32 821 Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten (voorzien in een wettelijke grondslag voor provinciaal medebewind en voor de mogelijkheid tot afwijking van algemene regels)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor het vorderen van medebewind van de provinciebesturen voor de behartiging van nationale ruimtelijke belangen, alsmede voor het voorzien in de mogelijkheid tot afwijking van bij algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening gestelde regels, wenselijk is de Wet ruimtelijke ordening en enige andere wetten aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet ruimtelijke ordening wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt na «artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, » ingevoegd: of tweede lid,.

2. In het derde lid, tweede volzin, wordt na «van bij die verordening aan te geven » ingevoegd: krachtens dit lid gestelde.

B

Na artikel 4.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.1a

  • 1. Bij de verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van krachtens dat lid vast te stellen regels, voor zover de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen onevenredig wordt belemmerd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betroken provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

  • 2. Voor zover de ontheffing wordt aangevraagd met het oog op een voorgenomen besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt deze ontheffing aangemerkt als een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

C

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid.

2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister of van Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, van provinciale inpassingsplannen en van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen. Daarbij kan worden bepaald dat een regel slechts geldt voor een daarbij aangegeven gedeelte van het land.

  • 2. Bij de maatregel kan voorts worden bepaald onder welke voorwaarden en omstandigheden bij provinciale verordening van de krachtens het eerste lid gestelde regels ontheffing kan worden verleend, die regels in die verordening worden uitgewerkt of in die verordening aanvullende regels worden gesteld. Bij de vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van de regels wordt overeenkomstige toepassing gegeven aan de krachtens artikel 4.1, vierde lid, gestelde regels. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van de algemene maatregel van bestuur geschiedt tevens langs elektronische weg.

3. In het vierde lid, tweede volzin (nieuw), wordt na «van bij die maatregel aan te geven » ingevoegd: krachtens dit lid gestelde.

D

Na artikel 4.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.3a

  • 1. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, kan worden bepaald dat Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, op aanvraag van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten, ontheffing kan verlenen van krachtens dat lid vast te stellen regels, voor zover de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk onderscheidenlijk provinciaal ruimtelijk beleid in verhouding tot de met die regels te dienen nationale belangen onevenredig wordt belemmerd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden indien de betrokken nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.

  • 2. Voor zover de ontheffing wordt aangevraagd met het oog op een voorgenomen besluit tot verlenen van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt deze ontheffing aangemerkt als een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

E

Aan artikel 8.1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a of 4.3a, of een weigering om die ontheffing te verlenen.

F

Aan artikel 8.2, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • i. een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a of 4.3a, voor zover die ontheffing betrekking heeft op een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan;

    • j. een weigering om een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a of 4.3a te verlenen, voor zover die ontheffing betrekking heeft op een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan.

G

Aan artikel 8.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de mogelijkheid van beroep en de behandeling van en de uitspraak op een beroep worden de ontheffing, bedoeld in artikel 4.1a of 4.3a, en het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan of het provinciaal inpassingsplan ten behoeve waarvan die ontheffing is verleend, als één besluit, vastgesteld door de gemeenteraad onderscheidenlijk provinciale staten, aangemerkt.

ARTIKEL II

In artikel 2.12, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt «artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid» vervangen door: artikel 4.1, eerste en derde lid, of 4.3, eerste en derde lid.

ARTIKEL III

In artikel 2.10, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet wordt «Monumentenwet 1988 en» vervangen door «Monumentenwet 1988,» en wordt na «Waterwet» de punt geschrapt en toegevoegd: en de artikelen 4.1a en 4.3a van de Wet ruimtelijke ordening.

ARTIKEL IV

Een besluit van gedeputeerde staten waarbij toestemming is verleend tot afwijking van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, dat is vastgesteld voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet, wordt gelijkgesteld met een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a, eerste lid, van die wet, voor zover het niet gaat om een besluit dat behoort tot een categorie waarvoor regels zijn gesteld in die verordening.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De minister van Infrastructuur en Milieu,

Naar boven