleiding van de overdracht van taken van het Mediafonds naar de Nederlandse Publieke Omroep).11 De genoemde leden vragen de Staatssecretaris eveneens of hij bereid is om de Kamer op korte termijn, dat wil zeggen voordat de eerder genoemde voorgestelde wijziging van de Mediawet wordt behandeld, te informeren over de uitwerking van de plannen van de NPO en over de noodzaak van garanties daarvoor in de prestatieafspraken en indien nodig via wettelijke verankering. Tot slot vragen deze leden of de Staatssecretaris vooruitlopend daarop bereid is met partijen te overleggen over de dreiging dat € 0,8 miljoen aan financiering wegvalt per 1 januari 2017 voor de ondersteuning van digital storytelling door Nederlandse producenten.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben een aantal vragen over het nieuwe Concessiebeleidsplan 2016–2020. De leden zijn tevreden dat de omroepen een stevigere rol lijken te krijgen dan aanvankelijk het plan was. Het zijn mede de omroepen die de verhalen vertellen en het directe contact onderhouden met het publiek en de creatieve sector. Er is in korte tijd al veel veranderd voor de publieke omroep. Voor de leden is het van groot belang dat verdere hervormingen heel duidelijk in samenspraak met de verschillende omroeporganisaties worden genomen. Deze leden snappen niet waarom de Staatssecretaris niet in zijn eerdere plannen voor meer samenspraak heeft gekozen? Had hij alle kritiek niet kunnen voorzien?

Het is een zeer reële vraag op welke manier «Hilversum» zich op een juiste manier gereed kan maken voor een nieuwe tijd. Het meest waarschijnlijke is een relatieve snelle ontwikkeling van het on demand kijken. De leden vragen op welke manier de publieke omroep de kosten voor het on demand kijken zo laag mogelijk probeert te houden voor het publiek.

Deze leden volgen de centralisatie en de concentratie van de NPO op de voet. Een belangrijk eerdere knelpunt is weggenomen, omroepen mogen wel hun eigen programma’s op hun eigen sites blijven aanbieden voor mensen die het willen terugkijken.

In het nieuwe plan staat concurrentie met online tv-aanbieders centraal. De leden willen ervoor waken dat concurrentie niet ten koste gaat van het verlies aan diversiteit en pluriformiteit van de publieke omroep. Wil de Staatssecretaris hierop ingaan?

De leden vragen of het reëel is om grotere transparantie rond de kosten van programma’s te eisen. De omroepen verzetten zich hier niet voor niets tegen. Hoe staat de Staatssecretaris tegenover het voorstel van de omroepen om dit hooguit per zender of per genre bekend te maken?

De leden merken op dat er per 1 januari 2016 geen levensbeschouwelijke 2.42 omroepen meer zullen zijn. Het maken van programma’s vanuit een bepaalde levensbeschouwelijke stroming is voor de leden een belangrijke opdracht van de publieke omroep. Hoe waakt de Staatssecretaris ervoor dat er niet alleen «over» bepaalde levensbeschouwelijke stromingen, maar ook «vanuit» deze stromingen programma’s gemaakt kunnen worden? In het Concessiebeleidsplan staat geschreven dat de NTR, naar verwachting als taakomroep een deel van de levensbeschouwelijke stromingen zal vertegenwoordigen. Wil de Staatssecretaris dit nader omschrijven en een stand van zaken geven? In welk proces bevinden de plannen zich? Met welke partijen worden gesprekken gevoerd? Wil hij voor de begrotingsbehandeling met een aparte brief komen over de toekomst van de voormalige 2.42 omroepen, zo vragen de genoemde leden.

Het lid van de Klein-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris en het Concessiebeleidsplan 2016–2020 van de NPO. Het Concessiebeleidsplan geeft een goed beeld van de inzet van de Raad van Bestuur NPO samen met het College van Omroepen. Het genoemde lid heeft waardering voor deze gezamenlijke inzet om zo op een verantwoorde wijze de publieke opdracht goed inhoud te geven. In het plan worden helder de mogelijkheden tot innovatie, onderscheidenheid en slagvaardigheid binnen de beperkingen van de huidige Mediawet aangegeven. In het plan wordt duidelijk het publiek voorop gesteld. Voor veel nieuwe programma’s die anders niet gemaakt zouden worden, wordt ruimte gegeven. De publieke omroep laat goed zien relevant te blijven, zo het al irrelevant dreigt te worden. Waar het publieke politiek bestel nog sterk verzuild is op basis van de verzuilde samenleving uit de vorige eeuw, is in het Concessiebeleidsplan wel ingespeeld op de maatschappelijke ontwikkeling van ontzuiling, zo meent het genoemde lid. Vraag is daarbij wel of de democratische legitimatie door de externe pluriformiteit niet in het gedrang komt. De grote betrokkenheid van veel duizenden leden van de omroepverenigingen met ieder een eigen kleur lijkt, zo merkt het lid op, beperkt aan de orde te komen (paragraaf 3.6 Met iedereen). De grote verscheidenheid in onze samenleving moet zich door dit democratisch gelegitimeerde stelsel zichtbaar kunnen blijven maken via de publieke omroep. Op welke wijze zou dit verder uitgewerkt kunnen worden?

De korte brief van de staatsecretaris van 15 juni 2015 roept een aantal vragen op. In hoeverre is het kabinetsbeleid om bestaande wetgeving ondergeschikt te willen maken aan mogelijke toekomstige wetgeving? Voorts vraagt het lid of het verwijzen naar een visiebrief niet de rechtszekerheid aantast door uitholling van vigerende wetgeving. Waarom zouden het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur met een visiebrief rekening moeten houden? Is het niet in het Nederlands rechtssysteem logischer dat zij zich in hun advisering baseren op de Mediawet zoals deze geldt? Tot slot vraagt het lid of de Staatssecretaris het Concessiebeleidsplan 2016–2020 voor 1 januari 2016 zal gaan toetsen aan de vigerende Mediawet.

II Reactie van de Staatssecretaris

Ik dank de fractieleden van VVD, PvdA, SP, CDA D66, ChristenUnie en Klein voor hun vragen en zal die in deze brief beantwoorden in dezelfde volgorde als waarin ze zijn gesteld.

Alvorens ik dat doe, wil ik enkele procedurele en algemene opmerkingen maken. Op 15 juni 2015 publiceerde de NPO het Concessiebeleidsplan 2016–2020 (hierna: concessiebeleidsplan). Ik heb het concessiebeleidsplan vervolgens conform artikel 2.21 van de Mediawet 2008 voor advies voorgelegd aan het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) en aan de Raad voor Cultuur. Deze adviezen werden op 17 september 2015 openbaar gemaakt door het Commissariaat en de Raad voor Cultuur.

In een aantal van uw vragen verzoekt u mij reeds om een inhoudelijke reactie op het concessiebeleidsplan. Ik geef in mijn antwoorden op hoofdlijnen een eerste oordeel over het concessiebeleidsplan. Mijn uiteindelijke reactie hangt nauw samen met de definitieve vorm en inhoud van het wetsvoorstel. Daarom stuur ik u na de Kamerbehandeling van het wetsvoorstel mijn integrale reactie op het concessiebeleidsplan.

Een aantal van uw vragen gaat daarnaast over de aanvragen van de NPO voor nieuwe aanbodkanalen en de aanvragen voor het stopzetten van andere. Ik kan deze vragen nog niet beantwoorden. De aanvragen voor aanbodkanalen zijn op dit moment onderdeel van de zogenaamde goedkeuringsprocedure voor nieuwe diensten.12 In lijn met deze procedure publiceerden de Raad van Cultuur en het Commissariaat op basis van de aanvragen van de NPO op 17 september hun advies. In het kader van zorgvuldigheid en behoorlijk bestuur wil ik deze adviezen over de aanvragen eerst goed bestuderen. Daarna neem ik een ontwerpbesluit, op basis van de aanvragen van de NPO, de adviezen en mijn eigen afweging. De goedkeuringsprocedure is zo ingericht dat belanghebbenden hun zienswijze kunnen indienen naar aanleiding van mijn ontwerpbesluit. Op basis van het geheel aan aanvragen, adviezen en zienswijzen neem ik ten slotte een definitief besluit.

Ik wil in de beantwoording op uw vragen niet – buiten de wettelijke goedkeuringsprocedure om – vooruitlopen op dit ontwerpbesluit.

In het concessiebeleidsplan lezen de leden van de VVD-fractie dat de NPO-missie als volgt is geformuleerd: «de Nederlandse Publieke Omroep verbindt en verrijkt het Nederlandse publiek met programma’s die informeren, inspireren en amuseren.»13 De leden vragen mij hoe ik deze missie rijm met de scherpere taakopdracht zoals geformuleerd in de voorgestelde wetswijziging van de Mediawet14? Daarnaast vragen de voorgenoemde leden mij of deze missie congruent is met de nieuwe taakopdracht? En of ik de mening deel dat amuseren geen onderdeel van de missie kan zijn, maar hooguit in dienst kan staan van de taakopdracht? Zo ja, of ik de NPO ga vragen haar missie aan te passen en zo nee, waarom niet.

Zoals de leden in het wetsvoorstel kunnen lezen, schrap ik verstrooiing uit de publieke mediaopdracht. De opdracht aan de publieke omroep wordt het aanbieden van media-aanbod dat tot doel heeft een breed en divers publiek te voorzien van informatie, cultuur en educatie. Amusement is geen kerntaak meer en kan alleen als middel worden ingezet om een informatief, educatief of cultureel doel te bereiken of een breed en divers publiek te trekken en te binden, zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht. Als de NPO de publieke mediaopdracht uitwerkt en met het toetsingskader kan aantonen dat hij aan deze opdracht voldoet, dan heeft de NPO uiteraard de vrijheid om zijn eigen aanboddomeinen vast te stellen.

In mijn brief van 6 maart 2015 heb ik de NPO gevraagd bij het opstellen van zijn Concessiebeleidsplan rekening te houden met bovenstaande uitgangspunten en een toetsingskader uit te werken op basis waarvan de publieke omroep de programmatische keuzes maakt.15 Ook moet de NPO kunnen aantonen dat bij amusementsprogramma’s, het daarmee bereikte publiek ook naar het overige aanbod van informatieve, educatieve en culturele aard kijkt en luistert. In het advies van het Commissariaat lees ik kritiek op het ontbreken van heldere criteria waaruit blijkt dat een programma informatief, cultureel of educatief van aard is. Tevens adviseert het Commissariaat dat de publieke omroep duidelijker moet maken hoe de publieke mediaopdracht wordt getoetst. Het concessiebeleidsplan bevat dus nog niet het op de publieke mediaopdracht gebaseerde toetsingskader waar ik om gevraagd heb. Zonder dat toetsingskader kan de publieke omroep niet aantonen dat hij aan de opdracht voldoet. Zoals ik in de inleiding schreef, kom ik op dit punt uitgebreider terug in mijn schriftelijke reactie op het concessiebeleidsplan. In die brief zal ik zeker ingaan op de discrepantie die ik zie tussen het wetsvoorstel en de onvolledige uitwerking van de publieke mediaopdracht in een toetsingskader in het concessiebeleidsplan.

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de omroepen de verhalen vertellen en het meest directe contact onderhouden met het publiek. De NPO-organisatie zou, volgens het concessiebeleidsplan, vooral allerlei organisatorische en coördinerende rollen moeten vervullen. In de voorgestelde wetswijziging wordt echter voorgesteld om van een coördinatie- naar een sturingsorgaan over te gaan. De leden vragen mij of ik van mening ben dat de NPO in zijn concessiebeleidsplan voldoende de rol als sturingsorgaan op zich gaat nemen? Zo ja, op basis waarvan stel ik dit vast, zo vragen de leden mij.

Ik wil met dit wetsvoorstel bereiken dat er beter samengewerkt wordt, vanuit één gezamenlijke strategie. Hoewel de NPO stappen zet, constateer ik, evenals de Raad voor Cultuur, dat het de NPO op dit moment nog onvoldoende gelukt is om als sturingsorgaan op te treden. Het is duidelijk dat de spanning in het bestel tussen de belangen van de individuele omroeporganisaties en die van de publieke omroep als geheel tot compromissen heeft geleid. Ik constateer bijvoorbeeld in het concessiebeleidsplan dat de NPO gaat experimenteren met slechts één genrecoördinator. Ook is onduidelijk hoe deze genrecoördinatoren zich verhouden tot netcoördinatoren. Ik vind, evenals de Raad voor Cultuur, de uitwerking hiervan te vaag en te weinig ambiteus. Hier zal ik in mijn formele reactie op het concessiebeleidsplan ook op terugkomen.

Dat de NPO het nog onvoldoende gelukt is om als sturingsorgaan op te treden, toont ook aan dat het wetsvoorstel nodig is om de NPO meer sturingsmiddelen te geven. Ik verwacht dat nadat deze wet is aangenomen de NPO meer mogelijkheden heeft om als sturingsorgaan op te treden.

De leden van de VVD-fractie vragen mij of ik het met hen eens ben dat juist de NPO meer direct contact moet gaan houden met het Nederlandse publiek in vergelijking met de omroepen? Met name door het feit dat de omroepen 3,5 miljoen leden hebben, maar de NPO de publieksbetrokkenheid bij alle 17 miljoen Nederlanders zou moeten vergroten? Graag ontvangen zij een toelichting.

Ik ben, met de leden van de VVD-fractie, van mening dat de NPO de taak heeft om zorg te dragen voor de betrokkenheid van alle Nederlanders bij de publieke omroep. De omroeporganisaties vervullen een belangrijke taak in het betrekken van hun leden en achterban. Dat doen zij via hun leden- en verenigingsraden en in samenwerkingsverbanden met maatschappelijke organisaties. Zij doen dit echter vooral bij hun eigen programma’s en vanuit hun eigen identiteit. De NPO zou met name het gesprek moeten zoeken met de samenleving over de programmering als geheel en daarbij na moeten gaan in hoeverre deze tegemoet komt aan de behoeftes in de samenleving. Daarom wordt de positie van de NPO in het wetsvoorstel gewijzigd van coördinatie- en samenwerkingsorgaan in sturings- en samenwerkingsorgaan van de landelijke publieke omroep. De NPO bepaalt en bewaakt voortaan de koers van de gehele publieke omroep en krijgt de taak om zorg te dragen voor de betrokkenheid van het publiek bij de invulling van het media-aanbod. In het concessiebeleidsplan beschrijft de NPO dat het publiek betrokken wordt bij programmatische keuzes van de NPO (bijvoorbeeld via digitale consultaties) en dat het publiek ideeën kan aandragen.

In bovengenoemd wetsvoorstel wordt ook de taak van de raad van toezicht van de NPO verbreed en wordt zijn positie verstevigd. Er wordt meer nadruk gelegd op de toezichttaak voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht door de gehele publieke omroep. Hierbij handelt de raad van toezicht van de NPO vanuit het publieke belang van alle Nederlanders.

In de voorgestelde wijziging van Mediawet wordt het mogelijk gemaakt om genrecoördinatoren aan te stellen, dat achten de leden van de VVD-fractie net als de Raad van Cultuur noodzakelijk, omdat het aanbod niet meer alleen via een enkel aanbodkanaal loopt. De NPO heeft dit ook in haar concessiebeleidsplan opgenomen, maar stelt voor om tijdens de concessieperiode slechts één genrecoördinator aan te stellen, namelijk voor het genre drama en documentaire. De leden van de VVD-fractie vinden dit niet voldoende. En vragen mij of ik voornemens ben de NPO op de noodzakelijkheid van de genrecoördinatoren te wijzen, opdat vanaf de start van het concessiebeleidsplan met meerdere genrecoördinatoren aan de slag gegaan wordt?

Ik constateer in het concessiebeleidsplan dat de NPO gaat experimenteren met slechts één genrecoördinator. Ook is onduidelijk hoe deze genrecoördinatoren zich verhouden tot netcoördinatoren. Ik vind, evenals de Raad voor Cultuur, de uitwerking in het concessiebeleidsplan op het punt van de genrecoördinatoren te vaag en te weinig ambitieus. Ik kom hier nog op terug in mijn schriftelijke reactie op het concessiebeleidsplan.

In het Concessiebeleidsplan lezen de leden voorts dat de NPO constateert dat zodra de wetswijziging van de Mediawet doorgang vindt, externe producenten rechtstreeks programmavoorstellen kunnen doen aan de NPO. De NPO, zo valt te lezen in het Concessiebeleidsplan, «...kan deze vervolgens voorleggen aan een omroep voor coproductie»16. Is dit, met het oog op de inhoud van de voorgestelde wetswijziging, voldoende ambitieus, zo vragen de leden mij.

Ik heb kritische geluiden gehoord van de Onafhankelijke Televisie Producenten (OTP), Film Producenten Nederland (FPN), Documentaire Producenten Nederland (DPN), Vereniging Nederlandse Animatie Producenten (VNAP) en het Filmfonds over de manier waarop in het concessiebeleidsplan de toegang voor externe partijen is uitgewerkt.

In relatie tot buitenproducenten en de toegang tot het bestel, is de werkwijze die ik met het wetsvoorstel beoog als volgt. De NPO beoordeelt en kiest voorstellen van externe partijen en kan ook zelf op externe partijen af stappen. Als de NPO voorstellen van externe producenten wil realiseren, maakt zij met hen vooraf afspraken over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten. Daarbij ga ik er vanuit dat de NPO zich als een redelijke onderhandelingspartner opstelt en de positie van rechthebbenden respecteert. De kaders die de NPO met de externe partij vaststelt, vormen de basis voor de uitvoering. In de praktijk betekent het dat omroeporganisaties en taakorganisaties zich vervolgens kunnen verbinden aan het voorstel van de externe partij. Ook omroeporganisaties met een voorlopige erkenning hebben die mogelijkheid. De omroeporganisaties kennen de kaders die de NPO meegeeft voor de productie, dus die kunnen ze meenemen bij hun afweging om zich aan te bieden als co-producent. Als de NPO vindt dat een voorstel niet aansluit bij één van de omroeporganisaties of als er geen geïnteresseerde omroeporganistaies zijn, kan de NTR verplicht worden om zich te verbinden aan het voorstel binnen de kaders die de NPO gegeven heeft. De omvang van de rol die de omroep in de samenwerking met de externe partij kan nemen en de verdeling van de rechten is afhankelijk van de kaders die de NPO heeft gesteld en van de vraag of het alleen gaat om een idee of om een meer uitgewerkt programmaconcept.

Voor wat betreft de rol van de NPO bij het openstellen van het bestel voor externe partijen constateer ik verder dat de manier waarop de NPO dit in het concessiebeleidsplan uitwerkt niet conform mijn wetsvoorstel is. De Raad voor Cultuur wijst daar ook op. Ik lees bijvoorbeeld dat de omroeporganisaties de afspraken die de NPO met externe partijen maakt over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten nog kunnen aanpassen.17 Dat is niet de werkwijze die ik met mijn wetsvoorstel beoog. Ik kom hier op terug in mijn reactie op het concessiebeleidsplan.

In de memorie van toelichting bij de voorgestelde wetswijziging wordt de NPO ook gestimuleerd om zelf actief externe producenten op te zoeken. De leden van de VVD-fractie vragen mij of ik deze proactieve rol kan (her)bevestigen en willen weten of ik er van overtuigd ben dat de NPO dit ook op zich zal nemen? Graag ontvangen de leden een toelichting.

Het doel van de wetswijziging is inderdaad dat de NPO zelf proactief op zoek gaat naar partijen met goede ideeën voor de programmering. Het gaat om vernieuwing, de invulling van witte vlekken in de programmering en het versterken van de relatie met het publiek en maatschappelijke en culturele instellingen. Deze proactieve rol van de NPO vergroot de pluriformiteit van de programmering. Ik lees in het concessiebeleidsplan dat de NPO deze proactieve rol gaat invullen zodra mijn wetsvoorstel in werking is getreden. Ook zal hij jaarlijks aangeven voor welke doelgroepen of genres hij innovatieve concepten of talenten zoekt. In mijn schriftelijke reactie op het plan reageer ik integraal op de manier waarop de NPO de toegang van externe partijen uitwerkt.

De NPO richt ter vervanging van het Mediafonds dat per 1 januari 2017 ophoudt te bestaan een eigen fonds op, het NPO-fonds. Uit welke middelen wordt dit fonds gefinancierd, zo vragen de leden van de VVD-fractie mij.

Het NPO-fonds wordt binnen de NPO-organisatie geplaatst. Jaarlijks wordt er vanuit het programmabudget 16,6 miljoen euro toegewezen voor ontwikkeling en vervaardiging van producties die middels een onafhankelijke toets door een adviescommissie zijn beoordeeld op hoogwaardige kwaliteit en talentontwikkeling. De oormerking van het budget zal in de prestatieafspraken worden vastgelegd en ook jaarlijks transparant worden verantwoord.

Deel ik, met de leden van de VVD-fractie, de mening dat het vreemd is dat op het moment dat door een gerichte bezuiniging in de mediabegroting het Mediafonds verdwijnt, een andere partij die uit diezelfde begroting gefinancierd wordt een vergelijkbaar fonds opricht?

Het oprichten van het NPO-fonds is het logische vervolg op de uitwerking van de motie Verhoeven.18 De NPO heeft binnen de bestaande budgetten voor programmering jaarlijks 16,6 miljoen euro geoormerkt voor ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard (zijnde Nederlandse documentaires, drama en andere culturele mediaproducties). Dit is het type producties dat tot en met 2016 door het Mediafonds wordt gestimuleerd. Het Mediafonds werkt ten dienste van de publieke omroep. Het is mijns inziens logisch dat de NPO, gezien zijn publieke mediaopdracht, een NPO-fonds opzet waar programmamakers direct programmavoorstellen kunnen indienen, onder andere gericht op ontwikkeling en vervaardiging van media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard.

In het concessiebeleidsplan wordt terecht ingegaan op het sterk veranderende kijkgedrag, in het bijzonder bij jongeren. In de leeftijdsgroep tussen 25 en 34 jaar is het aantal uren dat lineair televisie gekeken wordt sinds 2010 met 23 procent afgenomen, in de doelgroep tussen 18 en 24 jaar is dat percentage zelfs 32 procent. Deze jongeren kijken vaak nog wel programma’s die ook op de televisie te zien zijn geweest, maar doen dat op het moment en op het apparaat dat hen het beste past. Het is daarom begrijpelijk dat de NPO sterk in blijft zetten op andere kanalen dan het lineaire kanaal om jongeren te bereiken en te binden. Maar hoe beoordeel ik de focus voor NPO 3 op jongeren tussen 13 en 34 jaar, aangezien juist die doelgroep steeds minder geïnteresseerd is in lineaire televisie, zo vragen de leden van de VVD-fractie mij. Verder vragen de leden van de VVD-fractie mij of valt te rechtvaardigen dat een complete zender wordt gericht op een doelgroep die daar in razend tempo steeds minder in geïnteresseerd is. Graag ontvangen zij een reactie.

Het aandeel van lineair kijken in de totale kijktijd van Nederlanders daalt inderdaad, met name onder jongeren in de leeftijdsgroepen onder de 34 jaar. Dit is een internationale trend. Een recente enquête van het Nederlandse onderzoeksbureau Telecompaper geeft aan dat Nederlandse jongeren onder 20 nog maar 30 procent van hun «video time» besteden aan traditionele, lineaire televisie.19 Een rapport van PWC uit juli 2015 wijst daarnaast op Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat huishoudens met Netflix minder traditionele televisie kijken dan huishoudens zonder Netflix.20

Hoe gaat de publieke omroep jongeren bereiken met publiek, aansprekend en innovatief aanbod? Dat is wat mij betreft één van de belangrijkste opgaven voor de NPO de komende jaren. De NPO zet daar zelf al stappen in door nieuwe kanalen te gebruiken om mensen – en in het bijzonder jongeren – te bereiken, zoals apps, games en platforms als Instagram en Snapchat. Het wetsvoorstel geeft de NPO daarnaast de mogelijkheden om flexibeler te programmeren met lineair én non-lineair media-aanbod, zodat beter kan worden aangesloten op bovenstaande trends.

Gezien het veranderende kijkgedrag van in het bijzonder jongeren zou ik me voor kunnen stellen dat NPO3 – als specifiek op jongeren gericht programmakanaal – op termijn een digitaal programmakanaal wordt. En dat aanbod voor jongeren grotendeels alleen on demand beschikbaar wordt. Op dit moment kijkt echter nog altijd een deel van de doelgroep van kijkers tot 34 jaar lineair. NPO3 sluit aan bij de interesses van deze groep en brengt tegelijkertijd het non-lineaire jongerenaanbod bij hen onder de aandacht. NPO3 is daarmee ook een uithangbord voor on demand-kanalen, websites en portals waar allerlei mogelijkheden tot interactie zijn. Dit raakt ook de aanvraag voor het nieuwe aanbodkanaal NPO3.nl en zal onderdeel zijn van mijn ontwerpbesluit over NPO3.nl.

Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de NPO het non-lineaire aanbod na een bepaalde periode beschikbaar laat, maar deze wel achter een betaalmuur plaatst. Hoe rijm ik deze financiële drempel met de ambitie om meer jongeren te bereiken, zo vragen de leden.

Deze vraag raakt aan de lopende aanvraag van de NPO voor het aanbodkanaal NPO Plus. Zoals ik in mijn inleiding heb geschreven kan ik op dit moment nog niet ingaan op vragen over nieuwe aanbodkanalen. De aanvragen voor aanbodkanalen zijn op dit moment onderdeel van de zogenaamde goedkeuringsprocedure voor nieuwe diensten.21 In het kader van zorgvuldigheid en behoorlijk bestuur wil ik deze adviezen over de aanvragen van de Raad voor Cultuur en het Commissariaat eerst goed bestuderen. Daarna neem ik een ontwerpbesluit, op basis van de aanvragen van de NPO, de adviezen en mijn eigen afweging. Ik wil in de beantwoording op uw vragen niet – buiten de wettelijke goedkeuringsprocudere om – vooruitlopen op dit ontwerpbesluit.

Het zijn juist jongeren die veelvuldig gebruik maken van het non-lineaire aanbod. Aansluitend daarop begrijpen de leden van de VVD-fractie dat de NPO haar internetactiviteiten onder de loep heeft genomen. Internetactiviteit hoort bij een eigentijdse omroep, maar op welke wijze acht ik het gewaarborgd dat geschreven nieuws op websites als nos.nl niet oneerlijk concurreren met andere nieuwswebsites, zo vragen de leden van de VVD-fractie mij.

Ik beschrijf in mijn wetsvoorstel hoe het mediagebruik verandert. Ik beschrijf ook dat het publieke aanbod daar moet zijn waar het publiek is. Én waar het publiek in de nabije toekomst zal zijn. Daarom moet de publieke omroep ook publieke content aanbieden op digitale platforms.

Dat geldt ook voor de nieuwsvoorziening door de NOS op digitale platforms. Ik vind het belangrijk dat het publiek toegang heeft tot een onafhankelijke, kwalitatief hoogwaardige publieke nieuwsvoorziening – ongeacht het platform. Deze betrouwbare en continue nieuwsvoorziening is een belangrijke bestaansreden van de publieke omroep.

Dat betekent niet dat de publieke omroep en de NOS zomaar alles mogen ondernemen en ontwikkelen. Bij elk programma en elke dienst moet de publieke omroep zich afvragen of het past bij de publieke mediaopdracht en of het onderscheidend genoeg is. En bij nieuwe aanbodkanalen moet vooraf toestemming worden gevraagd via de zogenoemde nieuwe dienstentoets. Als onderdeel van die toets kunnen belanghebbende (markt)partijen hun zienswijze geven over een nieuw aanbodkanaal. Deze zienswijzen neem ik op een zorgvuldige en evenwichtige manier mee in mijn besluiten over de nieuwe aanbodkanalen. Overigens heb ik in het debat over mijn toekomstvisie toegezegd de Nederlandse procedure met toetsen in het buitenland te vergelijken.22 Dat onderzoek ontving ik op 14 september 2015. Uw Kamer ontvangt dit onderzoek, inclusief mijn reactie hierop, voor het debat over het wetsvoorstel.

Voorts merken de leden op dat uit het concessiebeleidsplan blijkt dat NPO radio zich richt op een beperkt aantal muziekgenres. Expliciet worden genoemd: urban, rock, pop soul&jazz, lichte muziek en klassiek. De genres pop en rock zijn in ons land al uitgebreid te horen via een breed pallet aan commerciële radiostations. Is het voor de publieke taak van de NPO noodzakelijk of wenselijk dat zoveel ruimte voor deze muziekstijlen wordt ingeruimd, zo vragen de leden van de VVD-fractie mij.

Het is aan de publieke omroep om te bepalen hoe hij de publieke mediaopdracht optimaal kan uitvoeren. De NPO heeft in het concessiebeleidsplan gekozen voor de door de leden van de VVD-fractie aangehaalde genres. Het klopt dat deze genres ook binnen het commerciële domein worden aangeboden. Dat hetzelfde genre wordt uitgezonden betekent overigens niet dat dezelfde muziek te horen is. Uit onderzoek blijkt dat circa 50 procent van de muziek die 3FM draait niet op 538 of Q-Music te horen is.23 Naast het draaien van muziek vervult radio meer functies voor luisteraars. Het gaat bij radio naast de muziekselectie juist om de omlijsting ervan; het gehele profiel van een station. Dus het type dj’s, de programma-items en de aandacht aan nieuws (NPO op 3FM) et cetera. De Raad voor Cultuur schrijft dat de publieke omroep zich ook op minder populaire genres moet richten. Door de publieke mediaopdracht met het wetsvoorstel aan te scherpen, moet het aanbod op de radio dus ook meer onderscheidend en publieker. Ik kom hier bij de beoordeling van het concessiebeleidsplan op terug. Ook neem ik nog een ontwerpbesluit over het voorstel van de NPO om te stoppen met Radio 6 en de aanvraag van nieuwe themakanalen.

Hoe wordt voorkomen dat door de brede programmering van pop en rock oneerlijke concurrentie met commerciële muziekstations ontstaat, zo vragen de leden van de VVD-fractie mij.

In antwoord op de vorige vraag van leden van de VVD-fractie schreef ik dat het naast de unieke muziektitels juist ook gaat over het profiel van het radiostation. Het type dj’s, de items, maar vooral ook de ruimte voor jong talent en innovatie. Ik vind dat de publieke omroep zowel op het vlak van unieke muziektitels als op het profiel van een radiostation het verschil met commerciële zenders moet laten zien. Door aan de verscherpte publieke mediaopdracht te voldoen zal bovendien het onderscheid met de commerciële pop- en rockstations ook nadrukkelijker hoorbaar moeten zijn.

Is het niet juist de taak van de publieke omroep om ruimhartig zendtijd in te ruimen voor die muziekstijlen waarvoor geen commerciële muziekstations beschikbaar zijn, zoals bijvoorbeeld americana, country en rockabilly? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie.

Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat de publieke omroep juist aandacht aan minder commerciële genres moet besteden. De NPO zal daarbij scherpe keuzes moeten maken om met de beschikbare middelen verschillende genres en doelgroepen te bedienen. De toegevoegde publieke waarde zit zowel in de muziekselectie als in de omlijsting ervan. In de muziekselectie ontstaat toegevoegde waarde bijvoorbeeld door nummers of artiesten als eerste te ontdekken of door muziek te draaien die elders niet of minder aan bod komt. Ook door een podium te zijn voor nieuw Nederlands talent en door veel aandacht te besteden aan concerten en festivals, kan een publieke zender zich onderscheiden. Dit hoeft niet alleen via de radiozenders, maar ook – aansluitend op veranderd mediagebruik – via zenderportals en social media.

Ik teken hierbij graag aan dat de door de leden genoemde genres (net als commerciële genres als rock- en popmuziek) op platformen zoals YouTube, Spotify et cetera beschikbaar zijn en dat er vele gratis online non-stop kanalen zijn te beluisteren. Het onderscheidende karakter gaat daarom dus juist over het geheel (presentatie en muziek), waarbij een afweging over de inzet van publieke middelen moet worden gemaakt, inclusief verschillende muziekstijlen. Ik kan me daarnaast ook voorstellen dat de NPO een betere gidsfunctie door het muzieklandschap zou kunnen vervullen door ook naar nieuwe muziek – die op de hoofdzenders niet wordt gedraaid – te verwijzen in het digitale domein. De NPO heeft in zijn concessiebeleidsplan hierover opgenomen dat hij een belangrijke functie wil vervullen in het gidsen naar als curator van waardevolle content van (publieke) aanbieders.

De NPO zet met het nieuwe concessiebeleidsplan in op een beter contact met het publiek, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Zij juichen dit toe, maar in het hoofdstuk over het verbeteren van het contact ontbreekt het betrekken van de Nederlandse kijker bij de financiële en strategische keuzes. In de voorgestelde wijziging van de Mediawet wordt de publieksbetrokkenheid een belangrijkere factor en in welke mate acht de ik deze gewaarborgd in het concessiebeleidsplan, zo vragen de leden van de VVD-fractie mij.

De NPO beschrijft in het concessiebeleidsplan dat het publiek de mogelijkheid krijgt om te reageren op voornemens of programma-ideeën. Bijvoorbeeld via (digitale) consultaties. Ook gebruikt de NPO sociale media en andere digitale platforms om het publiek te betrekken. Ik vind het belangrijk dat de NPO deze instrumenten actief inzet voor zowel strategische als financiële keuzes. Bij het betrekken van het publiek hoort ook verantwoording. Op het gebied van transparantie over de kosten van de programmering zet de NPO een eerste stap, maar ik vind dat nadere stappen nodig zijn, zoals ik ook in het volgende antwoord toelicht. Ik kom uitgebreider op de betrokkenheid van het publiek terug in mijn schriftelijke reactie op het concessiebeleidsplan.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie mij of het concessiebeleidsplan in voldoende mate transparantie creëert ten aanzien van financiële keuzes die de NPO maakt. Hoe beoordeel ik de mate van transparantie ten aanzien van financiële keuzes in het concessiebeleidsplan, zo vragen de leden van de VVD-fractie mij.

Ik vind het belangrijk dat organisaties die met publiek geld werken transparant opereren. De publieke omroep zou uit zichzelf een open houding over transparantie en verantwoording moeten hebben en deze houding zie op dit moment niet. Als de publieke omroep achteraf gevraagd wordt om meer openheid te geven over de kosten van de programma’s, dan vind ik dat zij dat moeten geven. Geheimzinnigheid over gemaakte kosten, zoals bij het Koningslied of de samenvattingen van het Eredivisievoetbal, doet afbreuk aan de legitimiteit van de publieke omroep. Het publiek moet inzicht kunnen krijgen in de keuzes die de publieke omroep maakt en de prioriteiten die hij stelt. Ook draagt transparantie bij aan de legitimatie van die keuzes en het vertrouwen in de publieke omroep. Transparantie versterkt tegelijkertijd het bewustzijn bij de publieke omroep dat er gewerkt wordt met publiek geld.

Openheid over de kosten van de programma’s draagt ook bij aan een goed functionerend open bestel. Als externe producenten achteraf weten wat een programma heeft gekost, kunnen zij inschatten of zij een kwalitatief publiek programma voor een lagere prijs kunnen aanbieden aan de NPO. Of voor het zelfde geld een kwalitatief beter programma. De creatieve competitie wordt versterkt als de NPO meer kwalitatief goede, publieke voorstellen krijgt voor een scherpe prijs. Ook de Onafhankelijke Televisieproducenten (OTP) zijn sterk voorstander van transparantie van de kosten van programma’s achteraf, omdat dit leidt tot een gelijke informatiepositie voor alle betrokkenen.24 Verder vind ik het belangrijk dat de publieke omroep ook vooraf transparantie creëert over de bedragen die beschikbaar zijn voor het verzorgen van media-aanbod. Het draagt bij aan de creatieve competitie en een goed werkend open bestel, als er ook vooraf een gelijke informatiepositie is tussen omroeporganisaties en de externe partijen die voorstellen bij de NPO willen indienen. Dit is ook een wens van de OTP. De Raad voor cultuur concludeert in zijn advies over het concessiebeleidsplan dat via de geld-op-schema systematiek aan buitenproducenten en omroepen duidelijk moet worden gemaakt welk bedrag beschikbaar is voor een productie.25 Ook het Commissariaat schrijft in zijn advies dat transparantie over de kosten bijdraagt aan het daadwerkelijk openen van het bestel en het daarbij creëren van gelijke kansen voor omroepen en externe producenten.26

Eerder al heb ik de NPO in een brief in maart 2015 gevraagd om achteraf per programma openheid te geven over de gemaakte kosten en om in het concessiebeleidsplan uit te werken hoe zij meer transparantie over de kosten gaat vormgeven. De NPO zet in het concessiebeleidsplan een eerste stap naar meer transparantie, namelijk openheid over de kosten per net en zender, verdeeld over de domeinen. Ik vind echter dat nadere stappen nodig zijn. In het wetsvoorstel heb ik verduidelijkt dat er bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop achteraf inzicht wordt geboden in de kosten van de programmering. Dit biedt de ruimte om de mate van transparantie nader uit te werken.

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie mij of de relatie met het publiek ook gediend is bij meer financiële transparantie?

De relatie met het publiek is zeker gediend bij meer financiele transparantie. Het publiek heeft recht op inzicht in de keuzes van de publieke omroep en de prioriteiten die hij stelt bij de besteding van publieke middelen. Het draagt, zoals ik hierboven beschrijf, bij aan de legitimatie van de keuzes van en het vertrouwen in de publieke omroep.

De leden van de PvdA-fractie willen graag een toelichting van mij over de verbinding tussen het concessiebeleidsplan en de recent gepresenteerde en nog te behandelen nieuwe Mediawet. De leden vragen mij toe te lichten hoe ik de belangrijkste aspecten van de nieuwe Mediawet doorvertaald zie in het concessiebeleidsplan?

Ik heb de NPO gevraagd om bij het opstellen van het concessiebeleidsplan rekening te houden met de uitgangspunten en voorstellen uit het wetsvoorstel en mijn toekomstvisie van 13 oktober 2014. Zoals ik in antwoorden op diverse vragen van de fractieleden aangeef, zie ik dat de NPO stappen in de goede richting zet. Wel vind ik, evenals de Raad voor Cultuur en het Commissariaat, dat op onderdelen de voorstellen uit mijn wetsvoorstel onvoldoende zijn uitgewerkt.

Voor wat betreft de openheid van het bestel constateer ik bijvoorbeeld dat de manier waarop de NPO dit in het concessiebeleidsplan uitwerkt niet conform mijn wetsvoorstel is. De Raad voor Cultuur wijst daar ook op. Ik lees bijvoorbeeld dat de omroeporganisaties de afspraken die de NPO met externe partijen maakt over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten nog kunnen aanpassen.27 Dat is niet de werkwijze die ik met het wetsvoorstel beoog, en dit kan de creatieve competitie bemoeilijken.

Daarnaast constateer ik, evenals de Raad voor Cultuur, dat het de NPO op dit moment nog onvoldoende gelukt is om als sturingsorgaan op te treden. Het is duidelijk dat de spanning in het bestel tussen de belangen van de individuele omroeporganisaties en die van de publieke omroep als geheel tot compromissen hebben geleid. Dit toont ook aan dat het wetsvoorstel nodig is om de NPO meer sturingsmiddelen te geven.

Ik vind het belangrijk dat de Kamer zich een oordeel vormt over het wetsvoorstel, alvorens ik een integrale reactie geef op het concessiebeleidsplan van de NPO. Daarom stuur ik u na het debat over het wetsvoorstel mijn integrale reactie op het concessiebeleidsplan.

Kan ik voorts toelichten hoe ik zelf de door de NPO en de omroepen gekozen werkwijze beoordeel om buitenproducenten hun nieuwe programma’s te laten pitchen bij de NPO, rekening houdend met het feit dat NPO geen zendgemachtigde is en omroepen (eind)verantwoordelijk zijn voor vorm en inhoud volgens de Mediawet? Denk ik dat hiermee in voldoende mate een stabiele werkwijze is gevonden die voor nieuwe innovativiteit en creativiteit voor programma’s alsmede toegankelijkheid voor externe producenten kan zorgen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie mij.

Ik heb kritische geluiden gehoord van de Onafhankelijke Televisie Producenten (OTP), Film Producenten Nederland (FPN), Documentaire Producenten Nederland (DPN), Vereniging Nederlandse Animatie Producenten (VNAP) en het Filmfonds over de manier waarop in het concessiebeleidsplan de toegang voor externe partijen is uitgewerkt.

In relatie tot buitenproducenten en de toegang tot het bestel, is de werkwijze die ik met het wetsvoorstel beoog als volgt. De NPO beoordeelt en kiest voorstellen van externe partijen en kan ook zelf op externe partijen af stappen. Als de NPO voorstellen van externe producenten wil realiseren, maakt zij met hen vooraf afspraken over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten. Daarbij ga ik er wel vanuit dat de NPO zich als een redelijke onderhandelingspartner opstelt en de positie van rechthebbenden respecteert. Deze kaders vormen de basis voor de uitvoering. In de praktijk betekent het dat omroeporganisaties en taakorganisaties zich vervolgens kunnen verbinden aan het voorstel van de externe partij. Ook omroeporganisaties met een voorlopige erkenning hebben die mogelijkheid. De omroeporganisaties kennen de kaders die de NPO meegeeft voor de productie, dus die kunnen ze meenemen bij hun afweging om zich aan te bieden als co-producent. Als de NPO vindt dat een voorstel niet aansluit bij één van de omroeporganisaties of als er geen geïnteresseerde omroeporganisaties zijn, kan de NTR verplicht worden om zich te verbinden aan het voorstel binnen de kaders die de NPO gegeven heeft. De omvang van de rol die de omroep in de samenwerking met de externe partij kan nemen en de verdeling van de rechten is afhankelijk van de kaders die de NPO heeft gesteld en van de vraag of het alleen gaat om een idee of om een meer uitgewerkt programmaconcept.

Voor wat betreft de rol van de NPO bij het openstellen van het bestel voor externe partijen constateer ik verder dat de manier waarop de NPO dit in het concessiebeleidsplan uitwerkt niet conform mijn wetsvoorstel is. De Raad voor Cultuur wijst daar ook op. Ik lees bijvoorbeeld dat de omroeporganisaties de afspraken die de NPO met externe partijen maakt over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten nog kunnen aanpassen.28 Dat is niet de werkwijze die ik met mijn wetsvoorstel beoog. Ik kom hier op terug in mijn reactie op het concessiebeleidsplan.

De leden van de PvdA-fractie stellen in het concessiebeleidsplan vast dat de NPO hard werkt aan een «on demand» programmadienst (NPO Plus), waarvoor zij een aanvraag heeft gedaan. Kan ik toelichten of ik de analyse van de NPO deel, rond haar kwetsbare positie in een snel en sterk veranderend (internationaal) medialandschap waarin de NPO de behoefte heeft aan een on-demand dienst naast haar reeds bestaande «gemist-dienst», zo vragen de leden van de PvdA-fractie mij. Daarnaast vragen de voorgenoemde leden van de PvdA-fractie mij of ik zelf ook de opgave zie om een dergelijke dienst te creëren naast de reeds bestaande platforms voor mediadiensten. En hoe ik, in het licht van mijn reactie, de wens bezie om hier een betaaldienst van te maken voor kijkers? De leden van de PvdA-fractie vragen mij of dit in de in het regeerakkoord opgenomen uitspraak past, dat er gekeken kan worden naar mogelijkheden voor de publieke omroep om meer eigen inkomsten te generen, ten behoeve van financiering van de programmering.

Zoals ik in mijn inleiding heb geschreven kan ik op dit moment nog niet ingaan op vragen over nieuwe aanbodkanalen. Ik neem uw vragen mee bij mijn schriftelijke reactie op het concessiebeleidsplan.

De publieke omroep blijft kiezen voor waarde in plaats van winst. Dat is een groot democratisch goed. De leden van de SP-fractie vragen mij of ik deze opvatting deel.

Ja, deze opvatting deel ik. Het doel van dit wetsvoorstel is juist ook het aanscherpen van de opdracht van de publieke omroep en het versterken van creatieve competitie, waardoor de publieke waarde van de programmering nog groter wordt. Ik heb regelmatig laten weten dat ik een goed en waardevol publiek programma belangrijker vind dan een programma zonder enige publieke waarde met veel kijkers.

In hoeverre zie ik dat deze waarde onder druk komt te staan, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

De publieke waarde van de programmering is juist van belang in het veranderende medialandschap, omdat er al zo veel te kiezen is voor het publiek. De publieke omroep moet zich meer bewust zijn van het aanbod dat elders al tot stand komt en zich onderscheiden met aanbod met publieke waarde. Uiteraard moet de publieke omroep ook zorgen voor het bereiken van een breed en divers publiek en voldoende eigen inkomsten. Dit is echter niet in strijd met het bieden van programmering met publieke waarde. De uitdaging is om onderscheidende programma’s zo te maken dat het publiek er graag naar kijkt of luistert. Er zijn al veel programma’s die hierin slagen en succesvol zijn.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie mijn reactie met betrekking op de kritiek van de omroepen die van mening zijn, dat de drie lineaire televisiehoofdkanalen met een eigen signatuur en profiel evenwichtiger geprogrammeerd moeten worden, omdat «in de voorliggende profielen vooral NPO 3 te kwetsbaar is door de expliciete keuze voor jongeren en een beperking in domeinen».29

Het bepalen van de signatuur en het profiel van de programmakanalen is aan de NPO. De lineaire televisiehoofdkanalen vormen een belangrijke etalage met een groot bereik. Programma’s moeten daarin herkenbaar tot hun recht komen en kijkers moeten weten wat ze op een net kunnen verwachten. Een duidelijk signatuur en profiel kunnen daarvoor zorgen.

Er was eerder sprake van dat het aantal websites (online aanbod) flink zou worden teruggebracht. Is deze situatie nog actueel en in hoeverre steun ik dit, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

Deze situatie is zeker nog actueel. Er was in het verleden sprake van een wildgroei van veelal kleine websites. Het aantal websites is daarom de afgelopen jaren flink teruggebracht van 1074 in 2011 naar ongeveer 100 in de nieuwe concessieperiode.

De NPO schrijft in het concessiebeleidsplan dat rondom sterke programmatitels de mogelijkheid moet zijn om via eigen websites communities op te bouwen die verdieping, interactie en participatie bieden. Op deze websites is ruimte om nieuwe functionaliteiten toe te voegen, social media in te zetten en te experimenteren met nieuwe platformen en samenwerkingen aan te gaan met verwante maatschappelijke en culturele instellingen. Een website moet wel voldoende bereik hebben om deze inzet van middelen te rechtvaardigen. Er moet volgens de NPO voldoende impact zijn. Er worden dus keuzes gemaakt om gerichter redactionele middelen in te zetten.

Daarnaast schrijft de NPO dat een aantal thema’s dat eerst alleen via de websites van de omroeporganisaties werd aangeboden nu ook wordt geïntegreerd in het nieuwe npo.nl. Dat is een wenselijke ontwikkeling. Op die manier staat meer informatie bij elkaar en wordt deze ook breder toegankelijk, omdat het grote publiek via npo.nl zijn weg vindt naar de sites. Op deze manier kan de NPO bovendien zijn gidsfunctie versterken door enerzijds binnen npo.nl content beschikbaar te maken en anderzijds te verwijzen naar relevante content op andere publieke websites. Door te snijden in het aantal losse websites brengt de NPO richting aan in het digitale domein.

Hoe beoordeel ik dat van de acht digitale thema-tv-kanalen er waarschijnlijk vijf overblijven en dat Radio 6 mogelijk gaat verdwijnen, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

Zoals ik in mijn inleiding heb geschreven kan ik op dit moment nog niet ingaan op vragen over nieuwe aanbodkanalen en aanbodkanalen die mogelijk gaan verdwijnen. De aanvragen voor aanbodkanalen zijn op dit moment onderdeel van de zogenaamde goedkeuringsprocedure voor nieuwe diensten.30 In het kader van zorgvuldigheid en behoorlijk bestuur wil ik deze adviezen over de aanvragen van de Raad voor Cultuur en het Commissariaat eerst goed bestuderen. Daarna neem ik een ontwerpbesluit, op basis van de aanvragen van de NPO, de adviezen en mijn eigen afweging. Ik wil in de beantwoording op uw vragen niet – buiten de wettelijke goedkeuringsprocedure om – vooruitlopen op dit ontwerpbesluit.

Alleen met live-tv lijken lineaire zenders te kunnen overleven in een mediawereld vol content on demand. In hoeverre is de verwachting dat de NPO uitzendrechten van sportevenementen kan blijven bemachtigen, zodat het toegankelijk blijft voor een groot publiek, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

In Nederland is een flink aantal sportevenementen verzekerd van doorgifte op het open net. Een open net is een zender in het standaardpakket die ook minstens 75 procent van de huishoudens moet bereiken. Dat betekent dat de Mediawet geen onderscheid maakt tussen uitzendingen van de Champions League bij de NOS of bijvoorbeeld op SBS, waar het de komende jaren wordt uitgezonden. Beide kanalen zijn een open net en daarmee breed toegankelijk voor het publiek.

In een sterk veranderend medialandschap gaat het juist om een combinatie van lineaire en on demand content. Sommige content leent zich goed voor live uitzending (nieuws, achtergronden, evenementen, sport) en andere content is meer geschikt voor on demand weergave (series, documentaires). Dat is een van de redenen waarom ik een catch-up kanaal (NPO Gemist) wettelijk vastleg. De leden hebben gelijk dat sportrechten de afgelopen jaren steeds belangrijker zijn geworden. Sport wordt voornamelijk live bekeken en de daarbij vertoonde reclameblokken ook. Daarmee is sport commercieel nog interessanter geworden, juist voor lineaire kanalen die qua kijktijdaandeel onder druk staan. Dat betekent dat er zowel nationaal als internationaal een hernieuwde strijd om sportrechten is losgebarsten en de prijzen omhoog lijken te gaan. Er is daarbij meer concurrentie voor rechten voor het open net (RTL, SBS, Discovery-Eurosport, FOX), maar ook bij betaaltelevisie is er forse concurrentie (Sport1, FOX Sports en Discovery-Eurosport). Nog los van het feit dat sportaanbieders in deze veranderende wereld ook zelf diensten over-the-top rechtstreeks – al dan niet tegen betaling – aan kijkers kunnen aanbieden.

Ik vind dat, als de prijzen omhoog gaan en er ook commerciële open netten in de sportrechtenmarkt opereren, de NOS en de NPO zich goed moeten afvragen wat hun rol nog zou kunnen zijn in dit speelveld. Het feit dat bijvoorbeeld de Champions League nu bij SBS wordt uitgezonden, vind ik een goede ontwikkeling. Daardoor kunnen de NOS en de NPO zich richten op het brengen van een onderscheidend sportaanbod – sportaanbod dat anders niet te zien zou zijn.

In hoeverre vind ik het onwenselijk als grote sportevenementen, zoals voetbaltoernooien, alleen zichtbaar zijn met een betaalabonnement, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

Zoals ik u in antwoord op de vorige vraag heb geschreven is, op basis van de Mediawet, een groot aantal evenementen van doorgifte verzekerd op het open net. Ongeacht of dit bij de NPO of een ander open net is (bijvoorbeeld RTL of SBS). Het gaat hier bijvoorbeeld om de Olympische Spelen, het WK- en EK-voetbal, samenvattingen uit de Eredivisie (voetbal) en de Tour de France. Deze evenementen blijven dus ook in de toekomst toegankelijk voor elke Nederlander zonder dat hij of zij meer hoeft te betalen dan de prijs voor zijn of haar standaardtelevisiepakket.

Zijn er extra investeringen nodig om dat te voorkomen ben ik voornemens deze te maken, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

De concurrentie op de sportrechten is toegenomen, zoals ik hierboven heb beschreven. Daarmee gaan prijzen omhoog en zal de NOS in overleg met de NPO scherpe keuzes moeten maken over welke rechten wel en niet worden aangekocht. Dit heeft er mede toe geleid dat de NOS de rechten van de Champions League niet heeft verworven. Ik heb u ook geschreven dat de grote sportrechten van doorgifte via het open net verzekerd zijn (via de Evenementenlijst). Daarmee is de toegang tot deze evenementen gewaarborgd. Ik ben daarom niet van mening dat extra investeringen nodig zijn.

Deze leden willen weten wat er wordt bedoeld met de zin in het beleidsplan dat «Amusementsprogramma’s een essentieel onderdeel zijn van het aanbod» en dat er wordt gezocht naar «manieren om te stimuleren dat bepaalde beroepsgroepen, zoals jongeren, kennismaken met ons aanbod, en dan op zoek gaan naar meer»31. Worden amusementsprogramma dan nog wél gezien als een belangrijk aanbod van de NPO, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

Zoals de leden in mijn wetsvoorstel kunnen lezen, schrap ik verstrooiing uit de publieke mediaopdracht. De kaders zijn in dit wetsvoorstel aangescherpt, omdat amusement als kerntaak verdwijnt. Amusement kan alleen als middel worden ingezet om aansprekende programma’s te maken met een informatieve, culturele of educatieve functie of als middel om een breed en divers publiek te bereiken en vervolgens te verleiden om te kijken of luisteren naar informatieve, culturele of educatieve programmering. Ook in deze laatste toepassing dient amusement dus uiteindelijk de publieke functies informatie, cultuur en educatie. Daarbij moet de publieke omroep in zijn verantwoording wel kunnen aantonen dat het publiek dat wordt bereikt met de amusementsprogramma’s ook naar het overige aanbod van informatieve, culturele en educatieve aard kijkt en luistert.

Wat is de hoogte van het bedrag van het NPO- fonds, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

Het NPO-fonds wordt binnen de NPO organisatie geplaatst. Jaarlijks wordt er vanuit het programmabudget 16,6 miljoen euro toegewezen voor ontwikkeling en vervaardiging van producties die middels een onafhankelijke toets door een adviescommissie zijn beoordeeld op hoogwaardige kwaliteit en talentontwikkeling. De oormerking van het budget zal in de prestatieafspraken worden vastgelegd en ook jaarlijks transparant worden verantwoord.

De leden van de SP-fractie benadrukken dat de NPO schrijft dat het de komende jaren «onze aanwezigheid en expertise vooral willen versterken in de on demand-kwadranten (3 en 4).»32 De leden vragen mij aan welk concreet aanbod daarbij moet worden gedacht.

In het concessiebeleidsplan doelt de NPO met het derde kwadrant op catch-up diensten waarbij het aanbod gelijk is aan dat van de lineaire kanalen. Voor het vierde kwadrant gaat het om een nog op te starten video on demand-dienst waarmee meer Nederlandse series en films beschikbaar worden gesteld (tevens materiaal dat niet eerder lineair is uitgezonden). Ook documentaires en kinderprogramma’s zullen een onderdeel zijn van dit aanbod. Als de NPO dit aanbodkanaal wil starten zal het (na een mogelijke experimenteerfase) de nieuwe dienstentoets moeten doorlopen.

Er zijn plannen om NPO Plus (voor on demand-diensten en gemist-diensten) een betaalkanaal te maken. De NPO ziet dat als noodzakelijk om dit soort extra dienstverlening te kunnen financieren. Ben ik het met deze leden van de SP-fractie eens dat dit feitelijk het gevolg is van jarenlang bezuinigen op de publieke omroepen, zo vragen de leden van de SP-fractie mij. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie mij wat ik van deze ontwikkeling vind. Dit effect wordt nog verder versterkt door de verwachte daling van de reclame-inkomsten in de komende jaren. Deel ik de mening dat dit kan leiden tot het verhogen van de drempel voor de openbare toegankelijkheid van informatie en diensten, zo vragen de leden van de SP-fractie. En in hoeverre ben ik bereid de publieke omroep financieel extra tegemoet te komen, zodat dit kan worden voorkomen, zo vragen de leden van de SP-fractie mij.

Zoals ik in mijn inleiding heb geschreven kan ik op dit moment nog niet ingaan op vragen over nieuwe aanbodkanalen. Ik neem uw vragen mee bij mijn schriftelijke reactie op het concessiebeleidsplan.

De leden van de SP-fractie constateren dat ik aan de NPO heb gevraagd bij het opstellen van het concessiebeleidsplan rekening te houden met de uitgangspunten uit de visiebrief van 13 oktober 201433. Deze leden van de SP-fractie vragen mij of ik van mening ben dat met dit concessiebeleidsplan aan dat verzoek voldaan is. De voornoemde leden van de SP-fractie wijzen hierbij onder andere op het feit dat de NPO meldt dat het aanbod is gegroepeerd binnen zeven aanboddomeinen: nieuws, opinie, samenleving, expressie, kennis, amusement en sport.34 De leden vragen tevens mijn reactie op de stelling in het Concessiebeleidsplan dat amusementsprogramma’s een essentieel onderdeel van het aanbod zijn, en dat deze programma’s onder andere stimuleren dat bepaalde publieksgroepen, zoals jongeren, kennismaken met het aanbod, en dan op zoek gaan naar meer.

In antwoorden op voorgaande vragen heb ik al geconstateerd dat de NPO niet in alle gevallen rekening heeft gehouden met de uitgangspunten uit de visiebrief. Dit geldt bijvoorbeeld voor de manier waarop de toegang van externe partijen is uitgewerkt en de mate waarin openheid wordt gegeven over de kosten van de programmering. Ik heb de NPO ook gevraagd om de publieke mediaopdracht uit te werken in een toetsingskader voor de programmering. Net als het Commissariaat vind ik dat heldere criteria ontbreken waaruit blijkt dat een programma informatief, cultureel of educatief van aard is. De NPO in zijn verantwoording kunnen aantonen dat het publiek dat met amusementsprogramma’s wordt bereikt, ook naar het overige aanbod van informatieve, educatieve en culturele aard kijkt en luistert. Ik kom hier uitgebreider op terug in mijn reactie op het concessiebeleidsplan.

Amusement kan onderdeel blijven van de aanboddomeinen om bijvoorbeeld jongeren te bereiken, zolang dat amusement maar als middel wordt gebruikt om aansprekende programma’s te maken met een informatieve, culturele of educatieve functie of als middel om een breed en divers publiek te bereiken en vervolgens te verleiden om te kijken of luisteren naar informatieve, culturele of educatieve programmering. Ook in deze laatste toepassing dient amusement dus uiteindelijk de publieke functies informatie, cultuur en educatie.

Voorts vragen de leden van de SP-fractie mij welke gevolgen het voor dit concessiebeleidsplan kan hebben als de voorgestelde wetswijziging van de Mediawet niet per 1 januari 2016 wordt ingevoerd.

Elke vijf jaar beschrijft de NPO in een concessiebeleidsplan op hoofdlijnen zijn strategie en keuzes voor de komende jaren. Ik heb de NPO gevraagd bij het opstellen van het concessiebeleidsplan rekening te houden met de beoogde veranderingen in de Mediawet, zoals beschreven in mijn visiebrief van 13 oktober 2014. Niet voor alle plannen die zijn opgenomen in het concessiebeleidsplan is een wetswijziging noodzakelijk. Daar waar dit wel het geval is heeft de NPO dit benoemd. In geval van een latere inwerkingtreding zullen die onderdelen uit het concessiebeleidsplan, waarvoor wetswijziging nodig is, later moeten worden ingevoerd door de NPO. De NPO moet immers te allen tijde binnen de dan geldende wet- en regelgevingskaders werken.

Dat neemt niet weg dat de urgentie voor inwerkingtreding per 1 januari 2016 groot is. Door veranderingen in het medialandschap, maar ook omdat op 1 januari 2016 de concessie- en erkenningperiode 2016–2020 van de NPO en de landelijke omroeporganisaties begint. Dit is de periode waarover een nieuwe prestatieovereenkomst wordt gesloten, met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen. Ik wil het moment van 1 januari 2016 gebruiken om de publieke omroep in de nieuwe beleidsperiode direct te laten werken binnen de kaders van de geactualiseerde Mediawet.

Voor een meer integrale benadering van de programmering van het aanbod, wil de NPO ervaring opdoen en experimenteren met de inzet van genrecoördinatoren, zo lezen de leden van de SP-fractie. Deze leden van de SP-fractie vragen mij aan wie deze genrecoördinatoren verantwoording moeten afleggen, en hoe voorkomen wordt dat deze personen een te grote invloed op de programmering krijgen.

Genrecoördinatoren zijn medewerkers van de NPO die met een mandaat van de raad van bestuur van de NPO de plaatsing van het media-aanbod binnen een bepaald genre op de aanbodkanalen coördineren. Zij kunnen door redacties worden bijgestaan. Genrecoördinatoren werken op basis van het coördinatiereglement van de NPO en leggen verantwoording af aan de raad van bestuur. De raad van bestuur moet zich op zijn beurt op verschillende manieren verantwoorden, bijvoorbeeld aan de raad van toezicht, aan het publiek en in de jaarlijkse Terugblik op basis van het concessiebeleidsplan en prestatieovereenkomst.

De leden vragen mij ook hoe voorkomen wordt dat een genrecoördinator een te grote invloed op de programmering krijgt. Hierbij wil ik verduidelijken dat hij of zij invloed heeft op de programmering binnen een genre. Dit doet een genrecoördinator vanuit een duidelijke, gemeenschappelijke visie op de inhoud en de manier waarop het publiek het beste kan worden bereikt. Dit past binnen de taken van de NPO. Overigens constateer ik in het concessiebeleidsplan dat de NPO gaat experimenteren met slechts één genrecoördinator. Ook is onduidelijk hoe deze genrecoördinatoren zich verhouden tot netcoördinatoren. Ik vind, evenals de Raad voor Cultuur, de uitwerking in het concessiebeleidsplan op het punt van de genrecoördinatoren te vaag en te weinig ambitieus. Ik kom hier nog op terug in mijn schriftelijke reactie op het concessiebeleidsplan.

In het wetsvoorstel wordt duidelijk gemaakt dat de NPO het primaat heeft bij het programmeren. Onder programmeren wordt zowel het ontwikkelen van een programmastrategie verstaan als de programmering, positionering en budgettering van media-aanbod op de aanbodkanalen. De omroeporganisaties zijn – en blijven – verantwoordelijk voor het maken van media-aanbod. Het programmeerproces en de programmatische autonomie van de omroeporganisaties gebeuren in wisselwerking. Bij de beoordeling of een programmavoorstel past bij het profiel van een aanbodkanaal of de publieke omroep als geheel, vormt de NPO, bijvoorbeeld in de vorm van de genrecoördinator, zich een globaal oordeel over de inhoud van het programma. Tegelijkertijd zijn de omroeporganisaties betrokken bij het samenstellen van het programmaschema. Juist dit samenspel tussen de NPO en de omroeporganisaties zorgt voor grotere creativiteit en maakt daarmee het Nederlandse publieke bestel uniek.

Deel ik de mening dat de eindverantwoordelijkheid voor vorm, inhoud en redactie (waaronder de redactie op digitale themakanalen en de onderwerpkeuze voor documentaires) te allen tijde bij de omroepinstellingen ligt, vragen de leden van de SP-fractie mij. En zo nee, waarom niet?

De NPO heeft het primaat bij de programmering. Zoals ik ook in mijn vorige vraag heb toegelicht zijn – en blijven – de omroeporganisaties verantwoordelijk voor het maken van media-aanbod, al dan niet in samenwerking met een externe producent. Bij het programmeren door de NPO en het maken door de omroeporganisaties ontstaat een wisselwerking die onderdeel is van het creatieve proces. De voorbeelden die de leden van de CDA-fractie noemen zijn een onderdeel van de wisselwerking tussen het maken en het programmeren.

Voor digitale themakanalen en de onderwerpkeuze van documentaires geldt ook dit onderscheid tussen programmeren en het maken van programma’s. De omroeporganisaties zijn verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van elk programma van de publieke omroep. Uiteraard moeten de programma’s wel voldoen aan de doelstellingen van het net, passen bij de beoogde doelgroep en bij het profiel van de zender. Deze doelstellingen en ambities met betrekking tot het net worden elk jaar in het Jaarplan Televisie opgenomen en ook in de uitzendschema’s vastgelegd. Om aan te sluiten bij de overige programmering of de ontwikkelingen in de maatschappij is het belangrijk dat de onderwerpen van de documentaires ook bij het netmanagement bekend zijn, zodat er zo goed mogelijke plekken kunnen worden gezocht in het schema. Zo kan de NPO sturen op een optimale programmering.

Ook voor de digitale themakanalen geldt vanzelfsprekend dat de omroeporganisaties zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud van de programma’s die hier worden uitgezonden. De programmering is nu nog door de NPO gedelegeerd aan omroeporganisaties die themakanalen beheren. In de loop van 2016 neemt de NPO het beheer over. Dit past in de coördinatietaak van de NPO. De NPO heeft aangekondigd dat hij, middels een beschrijving van het profiel en de doelstellingen van de themakanalen, zal verhelderen welke programma’s het themakanaal gaat programmeren. Vervolgens wordt ook voor digitale themakanalen een intekenproces ingericht.

Zoals ik in voorgaande antwoorden schreef, kan de NPO in relatie tot de openheid van het bestel afspraken over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten maken met externe partijen. Daarbij ga ik er wel vanuit dat de NPO zich als een redelijke onderhandelingspartner opstelt en de positie van rechthebbenden respecteert. Deze kaders vormen de basis voor de uitvoering van het programmavoorstel of -idee. Ik constateer overigens dat de manier waarop de NPO dit in het concessiebeleidsplan uitwerkt niet conform mijn wetsvoorstel is. De Raad voor Cultuur wijst daar ook op. Ik lees bijvoorbeeld dat de omroeporganisaties de afspraken die de NPO met externe partijen maakt over budget, format, inhoudelijke kaders en rechten nog kunnen aanpassen.35 Dat is niet de werkwijze die ik met mijn wetsvoorstel beoog. Ik kom hier op terug in mijn reactie op het concessiebeleidsplan.

De leden van de SP-fractie lezen dat de NPO een balans wil vinden tussen enerzijds verhoging van inkomsten en anderzijds de herkenbaarheid en aantrekkelijkheid van het aanbod. Deze leden vragen welke balans hiertussen voor mij voldoende is om te voldoen aan de opdracht om meer eigen inkomsten te genereren met rechten ten behoeve van exploitatie, zoals verwoord in mijn visiebrief van 13 oktober 2014 over de toekomst van het publieke bestel.36

De NPO heeft het primaat bij het de programmering van het aanbod op de publieke omroep, evenals het bewaken van de herkenbaarheid en het publieke karakter ervan. De NPO is hierdoor bij uitstek in staat om de balans tussen verhoging van inkomsten en de herkenbaarheid en kwaliteit van het aanbod te bewaken.

De NPO heeft samen met de Ster een plan van aanpak opgesteld om eigen inkomsten te verhogen.37 De NPO is verantwoordelijk voor de uitvoering van dit plan. In die context ga ik onderzoek doen naar de inrichting van een entiteit voor de commerciële exploitatie van rechten. Ik betrek daarbij de sector (zoals de NPO, het Filmfonds en producenten). Adequate verwerving en management van rechten en een goede positie van rechthebbenden zijn daarbij belangrijk. Daarbij ga ik er vanuit dat de NPO zich als een redelijke onderhandelingspartner opstelt en de positie van rechthebbenden respecteert. Zo kan ik mij voorstellen dat er een verband is tussen de mate van financiering van een productie door de publieke omroep en de rechtenverwerving.38

Voorts merken de leden van de SP-fractie op dat het nieuw op te richten NPO-fonds op hoofdlijnen veel van de werkwijze van het huidige Mediafonds zal overnemen. De leden vragen mij op welke punten er wordt afgeweken van de werkwijze en wat de reden hiervoor is.

Het NPO-fonds is een uitwerking van de motie Verhoeven.39 Dit fonds zal grotendeels de werkwijze van het huidige Mediafonds volgen en de huidige inhoudelijke criteria van het Mediafonds blijven het uitgangspunt. Het NPO-fonds maakt vanwege doelmatigheid en efficiency gebruik van drie vaste adviescommissies (drama, documentaire en radio) met elk vijf tot zeven leden. Benoemingen in de commissies zijn openbaar. Benoemingen geschieden door de raad van bestuur van de NPO op voordracht van de desbetreffende commissie. In de eerste te benoemen commissies zullen één of meer personen zitting nemen die in het verleden hebben geadviseerd over aanvragen voor het Mediafonds. De adviezen van de commissies worden door de raad van bestuur van de NPO omgezet in een besluit, na een beperkte toetsing op afwijking van de vooraf toebedeelde begroting, op het niet naleven van procedures en op het niet juist toepassen van de toekenningscriteria.

Het NPO-fonds zal overeenkomstig de systematiek van het Mediafonds opereren en volgens daar nu geldende betalingstermijnen budget beschikbaar stellen aan de omroeporganisaties. De omroeporganisaties zullen dit in voorkomende gevallen ook in het voortraject beschikbaar stellen aan producenten in de vorm van ontwikkelbudget. Het budget wordt door het NPO-fonds uiteindelijk formeel toegekend in het jaar waarin wordt uitgezonden. De kosten worden door de omroeporganisaties ook in dat jaar van uitzending verantwoord.

Met het wetsvoorstel staat het bestel ook open voor externe producenten. Zij kunnen zich met hun plannen en ideeën bij de NPO melden. Als er sprake is van een aanvraag bij het NPO-fonds dan zal – net als bij het Mediafonds het geval is – zich wel een omroep aan zo’n voorstel moeten verbinden. Het NPO-fonds wordt volledig gefinancierd vanuit programmabudget, wat betekent dat de geldstromen ook alleen via omroeporganisaties kunnen lopen.

Tevens stellen de leden van de SP-fractie vast dat het bestuur van het nieuw op te richten NPO-fonds zal worden gevormd door de Raad van Bestuur van de NPO.40 De leden van de SP-fractie vragen of ik van mening ben dat met deze gekozen rolverdeling voldoende onafhankelijkheid gegarandeerd is.

Ik ben van mening dat de onafhankelijkheid voldoende is gegarandeerd. De programmavoorstellen worden door commissies met onafhankelijke adviseurs beoordeeld. De voordracht van de leden van deze commissies gebeurt vanuit de onafhankelijke commissies zelf. Tot slot kan alleen in zeer bijzondere gevallen – en dan nog uitsluitend op grond van een beperkt aantal criteria – door de raad van bestuur van de NPO worden afgeweken van een gegeven advies van de commissies.

De leden van de CDA-fractie lezen voorts in de ambities aanbodprioriteiten dat de NPO ook wil meehelpen om de journalistieke infrastructuur op regionaal en lokaal niveau op peil te houden, onder andere door de samenwerking met regionale omroepen uit te breiden. De leden zien het versterken van journalistiek vooral op lokaal niveau als een belangrijke prioriteit en vragen mij daarom op welke concrete wijze de NPO voornemens is om deze ambitie te verwezenlijken.

De nadruk ligt, conform kabinetsbeleid, eerst op de intensivering van de samenwerking op journalistiek gebied van de NPO met de regionale publieke omroep. Deze regionale publieke omroep heeft wat mij betreft een spilfunctie in de relatie tussen de drie niveaus van publieke omroep. In het regelmatige gezamenlijke overleg van de NPO met OLON en ROOS vormt de versterking van de journalistieke infrastructuur (waaronder de vorming van streekomroepen en de initiatieven voor regionale mediacentra) op regionaal en lokaal niveau een belangrijk onderwerp. Concreet draagt de landelijke publieke omroep al bij aan de professionalisering van de lokale omroepen door bijvoorbeeld workshops en trainingen te verzorgen. Ook werkt de NOS intensief samen met de regionale publieke omroepen, bij nieuwsgebeurtenissen in een bepaalde regio. Zo is er sinds februari 2014 sprake van een «Bureau Regio» op de nieuwsvloer van de NOS. Daarnaast komen iedere twee maanden researchers, hoofden nieuws en redacteuren van de NOS en regionale publieke omroepen bij elkaar.

De leden van de CDA-fractie vragen mij tot slot hoe concreet invulling zal worden gegeven aan de ambitie van de NPO om samen met NTR41 en NIBG42 specifieke aandacht voor aanbod dat zowel voor kinderen als leerkrachten aantrekkelijk is om op school te gebruiken.

Educatie is een belangrijk onderdeel van de publieke mediaopdracht. Om die reden zal de SchoolTV-portal van de NTR de komende jaren verder worden uitgebreid. Op deze portal wordt een aantrekkelijke omgeving gecreëerd waar schoolkinderen van 4 tot 18 jaar educatief materiaal kunnen vinden op een manier die aansluit bij hun kijkgedrag. Op deze portal zijn zowel fragmenten van educatieve kinderprogramma’s te vinden, als bestaand materiaal van de NPO dat specifiek geschikt wordt gemaakt voor educatieve doeleinden «in de klas» (zoals Nieuwsuur in de klas, Andere Tijden in de klas et cetera). Ook wordt deze content verrijkt met verdiepende interactieve elementen, zodat extra kennis kan worden toegevoegd aan het audiovisuele materiaal. De content is zo gerubriceerd, dat ze zowel thuis gebruikt kan worden door kinderen als door leraren in het onderwijs. De samenwerking met NIBG wordt voortgezet. Dit gebeurt al op SchoolTV en binnen specifieke projecten. Mogelijkheden tot verdere samenwerking zullen door NTR en NIBG worden bekeken.

De leden van de D66-fractie vragen mij of ik ook van mening ben dat het Concessiebeleidsplan NPO 2016–2020 nog onvoldoende duidelijkheid biedt om te kunnen oordelen over de uitvoering van de motie van het lid Verhoeven c.s.43 waar het gaat om de borging van de wettelijke taak van het Mediafonds inzake de realisatie van het media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard (naar aanleiding van de overdracht van taken van het Mediafonds naar de Nederlandse Publieke Omroep). De leden van de D66-fractie vragen mij eveneens of ik bereid ben om de Kamer op korte termijn, dat wil zeggen voordat de eerder genoemde voorgestelde wijziging van de Mediawet wordt behandeld, te informeren over de uitwerking van de plannen van de NPO en over de noodzaak van garanties daarvoor in de prestatieafspraken en indien nodig via wettelijke verankering.

De motie van het lid Verhoeven wordt uitgevoerd.44 Het NPO-fonds wordt binnen de NPO organisatie geplaatst. Jaarlijks wordt er vanuit het programmabudget 16,6 miljoen euro toegewezen voor ontwikkeling en vervaardiging van producties die middels een onafhankelijke toets door een adviescommissie zijn beoordeeld op hoogwaardige kwaliteit en talentontwikkeling. De oormerking van het budget zal in de prestatieafspraken worden vastgelegd en ook jaarlijks transparant worden verantwoord. Tegen deze achtergrond zie ik geen noodzaak tot nadere wettelijke verankering.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie mij of ik vooruitlopend daarop bereid ben met partijen te overleggen over de dreiging dat € 0,8 miljoen aan financiering wegvalt per 1 januari 2017 voor de ondersteuning van digital storytelling door Nederlandse producenten.

De NPO, het Filmfonds, het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie en het Mediafonds zijn in gesprek over de vraag welke regelingen kunnen worden gecontinueerd. De toekomst van «digital storytelling» alsook van andere regelingen komen daarbij aan de orde. Mijn ministerie is bij dit overleg betrokken. Het overleg is gaande, maar het lijkt mij goed u te informeren dat ik geen aanvullend budget beschikbaar heb voor deze regeling. Hij zit niet in het pakket aan taken en werkzaamheden dat de NPO overneemt, want die zijn immers direct gericht op het ontwikkelen en maken van producties.

Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is het van groot belang dat verdere hervormingen heel duidelijk in samenspraak met de verschillende omroeporganisaties worden genomen. Deze leden snappen niet waarom ik niet in mijn eerdere plannen voor meer samenspraak heb gekozen.De leden vragen mij of ik alle kritiek niet had kunnen voorzien.

In mijn wetsvoorstel beschrijf ik waarom het belangrijk is dat de publieke omroep meer vanuit een gemeenschappelijke visie gaat werken. Er is een spanning in het bestel tussen de belangen van de individuele omroeporganisaties en die van de publieke omroep als geheel. Er is binnen de publieke omroep geen eenduidige strategie over de manier waarop de publieke omroep als geheel het publiek het beste bereikt en bedient, met welke content hij dit doet en via welke platforms dit het beste kan. Daar is een gemeenschappelijke strategie voor nodig en daarom krijgt de NPO een sturende rol. Het is niet verrassend dat deze gemeenschappelijkheid niet vanzelf tot stand komt. Maar deze gemeenschappelijkheid is wel nodig om met een kwalitatief en onderscheidend programma-aanbod relevant te blijven als publieke omroep in een overvol medialandschap. Daarbij lees ik in het advies van de Raad voor Cultuur dat het concessiebeleidsplan op onderdelen een lastig uit te voeren compromis is. Samenspraak is op zich goed, maar er moet in Hilversum verandering optreden om tot een echte gemeenschappelijke visie en strategie te komen. Daarom krijgt de NPO in het wetsvoorstel een sturende rol.

Het is een zeer reële vraag op welke manier «Hilversum» zich op een juiste manier gereed kan maken voor een nieuwe tijd. Het meest waarschijnlijke is een relatieve snelle ontwikkeling van het on demand kijken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mij op welke manier de publieke omroep de kosten voor het on demand kijken zo laag mogelijk probeert te houden voor het publiek.

Deze vraag hangt samen met de aanvraag voor het aanbodkanaal NPO Plus. Zoals ik in mijn inleiding heb geschreven kan ik op dit moment nog niet ingaan op vragen over nieuwe aanbodkanalen. Ik neem uw vraag mee bij mijn schriftelijke reactie op het concessiebeleidsplan.

Deze leden van de ChristenUnie-fractie volgen de centralisatie en de concentratie van de NPO op de voet. Een belangrijk eerder knelpunt is weggenomen, omroepen mogen wel hun eigen programma’s op hun eigen sites blijven aanbieden voor mensen die het willen terugkijken. In het nieuwe plan staat concurrentie met online tv-aanbieders centraal. De leden van de ChristenUnie-fractie willen ervoor waken dat concurrentie niet ten koste gaat van het verlies aan diversiteit en pluriformiteit van de publieke omroep. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mij hier op in te gaan.

De publieke omroep kan zich juist onderscheiden van digitale aanbieders van media-aanbod door diversiteit en pluriformiteit te bieden in zijn media-aanbod. Zoals ik ook in mijn wetsvoorstel schrijf, is de programmering onderscheidend omdat al het aanbod moet voldoen aan publieke waarden. Pluriformiteit is een expliciet onderdeel van deze waarden. Daarnaast heeft de publieke omroep de wettelijke taak een diverse, evenwichtige representatie te bieden van alle bevolkingsgroepen. Zoals ik eerder schreef, vind ik het belangrijk dat de invulling van deze wettelijke taak vanuit een gemeenschappelijke visie gebeurt. Ten slotte regel ik in het wetsvoorstel ook dat het publieke bestel toegankelijk wordt voor externe partijen. De toename van originele en goede ideeën en creatieve competitie die hiervan het gevolg is, zal ook leiden tot meer pluriformiteit.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mij of het reëel is om grotere transparantie rond de kosten van programma’s te eisen. De omroepen verzetten zich hier niet voor niets tegen. Hoe sta ik tegenover het voorstel van de omroepen om dit hooguit per zender of per genre bekend te maken, zo vragen de leden mij.

Zoals ik ook heb geantwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie, heb ik de NPO in een brief in maart 2015 gevraagd om per programma openheid te geven over de gemaakte kosten en om in het concessiebeleidsplan uit te werken hoe zij deze transparantie gaat geven.45 Ik vind het belangrijk dat organisaties die met publiek geld werken transparant opereren. De publieke omroep zou uit zichzelf een open houding over transparantie en verantwoording moeten hebben. Als de publieke omroep achteraf gevraagd wordt om meer openheid te geven over de kosten van de programma’s, dan vind ik dat zij dat moeten geven. Geheimzinnigheid over gemaakte kosten, zoals bij het Koningslied of de samenvattingen van het Eredivisievoetbal, draagt niet bij aan de legitimiteit van de publieke omroep. Het publiek moet inzicht kunnen krijgen in de keuzes die de publieke omroep maakt en de prioriteiten die hij stelt. Ook draagt transparantie bij aan de legitimatie van die keuzes en het vertrouwen in de publieke omroep. Transparantie versterkt tegelijkertijd het bewustzijn bij de publieke omroep dat er gewerkt wordt met publiek geld.

Openheid over de kosten van de programma’s draagt ook bij aan een goed functionerend open bestel. Als externe producenten achteraf weten wat een programma heeft gekost, kunnen zij inschatten of zij een kwalitatief publiek programma voor een lagere prijs kunnen aanbieden aan de NPO. Of voor hetzelfde geld een kwalitatief beter programma. De creatieve competitie wordt versterkt als de NPO meer kwalitatief goede, publieke voorstellen krijgt voor een scherpe prijs. Ook de Onafhankelijke Televisieproducenten (OTP) zijn sterk voorstander van transparantie van de kosten van programma’s achteraf, omdat dit leidt tot een gelijke informatiepositie voor alle betrokkenen.46 Verder vind ik het belangrijk dat de publieke omroep ook vooraf transparantie creëert over de bedragen die beschikbaar zijn voor het verzorgen van media-aanbod. Het draagt bij aan de creatieve competitie en een goed werkend open bestel, als er ook vooraf een gelijke informatiepositie is tussen omroeporganisaties en de externe partijen die voorstellen bij de NPO willen indienen. Dit is ook een wens van de OTP. De Raad voor Cultuur concludeert in zijn advies over het concessiebeleidsplan dat via de geld-op-schema systematiek aan buitenproducenten en omroepen duidelijk moet worden gemaakt welk bedrag beschikbaar is voor een productie.47 Ook het Commissariaat schrijft in zijn advies dat transparantie over de kosten bijdraagt aan het daadwerkelijk openen van het bestel en het daarbij creëren van gelijke kansen voor omroepen en externe producenten.48

Eerder al heb ik de NPO in een brief in maart 2015 gevraagd om achteraf per programma openheid te geven over de gemaakte kosten en om in het concessiebeleidsplan uit te werken hoe zij meer transparantie over de kosten gaat vormgeven. De NPO zet in het concessiebeleidsplan een eerste stap naar meer transparantie, namelijk openheid over de kosten per net en zender, verdeeld over de domeinen. Ik vind echter dat nadere stappen nodig zijn. In het wetsvoorstel heb ik verduidelijkt dat er bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop achteraf inzicht wordt geboden in de kosten van de programmering. Dit biedt de ruimte om de mate van transparantie nader uit te werken.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat er per 1 januari 2016 geen levensbeschouwelijke 2.42 omroepen meer zullen zijn. Het maken van programma’s vanuit een bepaalde levensbeschouwelijke stroming is voor de leden van de ChristenUnie-fractie een belangrijke opdracht van de publieke omroep. Hoe waak ik ervoor dat er niet alleen «over» bepaalde levensbeschouwelijke stromingen, maar ook «vanuit» deze stromingen programma’s gemaakt kunnen worden, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie mij.

In mijn visiebrief van 13 oktober 2014 heb ik benadrukt dat in een pluriforme publieke omroep het juist belangrijk is dat er aanbod is zowel «over» als «vanuit» de verschillende religieuze en levensbeschouwelijke stromingen.49 Dit kan niet zonder dicht bij de achterban te staan. Daarvoor is contact tussen de omroeporganisaties, makers en de achterban noodzakelijk. Het belang hiervan heb ik eveneens aan de NPO laten weten en verzocht om hier aandacht aan te schenken in het concessiebeleidsplan. De NPO heeft hieraan gehoor gegeven. De NPO heeft als voorwaarde van het verstrekken van budget gesteld dat omroeporganisaties moeten kunnen aantonen dat zij dicht bij de achterban staan en met hun levensbeschouwelijke aanbod voldoen aan de (kwalitatieve) doelstellingen van het net. Op deze wijze beoogt de NPO zowel de achterban van een stroming als een algemener publiek te bedienen.

Daarnaast zal ik ervoor zorgen dat in de periodieke visitatie van de publieke omroep expliciet aandacht wordt besteed aan de wijze waarop de levensbeschouwelijke programmering en het contact met de levensbeschouwelijke stroming zijn vormgegeven.

In het concessiebeleidsplan staat geschreven dat de NTR, naar verwachting als taakomroep een deel van de levensbeschouwelijke stromingen zal vertegenwoordigen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mij dit nader te omschrijven en een stand van zaken te geven.

De NTR is één van de omroeporganisaties die levensbeschouwelijke programmering gaat verzorgen. Ook zij moet aantonen dat de levensbeschouwelijke stromingen waarvoor ze de programmering gaat verzorgen zich in voldoende mate vertegenwoordigd voelen door de NTR. Uiteraard blijft de NTR een onafhankelijke omroeporganisatie met de taak media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst te verzorgen dat voorziet in de bevrediging van in de samenleving levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke behoeften. Daar past het verzorgen van levensbeschouwelijke programmering goed bij.

In welk proces bevinden de plannen zich en met welke partijen worden gesprekken gevoerd, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie mij.

Ik constateer dat over de uitwerking van levensbeschouwelijke programmering vanaf 2016 al de nodige gesprekken zijn gevoerd tussen de NPO, NTR, omroeporganisaties (met name EO, KRO-NCRV en VPRO) en de huidige 2.42-omroepen. In sommige gevallen zijn deze gesprekken nog steeds gaande. De stand van zaken is dat de vertegenwoordiging van het katholicisme zich zal aansluiten bij de KRO-NCRV; van het protestantisme bij de EO en van het humanisme bij de VPRO. Over de overige stromingen kan ik nog geen uitspraak doen, omdat daarover nog gesprekken gaande zijn en nog geen besluiten zijn genomen.

Daarbij wil ik benadrukken dat het verzorgen van levensbeschouwelijk media-aanbod onderdeel is van de publieke mediaopdracht en dus geldt als wettelijke taak voor alle omroepen en de NTR. Uiteindelijk is van belang dat de NPO zorgt voor een goede en afgewogen inbedding van de levensbeschouwelijke programmering in de totale programmering.

Wil ik voor de begrotingsbehandeling met een aparte brief komen over de toekomst van de voormalige 2.42 omroepen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Met de uitgangspuntenbrief van 6 december 2012 en de visiebrief van 13 oktober 2014 heb ik uw Kamer ingelicht over de toekomst van het publieke mediabestel.50 51 De toekomst van de programmering van de voormalige 2.42-omroepen en de rol van de levensbeschouwelijke vertegenwoordiging heb ik daarin expliciet opgenomen. Daarbij heb ik duidelijk benadrukt dat het verzorgen van levensbeschouwelijk media-aanbod onderdeel uitmaakt van de publieke mediaopdracht van de publieke omroep, ook in de toekomst. De verdere uitwerking en organisatie van de programmering wordt door de NPO (in overleg met de omroeporganisaties) vormgegeven. Dat gebeurt in de eerste plaats via beleidsvoornemens in het concessiebeleidsplan en de prestatieafspraken. Het concessiebeleidsplan heeft uw Kamer reeds ontvangen. Op 17 september publiceerden het Commissariaat en de Raad voor Cultuur hun adviezen over het concessiebeleidsplan. Na het debat met uw Kamer over het wetsvoorstel geef ik een uitgebreide reactie op het concessiebeleidsplan. Ik zie daarom geen aanleiding of noodzaak om op korte termijn nog met een aparte brief over de voormalige 2.42-omroepen te komen.

Het lid van de Klein-fractie stelt dat waar het publieke politiek bestel nog sterk verzuild is op basis van de verzuilde samenleving uit de vorige eeuw, is in het Concessiebeleidsplan wel ingespeeld op de maatschappelijke ontwikkeling van ontzuiling, zo meent het genoemde lid.Vraag is daarbij wel of de democratische legitimatie door de externe pluriformiteit niet in het gedrang komt. De grote betrokkenheid van veel duizenden leden van de omroepverenigingen met ieder een eigen kleur lijkt, zo merkt het lid op, beperkt aan de orde te komen (paragraaf 3.6 Met iedereen). De grote verscheidenheid in onze samenleving moet zich door dit democratisch gelegitimeerde stelsel zichtbaar kunnen blijven maken via de publieke omroep. Op welke wijze zou dit verder uitgewerkt kunnen worden, zo vraagt het lid mij.

De omroepverenigingen zijn van groot belang voor de democratische legitimatie van de landelijke publieke omroep. Zij doen dit via hun leden- en verenigingsraden en door middel van samenwerking met maatschappelijke organisaties. De omroeporganisaties hebben een grote achterban van ruim 3,5 miljoen leden, maar de publieke omroep moet er zijn voor de ruim 17 miljoen Nederlanders. De optelsom van het aanbod van de erkende omroeporganisaties is niet gelijk aan het geheel van interesses en behoeften bij het publiek. Om de democratische legitimatie verder te vergroten, regelt het wetsvoorstel de toegang van externe partijen tot het publieke mediabestel en tegelijkertijd draagt het de NPO op zorg te dragen voor de betrokkenheid van het publiek bij de invulling van het media-aanbod, waarbij omroeporganisaties de NPO in redacties blijven bijstaan.

Mijn korte brief van 15 juni 2015 roept een aantal vragen op.52 In hoeverre is het kabinetsbeleid om bestaande wetgeving ondergeschikt te willen maken aan mogelijke toekomstige wetgeving, zo vraagt het lid van de Klein-fractie mij.

Bestaande wetgeving wordt niet ondergeschikt gemaakt aan mogelijke toekomstige wetgeving. Wel heb ik aan de NPO, de Raad voor Cultuur en het Commissariaat gevraagd om bij het opstellen en het adviseren over het concessiebeleidsplan te anticiperen op het aanstaande wetsvoorstel.

Op 13 oktober 2014 stuurde ik mijn toekomstvisie op de modernisering van het publieke mediabestel naar de Tweede Kamer.53 In die brief benadrukt het kabinet de urgentie van de gewenste verandering bij de omroep, onder andere vanwege de ontwikkelingen in het medialandschap. Een urgentie die de Raad voor Cultuur, NPO en het College van Omroepen onderschrijven.54 Op 24 november 2014 debatteerde de Tweede Kamer over de toekomstvisie en onderschreef zij de richting van de voorstellen. Op 1 januari 2016 gaat de nieuwe concessieperiode in. Het kabinet streeft naar inwerkingtreding van de wetsvoorstellen op die datum, zodat de publieke omroep direct de gewenste veranderingen in kan voeren. Omdat dit niet kan als de plannen nog moeten worden uitgewerkt en het concessiebeleidsplan nauw samenhangt met het wetsvoorstel, is aan de NPO gevraagd om bij het opstellen van het concessiebeleidsplan rekening te houden met het wetsvoorstel.55

Voorts vraagt het lid van de Klein-fractie of het verwijzen naar een visiebrief niet de rechtszekerheid aantast door uitholling van vigerende wetgeving. Waarom zouden het Commissariaat voor de Media en de Raad voor Cultuur met een visiebrief rekening moeten houden, zo vraagt het lid van de Klein-fractie mij.

De Raad voor Cultuur en het Commissariaat hebben het concessiebeleidsplan getoetst op basis van de huidige Mediawet. Ik heb hen echter ook gevraagd om rekening te houden met de visiebrief waarin de plannen voor het wetsvoorstel zijn beschreven, omdat de NPO dit in het concessiebeleidsplan ook heeft gedaan. De reden daarvoor heb ik hierboven in antwoord op eerdere vragen van het lid van de Klein-fractie toegelicht.

Is het niet in het Nederlands rechtssysteem logischer dat zij zich in hun advisering baseren op de Mediawet zoals deze geldt, zo vraagt het lid van de Klein-fractie mij.

Beide partijen hebben hun advisering gebaseerd op de huidige Mediawet, maar ook rekening gehouden met de voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel. In bovenstaande antwoorden op vragen van het lid van de fractie-Klein licht ik toe waarom.

Tot slot vraagt het lid van de Klein-fractie mij of ik het Concessiebeleidsplan 2016–2020 voor 1 januari 2016 zal gaan toetsen aan de vigerende Mediawet.

De Raad voor Cultuur en het Commissariaat hebben het concessiebeleidsplan getoetst aan de huidige Mediawet en aan de plannen voor het wetsvoorstel zoals deze in de visiebrief van oktober 2014 en mijn brief aan de NPO van maart 2015 zijn beschreven.56 57 Het Commissariaat en de Raad voor Cultuur publiceerden de adviezen op 17 september. Mede op basis van deze adviezen, de toets op de huidige Mediawet en de mate waarin rekening is gehouden met het wetsvoorstel geef ik na het debat over het wetsvoorstel mijn integrale reactie op het plan.


X Noot
1

Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (Kamerstuk 34 264).

X Noot
2

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 18.

X Noot
4

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 16.

X Noot
5

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 24.

X Noot
6

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

X Noot
7

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 16.

X Noot
8

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 21.

X Noot
9

NTR: Nederlandse publieke omroep, die in 2010 is ontstaan uit een fusie van NPS, Teleac en RVU.

X Noot
10

NIBG: Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.

X Noot
11

Kamerstukken II 2013/14, 33 664, nr. 24.

X Noot
12

De juridische basis voor deze procedure ligt in de Mediawet 2008 (artikel 2.1, 2.20 en 2.21) en in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, onderdeel van de Algemene wet bestuursrecht (Hoofdstuk 3, afdeling 3.4).

X Noot
13

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 5.

X Noot
14

Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst (Kamerstuk 34 264).

X Noot
15

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

X Noot
16

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 18.

X Noot
17

De omroeporganisatie die het voorstel verzorgt met de externe partij heeft de redactionele en (media)wettelijke eindverantwoordelijkheid. Dit is conform de motie Jasper van Dijk.

X Noot
18

Kamerstukken II, 2013/14, 33 664, nr. 24. Motie van het lid Verhoeven (D66) waarin de regering wordt verzocht 16,6 miljoen euro te oormerken voor ontwikkeling en vervaardiging van – nu door het Mediafonds gerealiseerd – media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard (zijnde Nederlandse documentaires, drama en andere culturele mediaproducties) volgens een door de Nederlandse Publieke Omroep en Raad voor Cultuur overeen te komen regeling, eventueel door dit te garanderen in de prestatieafspraken en indien nodig via wettelijke verankering.

X Noot
20

PWC, Entertainment & Media Outlook for the Netherlands, 2015, p. 8.

X Noot
21

De juridische basis voor deze procedure ligt in de Mediawet 2008 (artikel 2.1, 2.20 en 2.21) en in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, onderdeel van de Algemene Wet Bestuursrecht (Hoofdstuk 3, afdeling 3.4).

X Noot
22

Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VII, nr. 76.

X Noot
23

NPO, Muziekanalyse 3FM, 2013.

X Noot
24

OTP, Reactie OTP op de wijziging van de Mediawet 2008, september 2015.

X Noot
25

Raad voor cultuur, Advies Concessiebeleidsplan 2016–2020 NPO, september 2015.

X Noot
26

Commissariaat voor de Media, Advies Concessiebeleidsplan 2016–2020, september 2015.

X Noot
27

De omroeporganisatie die het voorstel verzorgt met de externe partij heeft de redactionele en (media)wettelijke eindverantwoordelijkheid. Dit is conform de motie Jasper van Dijk.

X Noot
28

De omroeporganisatie die het voorstel verzorgt met de externe partij heeft de redactionele en (media)wettelijke eindverantwoordelijkheid. Dit is conform de motie-Van Dijk.

X Noot
30

De juridische basis voor deze procedure ligt in de Mediawet 2008 (artikel 2.1, 2.20 en 2.21) en in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, onderdeel van de Algemene Wet Bestuursrecht (Hoofdstuk 3, afdeling 3.4).

X Noot
31

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 16.

X Noot
32

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 24.

X Noot
33

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

X Noot
34

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 16.

X Noot
35

De omroeporganisatie die het voorstel verzorgt met de externe partij heeft de redactionele en (media)wettelijke eindverantwoordelijkheid. Dit is conform de motie-Van Dijk.

X Noot
36

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

X Noot
37

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 65.

X Noot
38

De Filmproducenten Nederland (FPN), Documentary Producers Netherlands (DPN) en de Vereniging Nederlandse Animatie Producenten (VNAP) vragen hier aandacht voor in hun reactie op het Concessiebeleidsplan 2016–2020 van de NPO.

X Noot
39

Kamerstukken II 2013/14, 33 664, nr. 24.

X Noot
40

NPO, Concessiebeleidsplan 2016–2020, p. 21.

X Noot
41

NTR: Nederlandse publieke omroep, die in 2010 is ontstaan uit een fusie van NPS, Teleac en RVU.

X Noot
42

NIBG: Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.

X Noot
43

Kamerstukken II 2013/14, 33 664, nr. 24. Motie van het lid Verhoeven (D66) waarin de regering wordt verzocht 16,6 miljoen euro te oormerken voor ontwikkeling en vervaardiging van – nu door het Mediafonds gerealiseerd – media-aanbod van bijzondere Nederlandse culturele aard (zijnde Nederlandse documentaires, drama en andere culturele mediaproducties) volgens een door de Nederlandse Publieke Omroep en Raad voor Cultuur overeen te komen regeling, eventueel door dit te garanderen in de prestatieafspraken en indien nodig via wettelijke verankering.

X Noot
44

Kamerstukken II 2013/14, 33 664, nr. 24.

X Noot
45

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

X Noot
46

OTP, Reactie OTP op de wijziging van de Mediawet 2008, september 2015.

X Noot
47

Raad voor cultuur, Advies Concessiebeleidsplan 2016–2020 NPO, september 2015.

X Noot
48

Commissariaat voor de Media, Advies Concessiebeleidsplan 2016–2020, september 2015.

X Noot
49

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 67.

X Noot
50

Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 29.

X Noot
51

Kamerstukken II 2014//15, 32 827, nr. 70.

X Noot
52

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 74.

X Noot
53

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

X Noot
54

Raad voor Cultuur, De Tijd Staat Open, 2014.

X Noot
55

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

X Noot
56

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 67.

X Noot
57

Kamerstukken II 2014/15, 32 827, nr. 70.

Naar boven